Centrale Raad van Beroep, 26-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:216, 23/997 WAD
Centrale Raad van Beroep, 26-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:216, 23/997 WAD
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 januari 2024
- Datum publicatie
- 12 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:216
- Zaaknummer
- 23/997 WAD
Inhoudsindicatie
De door appellant per e-mail verzonden ingebrekestelling kan niet worden aangemerkt als een geldige ingebrekestelling omdat de staatssecretaris de elektronische weg niet uitdrukkelijk heeft opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. De staatssecretaris is daarom geen dwangsom verschuldigd.
Uitspraak
23/997 WAD
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2023, 22/2177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 26 januari 2024
Deze zaak gaat om de vraag of een per e-mail verzonden ingebrekestelling aangemerkt kan worden als een geldige ingebrekestelling.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. van der Bruggen en mr. P.M. van der Heijden.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft bij e-mailbericht van 8 september 2021 de staatssecretaris in gebreke gesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig een beslissing heeft genomen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering. De per e-mail verzonden ingebrekestelling was gericht aan de behandelaar van het bezwaar.
Met een e-mailbericht van 9 september 2021 heeft de behandelaar van het bezwaar gereageerd op de ingebrekestelling en aan appellant meegedeeld dat een ingebrekestelling uitsluitend per post kan worden ingediend en dat de digitaal ingediende ingebrekestelling daarom niet in behandeling wordt genomen.
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2021 heeft appellant, met verwijzing naar zijn ingebrekestelling van 8 september 2021, meegedeeld dat op 19 oktober 2021 een beslissing op zijn bezwaar is genomen en dat daarom een dwangsom verbeurd is. Hierbij is verzocht om een dwangsombesluit. Bij e-mailberichten van 19 november 2021 en 17 december 2021 is door appellant wederom verzocht om een dwangsombesluit.
Met een e-mailbericht van 17 december 2021 heeft de staatssecretaris geweigerd een dwangsombesluit te nemen, omdat er geen ingebrekestelling per post is ontvangen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2022 (bestreden besluit) is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het e-mailbericht van 17 december 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het bezwaar is volgens de rechtbank ten onrechte nietontvankelijk verklaard, omdat een weigering een besluit te nemen, aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen de weigering om een dwangsombesluit te nemen ongegrond te verklaren. Daartoe is het volgende overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. Hierbij is in aanmerking genomen dat een bericht slechts langs elektronische weg bij een bestuursorgaan kan worden ingediend indien voldoende duidelijk is dat deze weg voor de desbetreffende berichtencategorie is opengesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de staatssecretaris de elektronische weg uitdrukkelijk heeft opengesteld voor het indienen van ingebrekestellingen. Verder is in aanmerking genomen dat appellant de ingebrekestelling niet alsnog per gewone post heeft verzonden, nadat aan hem was meegedeeld dat de elektronische weg niet openstond en dit alleen per post kon. Nu geen geldige ingebrekestelling is verzonden, is de staatssecretaris geen dwangsom aan appellant verschuldigd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat de staatssecretaris daarom geen dwangsom verschuldigd is. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.