Centrale Raad van Beroep, 03-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1910, 21/1848 PW & 21/2761 PW
Centrale Raad van Beroep, 03-10-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1910, 21/1848 PW & 21/2761 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2023
- Datum publicatie
- 24 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1910
- Zaaknummer
- 21/1848 PW & 21/2761 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering van bijstand. Hennepdrogerij. Bezit contant geld. Ingangsdatum intrekking. Recht niet vast te stellen. Het college heeft voor de aanvang van de schending van de inlichtingenverplichting aansluiting gezocht bij de dag van overlijden van de vader van Y, zijnde 19 januari 2010. Deze datum is niet in het nadeel van appellant, omdat Y volgens haar verklaring al eerder over deze bedragen kon beschikken. De door appellant overgelegde stukken, waaronder een door een belastingconsulent opgesteld schema ‘samenstelling vermogen’, zijn onvoldoende om het recht op bijstand vast te stellen. Die stukken zijn namelijk gebaseerd op (latere) verklaringen van appellant en Y over de herkomst van de geldbedragen, maar deze verklaringen vinden geen steun in objectieve en verifieerbare gegevens.
Uitspraak
21/1848 PW, 21/2761 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2021, 19/3146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten (college)
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 14 februari 2019 heeft het college de bijstand van appellant en zijn toenmalige partner (Y) vanaf 1 oktober 2018 ingetrokken. Op 6 mei 2019 heeft het college schriftelijk een nadere motivering gegeven van dit besluit. Met een besluit van 19 maart 2019 heeft het college de bijstand van appellant en Y vanaf 19 januari 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 19 januari 2010 tot en met 30 september 2018 tot een bedrag van € 177.142,31 van appellant en Y teruggevorderd. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit) bij de intrekking gebleven. Het terug te vorderen bedrag is aangepast naar € 169.141,91.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de zaken 21/1801 PW en 21/2160 PW, plaatsgevonden op 27 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.M. van Mil, kantoorgenoot van mr. N.E. Gradisen, en W. Verhallen. In de zaken 21/1801 PW en 21/2160 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak beoordeelt de Raad of het college de bijstand van appellant op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd. De Raad komt in navolging van de rechtbank tot het oordeel dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij en Y forse geldbedragen hebben ontvangen en dat er een hennepdrogerij en een groot bedrag aan contanten in hun woning aanwezig was. De verklaringen die Y bij de politie heeft afgelegd, mochten door het college aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. De herkomst en de omvang van het merendeel van de bedragen die appellant en Y hebben ontvangen en/of in hun bezit hadden is onduidelijk gebleven, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven.