Centrale Raad van Beroep, 23-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1032, 22/1395 WW
Centrale Raad van Beroep, 23-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1032, 22/1395 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 mei 2023
- Datum publicatie
- 6 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1032
- Zaaknummer
- 22/1395 WW
Inhoudsindicatie
Betrokkene is werkzaam geweest in het Verenigd Koninkrijk. Hij is daar ernstig ziek geworden en naar Nederland gekomen voor behandeling. Het Uwv heeft de aangevraagde WW-uitkering terecht geweigerd, omdat betrokkene niet heeft voldaan aan de zogenoemde referte-eis. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de maand maart 2020 elke week een arbeidsuur heeft gehad. Geen aanleiding voor (verdere) voorverlenging van de referteperiode. Geen toetsing aan evenredigheidsbeginsel. Geen contra legem toepassing.
Uitspraak
22/1395 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2022, 21/3331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 23 mei 2023
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.J. Mulder een verweerschrift ingediend en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 26 september 2022. In de uitspraak van die datum1 is het verzoek om het toewijzen van de voorlopige voorziening afgewezen.
Betrokkene heeft op 14 december 2022 nadere stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R.A.M. Koolen.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of betrokkene in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Betrokkene is werkzaam geweest in het Verenigd Koninkrijk. Hij is daar ernstig ziek geworden en naar Nederland gekomen voor behandeling. Toen zijn tijdelijk contract in het Verenigd Koninkrijk eindigde, heeft betrokkene bij het Uwv een uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft geweigerd betrokkene een uitkering te verstrekken, omdat betrokkene niet zou voldoen aan de zogenoemde referte-eis. De Raad komt tot de conclusie dat deze weigering terecht is.
Inleiding
1. Voor de feiten verwijst de Raad naar de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening. Op deze plaats volstaat de Raad met het volgende. Betrokkene is op 6 januari 2020 in dienst getreden bij een Engelse firma, gevestigd te Londen. Kort daarop is bij betrokkene een ernstige ziekte vastgesteld. Uit een Statement of Fitness for Work van 7 februari 2020 blijkt dat betrokkene op medische gronden ongeschikt is bevonden om arbeid te verrichten van 7 februari tot 4 mei 2020. Voor de behandeling van zijn ziekte is betrokkene op 1 maart 2020 naar Nederland teruggekeerd. Op 6 juli 2020 heeft betrokkene bij het Uwv een uitkering op grond van de WW aangevraagd.
Besluitvorming van het Uwv
2. Met een besluit van 16 juli 2020 heeft het Uwv betrokkene laten weten dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de WW. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het Uwv is met een besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) bij deze weigering gebleven. Volgens het Uwv had betrokkene geen recht op een Nederlandse werkloosheidsuitkering, omdat hij niet in Nederland verzekerd was bij het intreden van de werkloosheid.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 16 juli 2020 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Volgens de rechtbank is, gezien artikel 65 van Vo 883/20042, op betrokkene het Nederlandse recht van toepassing. Betrokkene heeft, volgens de rechtbank, recht op uitbetaling van zijn werkloosheidsuitkering en het Uwv wordt opgedragen dit uitgewerkt in een besluit neer te leggen binnen vier weken na het in gezag van gewijsde komen van de aangevallen uitspraak.
Het standpunt van het Uvw
Het hoger beroep van het Uwv richt zich uitsluitend tegen de overweging van de rechtbank waarin is bepaald dat aan betrokkene een werkloosheidsuitkering moet worden uitbetaald. Volgens het Uwv voldoet betrokkene niet aan de voorwaarde uit de artikelen 17 en 17a van de WW, dat hij in de 36 weken voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid in 26 weken arbeid moet hebben verricht (de zogenoemde referte-eis). Volgens het Uwv loopt de referteperiode van 28 oktober 2019 tot en met 5 juli 2020. Omdat betrokkene een gedeelte van deze periode ziekengeld vanuit het Verenigd Koninkrijk heeft ontvangen, wordt de referteperiode voorverlengd tot 26 augustus 2019. De voorlaatste dienstbetrekking van betrokkene eindigde officieel in juli 2019. In deze voorverlengde referteperiode zijn er geen weken aan te wijzen waarin betrokkene heeft gewerkt, zodat hij niet alsnog aan de 26 weken eis heeft voldaan.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene meent dat hij in maart, april en een deel van mei 2020 ten onrechte Statutory Sick Pay (SSP, een uitkering bij ziekte) heeft ontvangen vanuit het Verenigd Koninkrijk. Zijn Britse arts was van mening dat hij arbeidsongeschikt was en heeft dit ook in een verklaring neergelegd. Zijn Nederlandse behandelaar vond dat hij niet arbeidsongeschikt was en dat het zijn herstel ten goede zou kunnen komen als hij aan het werk bleef. Vanwege de lockdown door de Covid19 pandemie was het kantoor gesloten. Betrokkene heeft nog wel enige werkzaamheden verricht, maar dat betrof vooral het afzeggen van, mede door hem georganiseerde, evenementen. Als betrokkene niet ziek was gemeld, had hij, net als zijn collega’s, een Furlough uitkering3 ontvangen en dat zou gelijk gesteld zijn met weken waarin werkzaamheden waren verricht.