Centrale Raad van Beroep, 25-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:756, 19/4648 AW
Centrale Raad van Beroep, 25-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:756, 19/4648 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 maart 2021
- Datum publicatie
- 8 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:756
- Zaaknummer
- 19/4648 AW
Inhoudsindicatie
In het algemeen staat voor het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank die – zoals de onderhavige – uitsluitend strekt tot ongegrondverklaring van het beroep. Het bestuursorgaan heeft geen processueel belang bij vernietiging van zo'n uitspraak, waarbij zijn besluit volledig in stand is gelaten en waarin ook overigens geen voor hem nadelige beslissingen zijn gegeven. In het onderhavige geval doet zich geen bijzonder geval voor dat aanleiding geeft om van het voorgaande af te wijken. De Raad ontvangt het dagelijks bestuur dus niet in dit hoger beroep.
Uitspraak
19 4648 AW-PV
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 september 2019, 19/385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van Omgevingsdienst IJmond (dagelijks bestuur)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: C.H. Bangma, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M.E. van Donk
Namens het dagelijks bestuur is ter zitting verschenen mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 534,-;
- bepaalt dat van het dagelijks bestuur een griffierecht ter hoogte van € 519,- wordt geheven.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 12 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 december 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de beoordeling van het functioneren van betrokkene over de periode van 1 april 2017 tot 17 oktober 2017 vastgesteld.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het dagelijks bestuur zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover in rechtsoverweging 4.2 is overwogen: “Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting herhaaldelijk heeft verklaard niet uit te zijn op eisers ontslag, maar met deze beoordeling in de hand eiser verder te willen begeleiden naar werkzaamheden binnen verweerders organisatie die passen bij eisers kwaliteiten en beperkingen.”
Aangevoerd is dat zich in de toekomst een situatie kan voordoen waarbij voortzetting van het dienstverband niet langer van het dagelijks bestuur kan worden gevergd. De overweging van de rechtbank impliceert volgens het dagelijks bestuur dit dat niet mogelijk is.
In het algemeen staat voor het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank die – zoals de onderhavige – uitsluitend strekt tot ongegrondverklaring van het beroep. Het bestuursorgaan heeft geen processueel belang bij vernietiging van zo'n uitspraak, waarbij zijn besluit volledig in stand is gelaten en waarin ook overigens geen voor hem nadelige beslissingen zijn gegeven. Dat het bestuursorgaan zich niet kan verenigen met een of meer rechtsoverwegingen waarop de uitspraak steunt of die daarin ten overvloede zijn opgenomen, is op zichzelf onvoldoende grond om een hoger beroep toch ontvankelijk te achten. Het bestuursorgaan behoeft immers na een ongegrondverklaring niet opnieuw in de zaak te voorzien en voor andere door het bestuursorgaan te nemen besluiten hebben de overwegingen van de rechtbank geen rechtstreeks bindende werking.
In het onderhavige geval doet zich geen bijzonder geval voor dat aanleiding geeft om van het voorgaande af te wijken. Nog daargelaten dat de rechtbank in de betreffende passage slechts heeft verwezen naar mededelingen die namens het dagelijks bestuur zijn gedaan ter zitting bij de rechtbank, stelt de Raad vast dat bij de rechtbank niet het ontslag van betrokkene voorlag, maar de vraag naar juridische houdbaarheid van de beoordeling van het functioneren van betrokkene.
De Raad ontvangt het dagelijks bestuur dus niet in dit hoger beroep.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat betrokkene schriftelijk heeft laten weten dat aan
hem inmiddels ontslag is verleend, in welk ontslag betrokkene heeft berust. Van een onmogelijkheid om ontslag te verlenen is dus niet gebleken.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M.E. van Donk (getekend) C.H. Bangma