Home

Centrale Raad van Beroep, 21-12-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2493, 22/1791 AW

Centrale Raad van Beroep, 21-12-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2493, 22/1791 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 december 2023
Datum publicatie
2 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2493
Zaaknummer
22/1791 AW

Inhoudsindicatie

Strafontslag. Plichtsverzuim. De Raad oordeelt dat er sprake is van plichtsverzuim, maar dat de straf van onmiddellijk ontslag daaraan onevenredig is. Ook het ongeschiktheidsontslag kan niet in stand blijven. De Raad voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat aan appellant de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd.

Uitspraak

22/1791 AW

Datum uitspraak: 21 december 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 mei 2022, 21/1163 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 juli 2020 heeft de korpschef appellant primair strafontslag en subsidiair ongeschiktheidsontslag verleend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. De korpschef is met een besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit) bij het strafontslag gebleven.

Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. P.W.M. Huisman hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft bepaald dat het onderzoek op zitting plaatsvindt met gesloten deuren.1

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.J.C.D. Oey en mr. R.H.A. Nathans.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant is het niet eens met het strafontslag. Hij vindt dat hij geen plichtsverzuim heeft gepleegd. Ook is hij het niet eens met het ongeschiktheidsontslag. De Raad oordeelt dat er sprake is van plichtsverzuim, maar dat de straf van onmiddellijk ontslag daaraan onevenredig is. Ook het ongeschiktheidsontslag kan niet in stand blijven. De Raad voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat aan appellant de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.2.

Appellant was sinds 1 augustus 1978 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van [Functie] bij de [Dienstplek] , Dienst [Dienstplek] ( [Dienstplek] ), team [Naam team] ( [Naam team] ). In dit team vervulde appellant de rol van teamleider technische ondersteuning voor afgeschermde en bijzondere bedrijfsvoering. Gedurende heel het jaar 2017 is appellant op basis van een tijdelijke tewerkstelling fulltime ingezet als deelprojectleider vraagarticulatie bij het [Naam werkplek] ( [Naam werkplek] . Op 1 januari 2018 was de inzet van appellant bij [Naam werkplek] beëindigd. Aansluitend was er een overgangsperiode waarin appellant zijn werkzaamheden voor [Naam werkplek] kon afronden. Appellant was op dat moment nog vrijgesteld van zijn werkzaamheden als teamleider bij [Naam team] . Vanaf 18 april 2018 is appellant op tijdelijke basis gaan werken voor [Dienstplek] , rechtstreeks onder de sectorleiding.

1.3.

Appellant beschikte uit hoofde van zijn functie binnen [Naam team] over een creditcard van de dienst met een bestedingslimiet van € 15.000,-.

1.4.

Op 11 augustus 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen appellant, het hoofd van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking en een teamchef. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van drie integriteitsschendingen die appellant had begaan in 2014 en 2015. Appellant heeft de opdracht gekregen om een integriteitsdag voor de afdeling Afgeschermde Operaties te organiseren en daarbij zijn eigen incidenten te benoemen. Deze dag heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2017.

1.5.

In een e-mail van 18 april 2018 heeft de teamchef van appellant hem nader bevraagd over vier, met de creditcard van de dienst gedane betalingen, als vermeld op het overzicht van 16 maart 2018. Van drie van deze betalingen waren geen facturen overgelegd. Over een vierde betaling, parkeerkosten, bestonden vragen over de noodzakelijkheid ervan. Met appellant is hierover op dezelfde dag een gesprek geweest. Daarnaast is de creditcard van appellant ingenomen. Appellant heeft zich op 20 april 2018 ziekgemeld.

1.6.

De korpschef heeft op 30 april 2018 besloten om de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten ([X]) een vooronderzoek te laten doen naar de creditcard uitgaven van appellant en de vraag of sprake is van diefstal/verduistering door appellant. De bevindingen van dit vooronderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 juni 2018 (vooronderzoek).

1.7.

Op 13 juni 2018 heeft de korpschef de afdeling [X] opdracht gegeven om een intern onderzoek in te stellen naar vermeend plichtsverzuim van appellant. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 augustus 2018 (intern onderzoek).

1.8.

Bij besluit van 4 juli 2018 is appellant buiten functie gesteld, is hem de toegang tot de dienstlokalen en -gebouwen en/of terreinen en het digitale politiesysteem ontzegd. Daarnaast is hem opgedragen zijn toegangspas, legitimatiebewijs en geweldsmiddelen in te leveren.

