Centrale Raad van Beroep, 22-06-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2338, 14-6280 WIA
Centrale Raad van Beroep, 22-06-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2338, 14-6280 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 juni 2016
- Datum publicatie
- 23 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:2338
- Zaaknummer
- 14-6280 WIA
Inhoudsindicatie
Hoogte dagloon. Referteperiode. Twee werkgevers.
Uitspraak
14/6280 WIA
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 oktober 2014, 14/1969 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek in de zaken met procedurenummers 14/6280 WIA, 15/1211 TW en 15/1213 WIA heeft gevoegd plaatsgehad op 30 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak met procedurenummer 15/1211 TW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan. In de zaak met procedurenummer 15/1213 WIA is het onderzoek heropend.
OVERWEGINGEN
Appellante is van 8 juli 2009 tot en met 25 november 2009 in loondienst werkzaam geweest bij [werkgever 1]. Met ingang van 16 augustus 2010 is zij werkzaam geweest bij [werkgever 2]. Bij deze werkgever heeft appellante zich ziek gemeld op 18 oktober 2010. Op 16 november 2010 is de dienstbetrekking met [werkgever 2] van rechtswege geëindigd.
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 15 oktober 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat deze uitkering dient te worden gebaseerd op een dagloon van € 16,05 bruto (inclusief vakantietoeslag), zijnde 1/261 deel van het door appellante ontvangen loon in het refertejaar, dat loopt van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, voor zover van belang, overwogen dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om als starter/herintreder te worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit). Appellante heeft vanaf de aanvang tot en met de eerste volle maand van de referteperiode, te weten oktober 2009, loon genoten uit de dienstbetrekking bij [werkgever 1]. Dat appellante tegen het einde van de referteperiode is gestart met werkzaamheden bij [werkgever 2] leidt, gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van artikel 6 van het Besluit en vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2736, niet tot een ander oordeel.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat in haar geval een restrictieve uitleg van artikel 6, eerste lid, van het Besluit niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. Het is in redelijkheid niet met elkaar te verenigen dat appellante deelneemt aan een traject, gericht op arbeidsinschakeling en zij bij uitval uit dat traject voor de berekening van het dagloon niet wordt aanmerkt als herintreder/starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit. Ter zitting heeft appellante de beroepsgrond dat het Uwv de hoogte van het dagloon niet juist heeft berekend, ingetrokken.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 6, eerste lid, van het Besluit is een bijzondere bepaling opgenomen voor de zogenoemde starter/herintreder. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op vaste rechtspraak van de Raad waarin is bepaald dat het begrip starter/herintreder restrictief moet worden uitgelegd. Als herintreder wordt niet aangemerkt de werknemer die in de eerste maand van de referteperiode loon in de zin van het Besluit heeft ontvangen. De wetgever heeft in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van het Besluit (Kamerstukken II 2001/02, 28219, nr. 3, p. 80, 81) uitdrukkelijk ervoor gekozen dat situaties waarin een afwijking van de hoofdregel voor de berekening van het dagloon mogelijk is, expliciet worden benoemd en in aantal worden beperkt.
Appellante wordt geacht in de eerste maand van de referteperiode, te weten oktober 2009, loon in de zin van artikel 2 van het Besluit te hebben genoten, nu de werkgever, [werkgever 1], van dat loon opgave heeft gedaan. Dit heeft tot gevolg dat bij de dagloonvaststelling het totaal van het in het refertejaar voor appellante in aanmerking te nemen loon moet worden gedeeld door 261, volgens de hoofdregel neergelegd in artikel 13, eerste lid van de Wet WIA en artikel 3 van het Besluit.
Gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de in de geschiedenis van de totstandkoming gegeven toelichting, leidt de omstandigheid dat appellante geen keus had bij het aangaan van het traject bij [werkgever 2] niet tot een andere conclusie en wordt ook haar stelling dat de rechtbank artikel 6, eerste lid, van het Besluit in strijd met de bedoeling van de wet heeft geïnterpreteerd, verworpen. Er is geen reden om van de berekening van het dagloon af te wijken van de in artikel 6, eerste lid, van het Besluit neergelegde hoofdregel.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van gederfde wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van gederfde wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B. Dogan