Centrale Raad van Beroep, 05-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2304, 24/390 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 05-12-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2304, 24/390 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 december 2024
- Datum publicatie
- 6 december 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:2304
- Zaaknummer
- 24/390 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering starterskrediet toe te kennen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv de aanvraag om een starterskrediet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Terecht geoordeeld dat appellant niet geschikt is voor werkzaamheden als zelfstandig juridisch adviseur. Geen sprake van rechtsweigering.
Uitspraak
24/390 WAJONG
Datum uitspraak: 5 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2024, 23/327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv in redelijkheid heeft geweigerd appellant een starterskrediet toe te kennen. Volgens appellant heeft hij recht op een starterskrediet, omdat het starten van zijn eigen bedrijf een reële optie is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een starterskrediet toe te kennen.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 oktober 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Appellant ontvangt sinds 8 juli 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Op 18 november 2019 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om een starterskrediet. Appellant wil met zijn bedrijf [naam bedrijf] bedrijfsmatig juridisch advies gaan geven, met name op het gebied van familierecht en jeugdzorg. Bij besluit van 9 maart 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant schulden had en er sprake was van beslaglegging. Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2020 ongegrond verklaard. Aan de ongegrondverklaring is een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Deze heeft geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking komt voor een starterskrediet omdat appellant, gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen die zijn opgenomen in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2009, niet geschikt is voor werkzaamheden als zelfstandig juridisch adviseur. Bij uitspraak van 22 september 2020 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 27 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het griffierecht niet had betaald. Bij uitspraak van 10 februari 2021 heeft de rechtbank het verzet dat appellant heeft gedaan tegen die uitspraak ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Bij uitspraak van 20 juli 2022 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard omdat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak op het verzet.
Op 18 augustus 2021 heeft het Uwv een werkplan voor appellant vastgesteld. In dat werkplan staat dat met appellant geen nieuwe re-integratieafspraken worden gemaakt. Bij besluit van 23 juni 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het werkplan ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts van 31 maart 2022, een FML van 31 maart 2022 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juni 2022 ten grondslag.
Op 25 juni 2022 heeft appellant bij het Uwv opnieuw een aanvraag ingediend om een starterskrediet (van € 15.000,-) voor zijn onderneming [naam bedrijf] . Het Uwv heeft arbeidskundig onderzoek verricht, en opnieuw geconcludeerd is dat het werk als bedrijfsmatig zelfstandig juridisch adviseur voor hem geen reële optie is, gelet op zijn beperkingen. Volgens het Uwv is er sprake van een ongewijzigde situatie ten opzichte van de aanvraag van 18 november 2019 en staat er in de aanvraag van 25 juni 2022 geen nieuwe informatie. Met een besluit van 21 juli 2022 heeft het Uwv op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag van 25 juni 2022 afgewezen onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 9 maart 2020 en 23 juni 2022.
Naar aanleiding van de bezwaren van appellant tegen het besluit van 21 juli 2022 heeft het Uwv besloten de aanvraag van 25 juni 2022 alsnog als een nieuwe aanvraag te behandelen (en dus niet als een herhaalde aanvraag). In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Met een besluit van 2 januari 2023 (bestreden besluit) is het Uwv bij de weigering van het starterskrediet gebleven. Het Uwv vindt dat appellant, gelet op zijn mogelijkheden en beperkingen, niet geschikt is voor werkzaamheden als zelfstandig juridisch adviseur.