Home

Centrale Raad van Beroep, 30-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:252, 13-3114 MPW

Centrale Raad van Beroep, 30-01-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:252, 13-3114 MPW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 januari 2014
Datum publicatie
4 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:252
Zaaknummer
13-3114 MPW

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft het verzoek om herziening op goede gronden afgewezen. Niet gebleken van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.

Uitspraak

13/3114 MPW

Datum uitspraak: 30 januari 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

5 juni 2013, 13/1924 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te[woonplaats] (appellant)

het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Abp (bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2013. Appellant is in persoon verschenen. Het bestuur heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft in januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificatie van zijn militair pensioen over de maand januari 2012. Tegen de weigering dit bezwaar in behandeling te nemen heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld. De rechtbank heeft zich vervolgens bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Het daartegen ingediende verzet is ongegrond verklaard bij uitspraak van 12 december 2012. De rechtbank heeft daarbij de conclusie onderschreven dat de Stichting Pensioenfonds Abp een rechtspersoon is naar burgerlijk recht en dat de door deze stichting gedane mededelingen over het militair pensioen niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb en derhalve niet vatbaar zijn voor bezwaar of beroep bij de bestuursrechter.

1.2.

Het door appellant bij brief van 24 februari 2013 ingediende verzoek de uitspraak van

12 december 2012 te herzien, heeft de rechtbank afgewezen bij de aangevallen uitspraak.

2.

De Raad overweegt als volgt.

2.1.

Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

2.2.

In hetgeen appellant bij zijn verzoek om herziening en in hoger beroep tegen de afwijzing daarvan naar voren heeft gebracht, liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Met zijn betoog heeft appellant (opnieuw) beoogd een discussie te voeren over het sinds 1 juni 2001 geldende militair pensioenstelsel op privaatrechtelijke basis en de uitvoering daarvan door de Stichting Pensioenfonds ABP (stichting).

2.3.

Het is vaste rechtspraak dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad heeft herhaaldelijk geoordeeld, ook in eerdere procedures van appellant, dat met de invoering van het nieuwe pensioenstelsel de Minister (dan wel de Staatssecretaris) van Defensie niet langer bevoegd is beslissingen omtrent de pensioenberekening te nemen. De stichting (haar bestuur of haar organen) kan als de wel bevoegde uitvoerende instantie niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Awb. De betaalspecificatie waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt was dus een privaatrechtelijke aangelegenheid waarover bij de kantonrechter geprocedeerd dient te worden. Het door appellant genoemde arrest van 3 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT8462) brengt hierin geen verandering, nog daargelaten dat het arrest niet voldoet aan de (cumulatieve) voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb.

2.4.

Nu niet is gebleken dat appellant enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank het verzoek om herziening op goede gronden afgewezen.

3.

Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

4.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) S.K. Dekker

IJ