Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1076, 20/4412 PW
Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1076, 20/4412 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 mei 2023
- Datum publicatie
- 26 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1076
- Zaaknummer
- 20/4412 PW
Inhoudsindicatie
Bijstand in de vorm van lening. Tekortschietend besef. Gokactiviteiten. Rekening houden met gemaakte kosten. Voor de periode voorafgaand aan een melding of aanvraag om bijstand geldt een algemeen geformuleerde norm die ziet op de vraag of appellant voldoende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in zijn bestaan, ofwel de vraag of hij zijn vermogen, tezamen met een beschikbaar inkomen, niet te snel heeft uitgegeven. Op deze periode kunnen niet zonder meer dezelfde regels worden toegepast die gelden voor de periode tijdens bijstandverlening. Het college heeft de bedragen die appellant voor zijn bijstandsaanvraag uit gokken heeft verkregen niet zonder meer in aanmerking kunnen nemen als inkomen zonder te kijken naar de kosten die appellant daarvoor heeft gemaakt. Niet in geschil is dat appellant € 66.700,- heeft gepind bij Holland Casino. De Raad gaat er gelet op deze opnames vanuit dat appellant meer kosten heeft gemaakt dan dat hij bedragen uit gokken heeft verkregen. De bedragen die appellant heeft verkregen met gokken die hij contant op zijn bankrekening heeft gestort, staan daarom niet in de weg aan bijstandverlening om niet.
Uitspraak
20/4412 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2020, 20/2708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (college)
Datum uitspraak: 30 mei 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 11 november 2019 heeft het college aan appellant bijstand toegekend met ingang van 9 oktober 2019 in de vorm van een lening. In hetzelfde besluit heeft het college de bijstand per 18 oktober 2019 beëindigd (lees: ingetrokken), omdat appellant per die datum over een vermogen beschikt dat hoger is dan de vermogensgrens. Appellant heeft bezwaar gemaakt maar het college heeft met het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) vastgehouden aan de toekenning van de bijstand in de vorm van een lening.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft een nadere reactie en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.V. Dieckmann.
Na de zitting is de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen. Mr. Scheermeijer heeft de Raad bericht dat partijen geen schikking hebben bereikt en heeft verzocht zonder (nadere) zitting uitspraak te doen. Het college heeft daarmee ingestemd. Het onderzoek is vervolgens gesloten.
Na nadere bestudering heeft de Raad het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek nogmaals gesloten.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht bijstand in de vorm van een lening aan appellant heeft verstrekt. Het college meent dat dit het geval is omdat appellant een “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn bestaan” zou hebben getoond. Volgens het college heeft appellant te snel op zijn vermogen ingeteerd waardoor hij eerder dan voorzien een beroep op bijstand heeft moeten doen. Appellant meent dat hij niet te snel op zijn vermogen is ingeteerd, maar dat het college van een onjuist bedrag aan in te teren vermogen is uitgegaan. De Raad komt tot het oordeel dat het college is uitgegaan van een te hoog bedrag aan “in te teren vermogen” van appellant en daarmee ten onrechte bijstand in de vorm van een lening aan hem heeft verstrekt.