Centrale Raad van Beroep, 22-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2772, 21/1749 WW
Centrale Raad van Beroep, 22-12-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2772, 21/1749 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 december 2022
- Datum publicatie
- 23 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2772
- Zaaknummer
- 21/1749 WW
Inhoudsindicatie
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep.
Uitspraak
Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2021, 20/3599 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.F. Seijbel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 2 augustus 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft desgevraagd te kennen gegeven dat de gewijzigde beslissing op bezwaar voor hem geen aanleiding vormt om het hoger beroep, met een verzoek om proceskostenvergoeding, in te trekken en de Raad verzocht uitspraak te doen.
OVERWEGINGEN
De arbeidsovereenkomst van appellant is met ingang van 1 september 2020 door een vaststellingsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. Hierbij is een (fictieve) opzegtermijn van twee maanden in acht genomen. Appellant heeft aansluitend een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) bij het Uwv aangevraagd. Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft het Uwv besloten dat appellant tot en met 31 oktober 2020 niet voor een WWuitkering in aanmerking komt omdat er tot en met deze datum volgens het Uwv een opzegtermijn had moeten gelden. Volgens het Uwv was hier een opzegtermijn van vier maanden van toepassing. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 augustus 2020.
Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft op 2 augustus 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij aan appellant met ingang van 1 september 2020 een WW-uitkering is toegekend. Het Uwv heeft in deze gewijzigde beslissing op bezwaar alsnog het standpunt van appellant onderschreven dat een opzegtermijn van 2 maanden van toepassing is. Het Uwv heeft aan appellant een vergoeding van de kosten in bezwaar van € 534,- toegekend.
4. Het Uwv is, gelet op de gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 augustus 2021, geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, het besluit van 2 augustus 2021 niet in het geding wordt betrokken. Niet in geschil is dat het bestreden besluit onrechtmatig is, welke onrechtmatigheid aan het Uwv dient te worden toegerekend. Uit het voorgaande volgt dat appellant geen belang meer heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk wegens het komen te ontbreken van procesbelang.
5. Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in beroep en op € 1.138,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.656,50. Er bestaat tevens aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade. Deze kosten worden begroot op € 379,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5) in verband met de indiening van het verzoek. Dit betekent dat de proceskosten in totaal € 3.036,- bedragen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 5 is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot het bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.X.R. Yi
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.