Centrale Raad van Beroep, 09-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:43, 18/6271 AW
Centrale Raad van Beroep, 09-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:43, 18/6271 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 januari 2020
- Datum publicatie
- 13 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:43
- Zaaknummer
- 18/6271 AW
Inhoudsindicatie
Beëindiging toelage bezwarende omstandigheden omdat appellant fulltime werkzaam is voor de ondernemingsraad.
Uitspraak
18 6271 AW
Datum uitspraak: 9 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 november 2018, 18/2557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M. Dragt en J.R. Zeelenberg.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 14 november 2019. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.P.H. Leunissen en mr. J.V. Wieling.
OVERWEGINGEN
Appellant is in de functie van [naam functie] werkzaam bij de divisie Landbouw en Natuur, afdeling [afdeling], team [team], van [onderdeel], eerder onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en nu onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 1 september 2017 heeft de Minister van Economische Zaken aan appellant met toepassing van artikel 17b van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) over de periode van 1 januari 2012 tot 1 juli 2015 een toelage bezwarende omstandigheden van 2% en over de periode vanaf 1 juli 2015 een toelage bezwarende omstandigheden van 1% toegekend.
Bij besluit van 22 november 2017 heeft de minister het besluit van 1 september 2017 ingetrokken en appellant met toepassing van artikel 17b van het BBRA over de periode van
1 januari 2012 tot 1 januari 2014 een toelage bezwarende omstandigheden toegekend van 2%, bepaald dat appellant per 1 januari 2014 geen recht meer heeft op een toelage bezwarende omstandigheden, de (uitbetaling van de) toelage bezwarende omstandigheden per 1 december 2017 stopgezet en bepaald dat een verrekening plaatsvindt met de salarisbetaling van december 2017.
Bij besluit van 28 mei 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het tegen het besluit van 22 november 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 17b, eerste lid, van het BBRA bepaalt dat aan de ambtenaar die nu en dan, regelmatig of voortdurend onder bezwarende omstandigheden arbeid verricht en wiens functie op een functielijst voorkomt een toelage per maand wordt toegekend.
In artikel 18, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) - in de aangevallen uitspraak abusievelijk aangeduid als artikel 18, eerste lid, van het BBRA - is geregeld dat
- kort gezegd - leden van de ondernemingsraad in staat moeten worden gesteld om met behoud van loon dan wel bezoldiging hun werkzaamheden voor de ondernemingsraad te verrichten.
Appellant heeft zich onder verwijzing naar artikel 18 van de WOR op het standpunt gesteld dat de minister hem in staat had moeten stellen om met behoud van zijn bezoldiging zijn werkzaamheden voor de ondernemingsraad te verrichten en de toelage bezwarende omstandigheden daarom niet per 1 januari 2014 had mogen beëindigen. Dit betoog slaagt niet. De Raad overweegt daartoe het volgende.
In dit geval doet zich de uitzonderlijke situatie voor dat appellant sinds 1 januari 2014 fulltime werkzaam is voor de ondernemingsraad en dus niet meer de werkzaamheden behorend tot zijn functie verricht. Door – om welke reden dan ook – geheel en al te stoppen met het verrichten van werkzaamheden onder bezwarende omstandigheden bestaat er gelet op artikel 17b van het BBRA geen aanspraak meer op de toelage bezwarende omstandigheden. Uitgangspunt van deze bepaling zijn immers de feitelijk verrichte werkzaamheden. Nu geen aanspraak meer bestaat op de toelage en deze dus niet meer behoort tot de bezoldiging van appellant, is de minister niet gehouden om de toelage op grond van artikel 18 van de WOR te blijven uitbetalen. De minister mag (de uitbetaling van) deze toelage daarom beëindigen.
De minister heeft er ter zitting van de Raad nog op gewezen dat wat in overweging 5 van de aangevallen uitspraak staat niet juist is. De toelage bezwarende omstandigheden wordt niet maandelijks op basis van de feitelijk onder bezwarende omstandigheden verrichte werkzaamheden vastgesteld en de hoogte van de toelage is niet afhankelijk van het aantal uren waarin de desbetreffende werkzaamheden zijn verricht. Als de aanspraak op de toelage eenmaal is vastgesteld loopt de toelage door zolang de werkzaamheden waarvoor de toelage is toegekend worden verricht. Dit gewijzigd inzicht vormt reden voor verbetering van de gronden waarop de aangevallen uitspraak rust. Het leidt niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
G. Aarts, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) V.Y. van Almelo