Centrale Raad van Beroep, 23-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1017, 14/4121 WW
Centrale Raad van Beroep, 23-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1017, 14/4121 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 maart 2016
- Datum publicatie
- 23 maart 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:1017
- Zaaknummer
- 14/4121 WW
- Relevante informatie
- Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022], Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 45, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025], Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 2, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 3, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 4, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 5
Inhoudsindicatie
Hoogte dagloon. Het Uwv heeft, afgezien van een onjuiste maar voor appellant niet nadelige bepaling van het refertejaar, het dagloon vastgesteld in overeenstemming met artikel 45 van de WW en het Dagloonbesluit.
Uitspraak
14/4121 WW
Datum uitspraak: 23 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 juni 2014, 13/5354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
Appellant is vanaf 24 oktober 2011 werkzaam geweest als [functie] in dienst van de [Stichting] (Stichting). Bij beschikking van 20 juli 2012 heeft de kantonrechter de tussen appellant en de Stichting bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2012 ontbonden. Op 30 juli 2012 heeft appellant zich ziek gemeld. Hij heeft van 1 augustus 2012 tot 21 juni 2013 van het Uwv een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet (ZW). Op 21 juni 2013 heeft appellant bij het Uwv een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 21 juni 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 175,75. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt omdat hij het niet eens was met de hoogte van het dagloon.
Bij besluit van 30 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Uwv heeft niet voldaan aan het verzoek van appellant om de in het refertejaar opgebouwde maar niet uitbetaalde bedragen aan eindejaarsuitkering en bindingstoelage bij de dagloonberekening te betrekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat in dit geschil het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) van toepassing is, dat het Uwv het dagloon in overeenstemming met artikel 45 van de WW en de relevante bepalingen uit het Dagloonbesluit heeft vastgesteld en dat de stelling van appellant, dat hij door de gewijzigde dagloonregels onredelijk wordt benadeeld, niet tot het oordeel kan leiden dat sprake is van besluitvorming in strijd met enig rechtsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv bij de berekening van het dagloon terecht uitgegaan van het loon dat appellant in de referteperiode daadwerkelijk heeft genoten, zonder de in de referteperiode opgebouwde maar niet uitgekeerde bindingstoeslag en eindejaarsuitkering daarbij te betrekken.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat in zijn geval het tot
1 juni 2013 geldende Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit dagloonregels) in plaats van het Dagloonbesluit van toepassing is, omdat hij met ingang van
1 augustus 2012 is ontslagen en hem uitsluitend vanwege het ontvangen van een
ZW-uitkering pas met ingang van 21 juni 2013 een WW-uitkering is uitbetaald. Voorts heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv in zijn geval het Dagloonbesluit onjuist heeft toegepast. Volgens appellant behoren in het refertejaar over de maanden januari 2012 tot en met juli 2012 opgebouwde aanspraken op eindejaarsuitkering en de over de periode van
24 oktober 2011 tot en met 31 juli 2012 opgebouwde bindingstoelage tot het loon, omdat het daarbij gaat om aanspraken om na verloop van tijd, namelijk in december respectievelijk augustus, de eindejaarsuitkering over die periode en de bindingstoelage te ontvangen. Voor zover deze aanspraken niet behoren tot het loon dienen deze aanspraken te worden betrokken bij de dagloonberekening omdat zij in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar waren. Ook heeft appellant aangevoerd dat het Dagloonbesluit ongelijkheid en willekeur bewerkstelligt omdat uitsluitend afhankelijk van de ontslagdatum delen van de bindingstoelage en de eindejaarsuitkering de ene keer wel en de andere keer niet meetellen bij de berekening van het dagloon.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 44 van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW wordt berekend naar het dagloon.
Artikel 45 van de WW is per 1 juni 2013 gewijzigd. Vanaf die datum tot 1 juli 2015 luidde dit artikel:
-
Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
-
Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Met ingang van 1 juni 2013 is het Besluit dagloonregels ingetrokken en is het Dagloonbesluit in werking getreden. In het Dagloonbesluit is voor zover hier van belang bepaald:
Artikel 2. Refertejaar voor ZW en WW
1. Onder refertejaar wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het arbeidsurenverlies is ingetreden.
Artikel 3. Loonbegrip voor ZW en WW
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…).
Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en WW
-
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
-
Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden (…), waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
Artikel 5. Dagloon voor ZW en WW
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en WW is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.
Artikel 26. Intrekken Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
-
Het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen wordt ingetrokken.
-
Het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, zoals dat luidde voor de in het eerste lid bedoelde intrekking blijft van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de datum van intrekking.
