Home

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:685, 14/5397 WWB

Centrale Raad van Beroep, 01-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:685, 14/5397 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 maart 2016
Datum publicatie
7 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:685
Zaaknummer
14/5397 WWB

Inhoudsindicatie

Weigering bijzondere bijstand voor kosten vrijwillig budget beheer. Voorliggende voorziening is passend en toereikend.

Uitspraak

14/5397 WWB

Datum uitspraak: 1 maart 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

18 augustus 2014, 14/428 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.X.J. Zuidema, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Partijen zijn, waarvan appellant met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2.

Appellant heeft op 27 mei 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer via [naam B.V.] (bureau).

1.3.

Bij besluit van 4 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant afgewezen, op de grond dat de Kredietbank Limburg in de gemeente voor de gevraagde kosten een passende en toereikende voorliggende voorziening biedt.

1.4.

Bij besluit van 15 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2013 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de Wet werk en bijstand (WWB), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen ter bekostiging van specifieke uitgaven.

4.2.

Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Wet werk en bijstand (WWB) bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

4.3.

Appellant betwist niet dat de Kredietbank budgetbeheer aanbiedt en dat appellant daadwerkelijk een beroep had kunnen doen op de Kredietbank voor vrijwillig budgetbeheer. In geschil is of het budgetbeheer door de Kredietbank kan worden aangemerkt als een voorliggende voorziening en, zo ja of deze voorliggende voorziening toereikend en passend is.

4.4.

Het dagelijks bestuur heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat de Kredietbank met het pakket budgetbeheer en budgetcoaching, dat namens het dagelijks bestuur kosteloos wordt aangeboden, dezelfde taken op vergelijkbare wijze uitvoert als het bureau. Deze namens het dagelijks bestuur aangeboden kosteloze dienstverlening kan daarom worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder onder e, van de WWB. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze voorliggende voorziening voor appellant toereikend en passend is.

4.5.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 27 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307), ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Appellant is daarin niet geslaagd. De stellingen van appellant dat het door zijn achtergrond en persoonlijke omstandigheden beter voor hem is om bij het bureau te blijven en dat een vertrouwensband tussen hem en zijn budgetbeheerder noodzakelijk is, heeft hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd en deze kunnen reeds daarom niet slagen. Appellant heeft niet onderbouwd dat een uitgebreidere dienstverlening in zijn situatie noodzakelijk is. Anders dan appellant stelt, betekent de omstandigheid dat in de Memorie van Toelichting op artikel 15 van de WWB budgetbeheer staat genoemd als één van de kosten die voor mensen noodzakelijk kunnen zijn nog niet dat het dagelijks bestuur gehouden is de door appellant verzochte vergoeding van kosten vanuit de bijzondere bijstand te vergoeden. Uit het beleidsplan Schuldhulpverlening 2012-2016 van Pentasz Mergelland blijkt dat de Kredietbank ook budgetbeheer en budgetcoaching aanbiedt. Het dagelijks bestuur heeft met het aanbieden van de Kredietbank als voorliggende voorziening dan ook voldaan aan haar verplichtingen.

4.6.

Appellant heeft aangevoerd dat de kosten voor vrijwillig budgetbeheer in het verleden altijd vergoed werden. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak (CRvB 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO8285) geoordeeld dat een bestuursorgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd, bijvoorbeeld op grond van een wetswijziging of gewijzigd beleid, voor de toekomst terug te komen van een eerder ingezette en gevolgde gedragslijn. Dat het dagelijks bestuur in het verleden wel bijzondere bijstand voor kosten van vrijwillig budgetbeheer heeft toegekend, betekent dan ook niet dat het dagelijks bestuur ook deze aanvraag had moeten inwilligen.

4.7.

Het betoog van appellant dat hij wordt beperkt in zijn contractsvrijheid omdat hij gedwongen wordt om vrijwillig budgetbeheer bij de Kredietbank af te nemen, kan niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant nog steeds een keuzevrijheid heeft. Het staat appellant vrij om een overeenkomst met een andere dienstverlener aan te gaan. Dat die kosten niet worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand, maakt dat niet anders.

4.8.

Appellant heeft aangevoerd dat hij nu wordt gedwongen om beschermingsbewind aan te vragen omdat die kosten wel worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand, terwijl kan worden volstaan met vrijwillig budgetbeheer. Indien dat in het geval van appellant noodzakelijk is, staat het hem vrij om beschermingsbewind aan te vragen en bijzondere bijstand voor de kosten die dat met zich brengt. Een door de rechter ingesteld beschermingsbewind is echter niet op één lijn te stellen met een door private partijen gesloten overeenkomst tot budgetbeheer. Dit andere rechtsregime rechtvaardigt dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind in beginsel uitgaat van de noodzaak van die kosten en dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer verlangt dat de aanvrager de noodzaak van die kosten aannemelijk maakt.

4.9.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 tot en met 4.8 is de Raad met de rechtbank en het college, en anders dan appellant, van oordeel dat voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer een passende en toereikende voorliggende voorziening bestond. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg stond aan verlening van bijzondere bijstand voor die kosten. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2016.

(getekend) H.C.P. Venema

(getekend) R.G. van den Berg