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, het bestreden besluit in stand gelaten en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. Van het achterhouden van stukken door het Uwv is geen sprake, omdat de na de hoorzitting opgemaakte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij verzending van het bestreden besluit aan appellant zijn toegezonden. In deze rapporten wordt ingegaan op de bezwaren die appellant in zijn bezwaarschrift en op de hoorzitting heeft ingebracht en de op dat moment aanwezige gegevens. Het onderzoek heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vooropgesteld dat het al dan niet verstrekken van een starterskrediet gelet op artikel 2:23, eerste lid, van de Wet Wajong en artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Reïntegratiebesluit een discretionaire bevoegdheid van het Uwv is en dat de rechtbank de wijze waarop het Uwv gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid slechts terughoudend kan toetsen. Het Uwv heeft aan de weigering om aan appellant een starterskrediet te verstrekken ten grondslag gelegd dat appellant, gelet op zijn beperkingen, niet geschikt is om als zelfstandig juridisch adviseur werkzaam te zijn. Uit het rapport van 29 december 2022, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 31 maart 2022 heeft bevestigd, blijkt dat appellant beperkt is ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Anders dan appellant, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat deze FML niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant, uitgaande van de gestelde beperkingen, niet geschikt geacht voor het werk als zelfstandig juridisch adviseur, omdat een jurist veelal te maken zal krijgen met emoties van anderen en men deze aan moet kunnen voelen. Appellant is daarin beperkt. Daarnaast is er sprake van tegengestelde belangen in juridische procedures wat veelal tot conflicten leidt. Ook in het omgaan met conflicten is appellant beperkt. Het werk is bovendien niet voorspelbaar, iedere zaak is anders en vereist een andere aanpak, procedures kennen deadlines en het werk kenmerkt zich door een hoge mate van zelfstandigheid. Ook op deze aspecten gelden medische beperkingen voor appellant. Daarnaast is in de FML van 31 maart 2022 opgenomen dat bij appellant sprake is van beperkte wederkerigheid, terwijl wederkerigheid essentieel is bij het voeren van gesprekken in een gerechtelijke procedure. Het ontbreken van deze vaardigheden en de voor het beroep benodigde persoonskenmerken maakt appellant volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onveranderd niet geschikt voor de gewenste beroepsrichting. Een starterskrediet om hem op weg te helpen in deze richting kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan ook niet toegekend worden, omdat één van de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen is dat iemand de persoonlijke vaardigheden heeft die noodzakelijk zijn om te kunnen werken als zelfstandig ondernemer.
Het standpunt van appellant
Appellant vindt dat in de onder 1.2 genoemde uitspraken recht is geweigerd, omdat in die uitspraken de kwestie van het starterskrediet niet inhoudelijk is besproken.
Appellant stelt dat het starterskrediet juist is bedoeld als instrument om de start van een bedrijf of zelfstandig beroep door een arbeidsgehandicapte te faciliteren. Uit zijn bedrijfsplan blijkt dat zijn voorgenomen bedrijf levensvatbaar is. Het Uwv heeft de levensvatbaarheid van zijn bedrijf onvoldoende onderzocht. Appellant heeft zich verder in zijn algemeenheid beroepen op verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur en stelt onder verwijzing daarnaar dat het Uwv onvoldoende en ondeugdelijk onderzoek heeft verricht en een onjuiste en onvolledige belangenafweging heeft gemaakt.
Volgens appellant is wel degelijk sprake van nieuwe feiten. Hij is in 2021 afgestudeerd (Nederlands recht). Daarom zou het Uwv een geheel nieuwe belangenafweging moeten maken.
Het Uwv heeft volgens appellant stukken achtergehouden en niet tijdig aangeleverd. De “domme rechter” (aldus appellant) had niet door dat het Uwv dat met opzet deed.
Appellant kan zich niet vinden in de sociaal medische beoordeling van de verzekeringsarts. Evident onjuist zijn volgens appellant kreten als “klant mist zelfinzicht”, “klant vindt dat hij zich advocaat mag noemen” en (volgens appellant) geneuzel over “niet het idee hebben dat er contactgroei is”, “er is geen wederkerigheid”, “klant kan moeilijk luisteren”. Het Uwv is volgens appellant niet in staat zijn soft skills te beoordelen. Appellant schrijft: “Dat dit ‘in redelijkheid’ iets oplevert is pure woordenkots en betekent niets.” Het Uwv heeft onvoldoende aangetoond dat appellant het juridisch werk niet aankan, terwijl hij dat werk al jaren gedaan heeft. Appellant vindt dat werkelijk een psychiatrisch-debiele situatie.
Volgens appellant is bij hem de verwachting gewekt dat hij een starterskrediet zou krijgen. Het Uwv heeft hem gevraagd om een financieel plan en een ondernemingsplan op te stellen en heeft dat starterstraject zelfs meegefinancierd.
De rechtbank heeft ten onrechte zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens appellant levert de weigering van het starterskrediet een effectief beroepsverbod op en is hij daardoor inkomen misgelopen.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.