Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:952, 21 / 3273 PW
Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:952, 21 / 3273 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 mei 2023
- Datum publicatie
- 6 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:952
- Zaaknummer
- 21 / 3273 PW
Inhoudsindicatie
Kosten van bezwaar. Inschakeling derde door professionele bewindvoerder. Nihilstelling forfaitair bedrag Bpb. Uitgangspunt is dat kosten van een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt als redelijkerwijs gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. Dat een professionele bewindvoerder de rechtsbijstand heeft ingeschakeld, doet daar op zichzelf niet aan af. In dit bijzondere geval hoeft het college de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toch niet te vergoeden. Het college kon afwijken van het forfaitaire bedrag van artikel 2 lid 1 Bpb en dat bedrag op nihil stellen. Het ging om een evidente fout en het doel van het bezwaar had ook kunnen worden bereikt met een telefonisch bericht aan het college. Het ging verder om een fout van een relatief beperkt belang waarvan het college bovendien aannemelijk heeft gemaakt dat deze ook zonder het maken van bezwaar automatisch zou zijn hersteld.
Uitspraak
21/3273 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2021, 20/3445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante), als bewindvoerder over de goederen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (betrokkenen),
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
Datum uitspraak: 30 mei 2023
PROCESVERLOOP
Het college heeft met een besluit van 7 november 2019 de aan betrokkenen toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voortgezet met ingang van 1 januari 2020.
Namens de toenmalige bewindvoerder van betrokkenen is tegen dat besluit bezwaar gemaakt en verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het college heeft met een besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen. Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met de uitspraak van 19 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Namens appellante, de huidige bewindvoerder van betrokkenen, heeft drs. F. Elidrissi hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2023. Voor appellante is drs. Elidrissi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.T. Bui.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het gaat in deze zaak in de kern alleen nog om de vraag of het college terecht het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen. De Raad herhaalt dat het uitgangspunt is dat kosten van een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt als redelijkerwijs gemaakt en deze voor vergoeding in aanmerking komen. De omstandigheid dat een professionele bewindvoerder de rechtsbijstand heeft ingeschakeld, doet daar op zichzelf niet aan af. De Raad komt toch tot het oordeel dat het college de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand niet hoeft te vergoeden. De reden daarvoor ligt in de bijzondere omstandigheden van dit geval.
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkenen zijn onder bewind gesteld. Tot 16 mei 2021 was drs. Elidrissi, die in hoger beroep als gemachtigde optreedt, hun bewindvoerder. De kantonrechter heeft hem op zijn verzoek met ingang van die datum als bewindvoerder ontslagen en een ander tot bewindvoerder benoemd. Betrokkenen ontvangen van het college maandelijks bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van bewindvoering. Het college kende deze bijzondere bijstand jaarlijks op verzoek toe, voor het laatst tot en met 31 december 2019.
Met het besluit van 7 november 2019 heeft het college de bijzondere bijstand
voor de kosten van bewindvoering automatisch voortgezet met ingang van 1 januari 2020 en daarbij de hoogte vastgesteld op € 177,16 per maand.
Op verzoek van de toenmalige bewindvoerder van betrokkenen, drs. Elidrissi (toenmalige bewindvoerder), heeft juridisch adviseur mr. N. El Moussaoui namens hem bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Hij heeft gesteld dat het bedrag van de bijzondere bijstand per 1 januari 2020 moet worden vastgesteld op € 180,50 per maand. Hij heeft daarbij gewezen op de bedragen, genoemd in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling), die met ingang van 1 januari 2020 zouden worden verhoogd. Op het moment van het bestreden besluit waren die nieuwe bedragen al bekend. Daarom had het college met die nieuwe bedragen rekening moeten houden. Verder heeft hij namens de toenmalige bewindvoerder verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand.
Het college heeft het bedrag van de bijzondere bijstand met ingang van 1 januari 2020 vastgesteld op € 180,50 per maand. Dat besluit blijkt uit de uitkeringsspecificatie over januari 2020.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Dat berust op het standpunt van het college dat de toenmalige bewindvoerder geen procesbelang had bij het bezwaar tegen dat besluit omdat daarin al was aangekondigd dat het bedrag van de bijzondere bijstand zou worden aangepast aan eventuele wijzigingen in de Regeling en omdat het bedrag aan bijzondere bijstand met ingang van 1 januari 2020 automatisch is uitbetaald in overeenstemming met de wens van de toenmalige bewindvoerder. Het college heeft het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. Die afwijzing berust op het standpunt van het college dat de kosten van rechtsbijstand niet kunnen worden aangemerkt als kosten die de toenmalige bewindvoerder redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft zijn besluit om geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten toe te kennen als volgt gemotiveerd.
Het behoort tot de taak van de bewindvoerder om voor de financiële belangen van de onder bewind gestelde op te komen. Daaronder valt het indienen van bezwaar tegen een besluit waarbij de financiële belangen van de onder bewind gestelde in geding zijn. In dit geval gaat het om een zeer eenvoudige zaak.
In september 2019 heeft het college aan alle bewindvoerders een informatieve brief gestuurd over de nieuwe werkwijze per 1 januari 2020 van automatische verlenging van de bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten van hun cliënten. Daarnaast is in het besluit van 7 november 2019 een clausule opgenomen dat de tarieven zouden worden aangepast indien de tarieven van de Regeling zouden wijzigen. Hierdoor was voor alle partijen duidelijk dat het bedrag van € 147,62 dat in dat besluit was vermeld evident fout was. De toenmalige bewindvoerder had het college telefonisch kunnen wijzen op de evidente fout, die dan direct zou zijn hersteld. Andere bewindvoerders hebben dit met succes gedaan. De juiste tarieven zijn door een koppeling in de systemen overigens ook los van het bezwaar automatisch doorgevoerd per 1 januari 2020.
De toenmalige bewindvoerder was bovendien een ervaren juridisch adviseur. Hij maakte voorheen als bewindvoerder altijd zelf bezwaar. Pas sinds het hem duidelijk werd dat aan hem als bewindvoerder de kosten van bezwaar niet meer werden vergoed, schakelt hij daarvoor derden in. Er zijn volgens het college meerdere aanwijzingen dat de toenmalige bewindvoerder louter procedeert om proceskosten te verkrijgen.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in zijn uitspraak van 19 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en is geen plaats voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand, omdat het maken van bezwaar valt onder de taken van de bewindvoerder.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college het bezwaar ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard, maar erkent dat zij na het nadere besluit, vervat in de uitkeringsspecificatie over januari 2020, geen belang meer had bij een beoordeling van het besluit van 7 november 2019. Verder heeft appellante aangevoerd dat het college de kosten van rechtsbijstand in bezwaar had moeten vergoeden, omdat het wel nodig was om die kosten te maken. Zij heeft gesteld dat het de toenmalige bewindvoerder in een persoonlijk gesprek met de coördinerend kantonrechter van de rechtbank Den Haag, was verboden om als bewindvoerder nog langer juridische handelingen voor zijn cliënten te verrichten. Ook heeft appellante gesteld dat het in het algemeen verboden is dat een bewindvoerder optreedt als rechtsbijstandverlener voor de onder bewind gestelde. Daarbij heeft zij verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2019 en van 29 november 2019.1