Centrale Raad van Beroep, 04-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4046, 17/6711 ZW
Centrale Raad van Beroep, 04-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4046, 17/6711 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 december 2019
- Datum publicatie
- 13 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:4046
- Zaaknummer
- 17/6711 ZW
Inhoudsindicatie
Vaste rechtspraak van de Raad betreffende artikel 29, vijfde lid, van de ZW. Nu werkneemster is hervat in ander werk en zij op 19 oktober 2015 is uitgevallen door een andere ziekteoorzaak dan die waarmee zij de wachttijd heeft vervuld, kan het Uwv niet worden gevolgd in zijn standpunt dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW in de weg staat aan een recht op ziekengeld ter zake van die uitval. Dit betekent dat de rechtbank reeds om deze reden het bestreden besluit terecht heeft vernietigd en het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Uitspraak
17 6711 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 september 2017, 16/7567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 4 december 2019
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Kühne.
OVERWEGINGEN
[werkneemster] (werkneemster) was in dienst van betrokkene werkzaam als gespecialiseerd verpleegkundige neonatologie voor 32 uur per week, toen zij zich op
2 oktober 2013 ziek meldde wegens fysieke klachten. Nadat de zogeheten wachttijd was doorlopen, heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2015 aan werkneemster met ingang van 30 september 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38%. Met ingang van 30 september 2015 heeft werkneemster hervat in aangepaste werkzaamheden voor 20 uur per week zonder nachtdiensten. De hieruit genoten inkomsten heeft het Uwv met de WIA-uitkering van werkneemster verrekend.
Op 19 oktober 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld als gevolg van een enkelbreuk. Het Uwv heeft bij besluit van 14 april 2016 geweigerd om werkneemster in aanmerking te brengen voor ziekengeld. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van
3 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat een uitkering op grond van artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet (ZW) geweigerd dient te worden indien de arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na het einde van een periode van 104 weken ongeschiktheid tot werken intreedt, ongeacht de aard van de klachten en de verrichte arbeid.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 29b, vierde lid, van de ZW. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de uitval van werkneemster op 19 oktober 2015 het gevolg was van een ongeval, waardoor deze ongeschiktheid niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde ziekteoorzaak. Daaruit volgt dat de samentellingsregeling van artikel 29, vijfde lid, van de ZW niet van toepassing is.
Het Uwv heeft in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank aangevoerd, dat de door de rechtbank gegeven uitleg van artikel 29, vijfde lid, van de ZW berust op een onjuiste lezing van dat artikellid. Bij het samentellen van perioden van arbeidsongeschiktheid die elkaar met een periode van minder dan vier weken opvolgen is de ziekteoorzaak volgens het Uwv niet relevant, behalve wanneer het gaat om een onderbreking door perioden van zwangerschaps- of bevallingsverlof. Voor de samentelling is evenmin relevant of de ongeschiktheid tot werken binnen vier weken na een werkhervatting intreedt. Ook in het voorliggende geval gaat het om de situatie dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW van toepassing is, omdat sprake is van een ziekmelding binnen vier weken na de maximale periode van 104 weken waarover ziekengeld is en kon worden verstrekt. Gelet op artikel 29, vijfde lid, van de ZW, in samenhang met artikel 29, tweede lid, van de ZW, kan aan artikel 29b, vierde lid, van de ZW geen recht op ziekengeld worden ontleend, omdat het niet mogelijk is over een langere periode dan 104 weken ziekengeld te verstrekken.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Artikel 29, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang luidt:
Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken […]. Voor het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde tijdvak worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen […], tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde ziekteoorzaak.
Niet in geschil is dat werkneemster niet in dezelfde arbeid heeft hervat als waarvoor zij eerder 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. Ook is niet in geschil dat de bedongen arbeid is gewijzigd, dat werkneemster op 19 oktober 2015 is uitgevallen door een andere ziekteoorzaak dan waarmee de wachttijd is vervuld en dat met de ziekmelding per
19 oktober 2015 voor betrokkene een nieuwe loondoorbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is ontstaan. Evenmin staat ter discussie dat deze ziekmelding is gedaan binnen vier weken nadat de eerder genoemde periode van
104 weken was verstreken.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW niet aan een betrokkene kan worden tegengeworpen indien hervat is in ander werk en de ongeschiktheid tot werken kennelijk voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak (zie onder meer de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1796). Nu werkneemster is hervat in ander werk en zij op 19 oktober 2015 is uitgevallen door een andere ziekteoorzaak dan die waarmee zij de wachttijd heeft vervuld, kan het Uwv niet worden gevolgd in zijn standpunt dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW in de weg staat aan een recht op ziekengeld ter zake van die uitval. Dit betekent dat de rechtbank reeds om deze reden het bestreden besluit terecht heeft vernietigd en het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) C.M. van de Ven