Centrale Raad van Beroep, 02-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2059, 19/1075 ZVW
Centrale Raad van Beroep, 02-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2059, 19/1075 ZVW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 september 2020
- Datum publicatie
- 3 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:2059
- Zaaknummer
- 19/1075 ZVW
Inhoudsindicatie
Vaststelling buitenlandbijdrage. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Uitspraak
19 1075 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2019, 18/1632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
CAK
Datum uitspraak: 2 september 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft G. Veldhuisen hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens appellant heeft Veldhuisen gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020. Namens appellant is verschenen Veldhuisen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
CAK heeft bij besluit van 26 juli 2017 aan appellant een voorlopige jaarafrekening over 2016 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over de periode 17 mei 2016 tot en met 31 december 2016 is vastgesteld op € 879,31. Na verrekening van inhoudingen resulteert dit in een te betalen bedrag van € 493,09.
Bij besluit van 17 januari 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juli 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank – voor zover van belang – overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat de hoorplicht is geschonden, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld om in bezwaar te worden gehoord, niet slaagt. Wat er ook van zij van de gang van zaken voorafgaand aan de hoorzitting, het is niet aannemelijk dat appellant daardoor op enige wijze in zijn belangen is geschaad. Appellant heeft zijn bezwaren in beroep schriftelijk kunnen uiteenzetten en hij is in de gelegenheid gesteld deze tijdens de behandeling ter zitting mondeling toe te lichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat zijn wettelijke rechten zijn geschonden. Voor appellant was het noodzakelijk om beroep in te stellen om zijn rechten veilig te kunnen stellen die reeds in de bezwaarfase aan hem hadden moeten worden verleend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat CAK bij brief van 25 oktober 2017 de op het besluit van 26 juli 2017 betrekking hebbende stukken aan appellant heeft gestuurd. Bij brief van 8 november 2017 heeft appellant kenbaar gemaakt dat het dossier niet compleet is en dat hij alle onderliggende stukken wil ontvangen. CAK heeft appellant bij brief van 9 november 2017 uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 december 2017. In deze brief heeft CAK te kennen gegeven dat het onduidelijk is welke stukken appellant nog meer wil ontvangen en dat appellant niet telefonisch bereikbaar was. Appellant heeft hierop niet meer gereageerd tot één dag voor de hoorzitting. Bij brief van 13 december 2017 heeft appellant CAK medegedeeld geen gebruik te maken van de uitnodiging om op de hoorzitting te verschijnen. Als reden heeft hij vermeld dat CAK niet alle verzochte stukken en informatie aan hem heeft verstrekt en dat het daarom op dit moment geen zin heeft om een hoorzitting te houden. Appellant heeft verzocht om alle informatie en onderliggende stukken die aan het besluit ten grondslag liggen, te overleggen. In deze brief heeft appellant niet nader gespecificeerd welke stukken ontbreken. Hij heeft enkel verwezen naar zijn brief van 8 november 2017. Bovendien heeft hij uitdrukkelijk medegedeeld geen gebruik te maken van de hoorzitting, waarbij hij ook geen uitstel heeft gevraagd. CAK heeft appellant in voldoende mate in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Onder deze omstandigheden is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met enige verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.