Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:331, 22/654 PW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:331, 22/654 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2024
Datum publicatie
26 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:331
Zaaknummer
22/654 PW

Inhoudsindicatie

Beroep niet-ontvankelijk. Geen sprake van 6:19-besluit.

Besluit 2 is genomen op een nieuwe bijstandsaanvraag van appellante. Alleen al om die reden strekt dat besluit niet tot intrekking, wijziging of vervanging van besluit 1. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat geen sprake is van een besluit dat met toepassing van artikel 6:19 van de Awb bij het geding had moeten worden betrokken.

Uitspraak

22/654 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2022, 19/4176 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Datum uitspraak: 20 februari 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om het volgende. Het college had een door appellante ingediende bijstandsaanvraag afgewezen en dat afwijzingsbesluit na bezwaar gehandhaafd. Tijdens de daaropvolgende beroepsprocedure heeft appellante opnieuw bijstand aangevraagd. Met een besluit van 10 januari 2020 heeft het college appellante per 3 december 2019 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar. Ook heeft het college tijdens de beroepsprocedure een nieuw besluit genomen over het bezwaar tegen de afwijzing van de eerste aanvraag. Met dit besluit heeft het college aan appellante bijstand toegekend over de periode van 25 februari 2019 tot 3 december 2019 naar de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar. Vervolgens heeft het college besloten de bijstand aan te vullen tot het bedrag aan bijstand voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 10 januari 2020 niet een besluit is dat met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling moet worden betrokken en dat dit besluit dus geen deel uitmaakt van het geding. Volgens appellante is dat oordeel niet juist. De Raad volgt appellante hierin niet, omdat dat besluit niet een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het afwijzingsbesluit is. De Raad kent aan appellante een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Om die reden heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2024. Voor appellante is mr. Kramer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Arnold.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft op 25 februari 2019 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Met een besluit van 21 mei 2019 (besluit 1) heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt en daarnaast een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Met een uitspraak van 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank als voorlopige voorziening bepaald dat het college aan appellante een bedrag moet uitbetalen ter hoogte van 90% van de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar. Het college is met een besluit van 4 september 2019 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.2.

Op 30 september 2019 heeft appellante een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Met een besluit van 10 januari 2020 (besluit 2) heeft het college aan appellante met ingang van 3 december 2019 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.

1.3.

Met een besluit van 17 maart 2020 heeft het college bestreden besluit 1 ingetrokken en het besluit van 21 mei 2019 herroepen. Het college heeft aan appellante alsnog met ingang van 25 februari 2019 tot 3 december 2019 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar.

1.4.

Met een besluit van 8 juli 2020 heeft het college aan appellante over de periode van 25 februari 2019 tot 3 december 2019 aanvullend bijzondere bijstand toegekend tot aan het normbedrag voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de toekenning en de hoogte van de aan appellante over de periode van 25 februari 2019 tot 3 december 2019 toegekende bijstand niet langer in geschil zijn. Met het besluit van 17 maart 2020, in combinatie met het besluit van 8 juli 2020, is volledig tegemoet gekomen aan de (eerste) aanvraag van appellante. Niet gesteld of gebleken is dat appellante nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling over voornoemde periode. Het procesbelang is hierdoor komen te vervallen. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen besluit 2. Aan dit besluit ligt een nieuwe aanvraag ten grondslag. Het beroep van appellante ziet daarnaast ook alleen op de rechtsgevolgen die voortkomen uit de aanvraag van 25 februari 2019. Besluit 2 maakt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen deel uit van het geding.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 10 januari 2020 geen deel uitmaakt van het geding. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING