Centrale Raad van Beroep, 13-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4013, 17-8125 AW
Centrale Raad van Beroep, 13-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4013, 17-8125 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 13 december 2018
- Datum publicatie
- 17 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:4013
- Zaaknummer
- 17-8125 AW
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring beroep. De e-mail van 14 februari 2017 is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en daar evenmin aan gelijkgesteld kan worden op grond van artikel 8:2 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar of beroep openstaat.
Uitspraak
17 8125 AW
Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 november 2017, 17/2023 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
De Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E. Hoetink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoetink. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Nijholt en S.L.A. van der Wal.
OVERWEGINGEN
Appellante is werkzaam bij de Belastingdienst, in de functie van [functie] .
Op 14 februari 2017 heeft de teamleider van appelante per e-mail een nieuwe werkindeling met teams en werkzaamheden bekendgemaakt. Bij e-mail van 23 februari 2017 heeft haar teamleider gemeld dat appellante in eerste instantie verantwoordelijk is voor werkzaamheden uit het “B-werkpakket”. Slechts indien alle “B-werkzaamheden” van haar en haar collega’s af zijn mag appellante werkzaamheden verrichten op het niveau van groepsfunctie C. Na overleg met haar teamleider is aan appellante toegezegd dat zij maximaal 50% van haar werktijd mag besteden aan werkzaamheden uit groepsfunctie C, maar alleen indien alle “B-werkzaamheden” zijn afgerond.
Appellante heeft haar teamleider bij e-mail van 24 maart 2017 bericht dat zij het niet eens is met de nieuwe werkindeling en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor haar werkzaamheden. Bij e-mail van 30 maart 2017 heeft haar teamleider aan appellante kenbaar gemaakt dat de werkindeling en daarmee de werkzaamheden van appellante blijven zoals is vermeld in de e-mails van 14 februari 2017 en 23 februari 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de e-mail van 30 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de e-mail van 14 februari 2017 geen besluit is in de zin van artikel 8:1 in samenhang met artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daar evenmin aan gelijkgesteld kan worden op grond van artikel 8:2 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar of beroep openstaat.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de e-mail van 14 februari 2017 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en daar evenmin aan gelijkgesteld kan worden op grond van artikel 8:2 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar of beroep openstaat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank hierover en maakt deze tot de zijne. Hij voegt daar nog het volgende aan toe. Niet in geschil is dat de opgedragen werkzaamheden zoals genoemd in de e-mail van 14 februari 2017 behoren tot de functie van appellante. Daarmee tast de nieuwe werkindeling de rechtspositie van appellante niet aan, is deze niet op rechtsgevolg gericht en dus geen besluit. Dat appellante ook werkzaamheden verrichtte die behoorden tot een andere functie doet hier niet aan af.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Demiroǧlu
rh