-
(…)
-
Onder uitkeringsdag in het tweede lid wordt voor de WW (…) verstaan de dag dat recht op uitbetaling bestaat op grond van respectievelijk artikel 30 van de WW en (…) voor de ZW de dag waarop het ziekengeld wordt uitgekeerd op grond van artikel 29 van de ZW (…).
Op grond van artikel 26, tweede lid, van het Dagloonbesluit blijft het Besluit van toepassing op uitkeringen als bedoeld in dat besluit, waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen vóór de datum van intrekking, dus vóór 1 juni 2013. Op grond van artikel 26, vierde lid, van het Dagloonbesluit wordt onder de eerste uitkeringsdag voor de WW verstaan de dag dat recht bestond op uitbetaling op grond van artikel 30 van de WW. In het geval van appellant is 21 juni 2013 de eerste uitkeringsdag voor de WW. Dit betekent dat het Dagloonbesluit op hem van toepassing is.
Appellant heeft aan de hand van een vergelijking van zijn werkelijke ontslagdatum met twee andere fictieve ontslagdata betoogd dat het Dagloonbesluit leidt tot ongelijkheid en willekeur, omdat loonaanspraken die pas na afloop van het refertejaar worden uitbetaald niet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon. Dit betoog wordt niet gevolgd. De artikelen 2, 3, 4 en 5 van het Dagloonbesluit regelen bij het intreden van ziekte onderscheidenlijk arbeidsurenverlies op gelijke wijze wanneer het refertejaar begint en eindigt, welk in het refertejaar genoten of daaraan nog toe te rekenen loon kan worden meegenomen en hoe het dagloon voor uitkeringen op grond van de ZW en de WW moet worden berekend. Onderkend wordt dat deze regels in verschillende situaties tot verschillende uitkomsten kunnen leiden. Dit is afhankelijk zowel van de kortere of langere duur van de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden als van het tijdstip waarop ziekte of arbeidsurenverlies is ingetreden. In het licht van de wijziging van artikel 45 van de WW per 1 juni 2013, de daarbij gemaakte keuzen gericht op vereenvoudiging van
wet- en regelgeving en het terugdringen van de uitvoeringskosten, en de afweging zoals die uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV en uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit blijkt, kan van deze artikelen niet worden gezegd dat zij in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om bij de vaststelling van het WW-dagloon zoveel mogelijk uit te gaan van de loonopgave van de werkgever over wat in het refertejaar daadwerkelijk is uitbetaald in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden. Er is geen grond om de hier genoemde artikelen van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten.
Het Uwv is bij de vaststelling van het dagloon uitgegaan van een onjuist refertejaar van
1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012. Het Uwv heeft ter zitting erkend dat hij bij de vaststelling van het refertejaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat appellant vanaf 30 juli 2012 ziek was. Uit artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit volgt dat in het geval van appellant het refertejaar loopt van 1 juni 2011 tot en met 31 mei 2012. Aan deze fout worden geen gevolgen verbonden, omdat appellant daarmee niet tekort is gedaan.
Opgebouwde maar in het refertejaar niet uitbetaalde eindejaarsuitkering en bindingstoelage is geen loon in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit. Juist is dat dit aanspraken zijn om na verloop van tijd een of meer uitkeringen te ontvangen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet op de Loonbelasting 1964, die gelet op artikel
16 van de Wet financiering sociale verzekeringen tot het loon worden gerekend. Artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit beperkt het loon voor de dagloonvaststelling ZW en WW, behoudens hier niet relevante uitzonderingen, echter tot het loon dat is genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden.
De door appellant over de maanden januari 2012 tot en met juli 2012 opgebouwde eindejaarsuitkering en de bindingstoelage over de periode van 24 oktober 2011 tot en met
31 juli 2012 kunnen ook niet met toepassing van artikel 4, tweede lid, van het Dagloonbesluit tot het voor de dagloonvaststelling in aanmerking te nemen loon worden gerekend. Deze aanspraken vormen geen loon dat in het refertejaar vorderbaar was. De eindejaarsuitkering over die maanden niet, omdat volgens de cao de uitbetaling daarvan in situaties van ontslag plaatsvindt aansluitend aan dat ontslag. De bindingstoelage niet, omdat deze jaarlijks pas wordt toegekend in de maand augustus. Bij de vaststelling van het dagloon van appellant is terecht slechts rekening gehouden met de eindejaarsuitkering die in het refertejaar is uitbetaald over de periode van 24 oktober 2011 tot en met 31 december 2011.
Conclusie is dat het Uwv, afgezien van een onjuiste maar voor appellant niet nadelige bepaling van het refertejaar, het dagloon overigens heeft vastgesteld in overeenstemming met artikel 45 van de WW en het Dagloonbesluit.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) L.L. van den IJssel