Home

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1078, 16/4261 AW

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1078, 16/4261 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 maart 2017
Datum publicatie
21 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1078
Zaaknummer
16/4261 AW

Inhoudsindicatie

De korpschef heeft de Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden-periodieken terecht met ingang van 1 april 2013 aan appellant toegekend.

Uitspraak

16/4261 AW

Datum uitspraak: 16 maart 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2016, 15/1870 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. J. Sajtos hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Sajtos. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J.J. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is bij besluit van 19 december 1994 aangesteld in de functie van [functie 1], salarisschaal 7. Bij besluit van 24 april 1996 is aan appellant met ingang van 1 april 1996 een persoonlijke salarisschaal toegekend – hij is ingedeeld in salarisschaal 8, trede 5 – en is bepaald dat de eerstvolgende periodieke verhoging zal plaatsvinden op 1 april 1997. Vervolgens zijn aan appellant telkens per 1 april periodieke verhogingen toegekend, totdat hij de maximale trede in salarisschaal 8 had bereikt, te weten trede 14.

1.2.

Op 21 juni 2012 is het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (Akkoord 2012-2014) gesloten. Hierbij zijn afspraken gemaakt over het toekennen van periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).

1.3.

Bij besluit van 12 december 2013 is appellant per 1 september 2012 bevorderd naar de functie van [functie 2] ([functie 2]) Deze bevordering hield verband met het loopbaanbeleid dat deel uitmaakt van de circulaire Afspraken tweede tranche van harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden politie (Stcrt. 2010, 19782). Bij deze bevordering is appellant per 1 september 2012 ingeschaald in functieschaal 8, trede 14. Bij besluit van

16 december 2013 is ten aanzien van appellant een besluit genomen in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Beslist is dat appellant per 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie [functie 3] [functie 2] (salarisschaal 7) en dat hij zijn individuele en persoonsgebonden rechten alsmede zijn salarisschaal - in dit geval

salarisschaal 8, trede 14 - behoudt. Tegen de besluiten van 12 december 2013 en 16 december 2013 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.

1.4.

Bij brief van 16 december 2014 heeft de korpschef appellant meegedeeld dat vanaf juni 2014 uitbetalingen van OVW-periodieken hebben plaatsgevonden en dat bij de salarisuitbetaling van december 2014 de laatste nabetaling daarvan zal plaatsvinden. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken als hij het niet eens is met het totaalbedrag. Tegen de salarisspecificatie over december 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangevoerd, kort samengevat, dat de OVW-periodieken zijn uitbetaald vanaf 1 april 2013, terwijl hij aanspraak heeft op die periodieken vanaf 1 september 2012, de datum waarop hij is bevorderd naar de functie van Senior [functie 2].

1.5.

Bij besluit van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef dit bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de overgang per 1 januari 2012 naar de LFNP-functie [functie 3] [functie 2] en de benoeming per 1 september 2012 naar de

LFNP-functie Senior [functie 2] vaststaan. Volgens de korpschef bestaat aanspraak op

OVW-periodieken vanaf de eerste periodiekdatum die volgt op de plaatsing in de functie van Senior [functie 2], te weten 1 april 2013. Daarvan uitgaande is een juist bedrag aan

OVW-periodieken uitbetaald.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de OVW-periodieken met ingang van

1 september 2012 hadden moeten worden toegekend. Daarbij heeft hij primair een beroep gedaan op artikel 10, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Op grond van deze bepaling wordt bij indeling in een hogere schaal het salaris van de ambtenaar, met inachtneming van artikel 11, in de nieuwe schaal vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot. Volgens appellant brengt een redelijke uitleg van deze bepaling in zijn geval mee dat de OVW-periodieken ingaan op

1 september 2012.

4.2.

De Raad volgt appellant niet in zijn betoog, reeds omdat het bestreden besluit niet ziet op indeling in een hogere schaal als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Bbp. Het bestreden besluit ziet op de toekenning van OVW-periodieken, waarover artikel 9a van het Bbp afzonderlijke, specifieke bepalingen bevat. Uit artikel 9a, tweede lid, van het Bbp en de Nota van Toelichting bij deze bepaling (Stb. 2014, nr. 52, blz. 18-19) volgt dat de

OVW-periodieken worden toegekend op de reguliere periodiekdatum. Tussen partijen is niet in geschil dat 1 april de voor appellant geldende reguliere periodiekdatum is, zodat de korpschef de OVW-periodieken terecht met ingang van 1 april 2013 aan appellant heeft toegekend.

4.3.

Appellant heeft zich subsidiair beroepen op artikel 10, tweede lid, van het Bbp. Daarin is bepaald dat in bijzondere gevallen het salaris kan worden vastgesteld op een hoger bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat de besluitvorming in het kader van de bevordering naar de functie van Senior [functie 2] onzorgvuldig is geweest en dat er daarom aanleiding was voor het aannemen van een bijzonder geval in de zin van artikel 10, tweede lid, van het Bbp.

4.4.

Uit wat is overwogen in 4.2 volgt dat toepassing van artikel 10, tweede lid, van het Bbp in dit geval evenmin aan de orde is. De stelling van appellant dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in deze bepaling, kan daarom onbesproken blijven.

4.5.

De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Omdat het bestreden besluit ook in hoger beroep in stand blijft, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2017.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) J. Tuit