1.9.

Bij brief van 6 november 2018 heeft de korpschef aan appellant bericht dat aan de afdeling [X] opdracht wordt gegeven voor een uitbreidend intern onderzoek. Daarnaast is appellant bericht dat de korpschef voornemens is hem te schorsen in afwachting van de bevindingen van dit uitbreidend intern onderzoek.

1.10.

Met een besluit van 20 december 2018 heeft de korpschef appellant geschorst. Met een besluit van 28 mei 2019 heeft de korpschef deze schorsing met zes maanden verlengd. De bezwaren van appellant tegen deze besluiten heeft de korpschef ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen geen beroep ingesteld.

1.11.

De bevindingen van het uitbreidend intern onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 april 2019. De korpschef heeft nadien de opdracht gegeven tot een nader aanvullend intern onderzoek. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een rapport van 19 september 2019 (eindrapport intern onderzoek).

1.12.

Op 26 mei 2019 heeft de korpschef zijn voornemen tot strafontslag aan appellant uitgereikt. Nadat appellant zijn zienswijze kenbaar had gemaakt, heeft de korpschef bij besluit van 10 juli 2020 aan appellant met onmiddellijke ingang strafontslag opgelegd.2 Subsidiair heeft de korpschef appellant ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken verleend.3

1.13.

Met het bestreden besluit heeft de korpschef de bezwaren van appellant tegen het besluit van 10 juli 2020 ongegrond verklaard.

1.14.1.

Samengevat en na bezwaar gehandhaafd heeft de korpschef appellant verweten dat hij de creditcard van de dienst onrechtmatig heeft gebruikt. Hij heeft een veelheid aan uitgaven niet op de juiste wijze kunnen verantwoorden. Ook is van deze uitgaven het dienstbelang niet gebleken. Het gaat daarbij in elk geval om de aankopen bij Van [Naam bedrijf 1] in 2017, aankopen bij [Naam bedrijf 2] in 2017, de aankoop van een Huawei router bij [Naam bedrijf 3] in 2017, een complete dome-cameraset met toebehoren bij [Naam bedrijf 4] in 2017, de aankoop bij [Naam bedrijf 5] in 2017, de aankopen bij [Naam bedrijf 6] van 19 januari 2018, de aankopen bij Van [Naam bedrijf 1] op 29 januari 2018 en de aankopen bij [Naam bedrijf 2] op 15 en 20 februari 2018. Een deel van deze aankopen, te weten een Huawei router, een complete dome-cameraset met toebehoren ter waarde van € 4.131,- en klusspullen bij [Naam bedrijf 2] gekocht op 15 februari 2018 heeft appellant volgens de korpschef voor eigen gebruik aangeschaft, terwijl hij deze heeft betaald met de creditcard van de dienst. Daarnaast heeft de korpschef appellant verweten dat hij over meerdere aangelegenheden tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Het gaat daarbij om de verklaringen over een mogelijke verwisseling van zijn creditcard van de dienst met een privébetaalpas, over zijn uitgaven, over het gebruik van zijn diensttelefoon en het gebruik van zijn privé telefoon voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten en over zijn betrokkenheid bij het project PI.

1.14.2.

De korpschef heeft deze gedragingen aangemerkt als plichtsverzuim. Appellant heeft zich meer dan eens niet gedragen zoals dat een goed ambtenaar betaamt. Door deze handelwijze heeft appellant het politieambt schade toegebracht. Het noodzakelijk in appellant te stellen vertrouwen is onherstelbaar beschadigd. De korpschef is niet gebleken dat de gedragingen niet of verminderd aan appellant zijn toe te rekenen. Hij acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim.

1.14.3.

Als het strafontslag rechtens geen standhoudt, acht de korpschef appellant ongeschikt voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Hij verwijst daarbij naar de aan appellant verweten gedragingen. Appellant heeft er onvoldoende blijk van gegeven dat hij in staat is om te gaan met de bij de functie behorende vrijheid en de professionele grenzen te bewaken. Vanwege de aard van de functie in combinatie met de aard en ernst en omvang van het grensoverschrijdend gedrag wordt aan appellant geen verbeterkans geboden.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het strafontslag standhoudt. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan bespreking van het ongeschiktheidsontslag.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING