Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1011, 23/523 CRTV

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1011, 23/523 CRTV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2025
Datum publicatie
24 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1011
Zaaknummer
23/523 CRTV

Inhoudsindicatie

Compensatie transitievergoeding. Berekening provisie. Berekening over de referteperiode. De bewoordingen ‘verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het eind van de arbeidsovereenkomst’ in artikel 2, derde lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding moeten zo worden uitgelegd dat het gaat om het recht op provisie dat is ontstaan in de referteperiode. Voor het verschuldigd zijn van provisie is niet van belang of de hoogte daarvan (al) bepaalbaar is. De Raad volgt dus de conclusie van de AG De Bock.

Uitspraak

23/523 CRTV

Datum uitspraak: 24 juli 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 januari 2023, 22/3341 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam] , h.o.d.n. [werkgever] , te [vestigingsplaats] (werkgever)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een aanvraag om compensatie van de door de werkgever aan zijn werknemer betaalde transitievergoeding van € 72.131,20 (bruto) in verband met bedrijfsbeëindiging vanwege zijn pensionering per 1 oktober 2021. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de wettelijke transitievergoeding € 55.868,64 (bruto) bedraagt en dat hij op grond van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet is gehouden meer dan dit bedrag te compenseren. Volgens het Uwv is de provisie over het derde kwartaal van 2021 niet verschuldigd in de periode van twaalf maanden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van werknemer per 1 oktober 2021, als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (Besluit), en dient in plaats daarvan de in het derde kwartaal van 2020 betaalde provisie te worden meegenomen voor de berekening van de voor compensatie in aanmerking komende transitievergoeding. Evenals de rechtbank volgt de Raad het Uwv niet in dit standpunt.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman. De werkgever is verschenen.

De president van de Raad heeft raadsheer advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock

(de AG) verzocht een conclusie te nemen.

De Raad heeft het onderzoek heropend.

De Raad heeft partijen geïnformeerd dat de samenstelling van de kamer is gewijzigd.

De zaak is door de gewijzigde kamer opnieuw op zitting behandeld op 29 mei 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman en mr. J.A.M. Anedda. De werkgever is verschenen. De AG was ter zitting aanwezig.

De AG heeft op 16 juli 20241 een conclusie genomen. Beide partijen hebben op deze conclusie gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1

Op 26 augustus 1996 is [naam werknemer] (hierna: werknemer) in dienst getreden bij de werkgever. Werknemer ontving een vast maandelijks brutoloon. Daarnaast is op 29 mei 2001 een provisieregeling overeengekomen. Deze provisieregeling hield in dat werknemer aanspraak op een provisie had indien en voor zover per kalenderjaar aan honoraria een drempelbedrag werd gerealiseerd. De hoogte van de provisie bedroeg vervolgens 50% van de honoraria boven het drempelbedrag. In februari van elk jaar werd de definitieve provisie bepaald aan de hand van de in het voorafgaande kalenderjaar gerealiseerde honoraria, na aftrek van de niet inbare vorderingen. De provisie werd driemaal per jaar (in juni, augustus en november) bij wijze van voorschot aan werknemer betaald, waarna er in het begin van het daaropvolgende jaar aan de hand van een definitieve berekening zo nodig een correctie of verrekening plaatsvond als de bevoorschotting had geleid tot een te hoge uitkering aan provisie. In de praktijk werd steeds na afloop van ieder kwartaal de provisie berekend en betaald en heeft er geen correctie of verrekening achteraf plaatsgevonden.

1.2.

De arbeidsovereenkomst met werknemer is in verband met bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering met ingang van 1 oktober 2021, door middel van een beëindigingsovereenkomst van 29 juli 2021, beëindigd. De werkgever heeft aan werknemer een transitievergoeding betaald van € 72.131,20 (bruto).

1.3.

Op 6 januari 2022 heeft de werkgever bij het Uwv een aanvraag om compensatie voor transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging ingediend.

1.4.

Bij besluit van 1 maart 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat de werkgever recht heeft op compensatie van de transitievergoeding die aan werknemer is betaald. De hoogte van de compensatie heeft het Uwv vastgesteld op € 55.868,64 (bruto).

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 1 maart 2022 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de provisie over het derde kwartaal van 2021 nog niet verschuldigd was in de twaalf maanden vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021, als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Bij de berekening van de transitievergoeding, waarvoor compensatie is toegekend, heeft het Uwv de volgende bedragen meegenomen: de door de werkgever in oktober 2020 betaalde bedragen (€ 4.205,27), januari 2021 (€ 13.878,-), april 2021 (€ 4.280,22) en juli 2021 (€ 4.658,38). In totaal is dat een bedrag van € 27.021,87:12= € 2.251,82 per maand aan provisie. Het maandloon bedraagt daarmee in totaal: € 4.098,- + € 327,84 (vakantietoeslag) + € 2.251,82= € 6.677,66. Het aantal dienstjaren van 25,0995 vermenigvuldigd met € 6.677,66 vermenigvuldigd met 1/3= € 55.868,64 (bruto).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft het Uwv de opdracht gekregen het door de werknemer betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het Uwv bij de berekening van de transitievergoeding, waarvoor compensatie is toegekend, de in oktober 2020 betaalde provisie over het derde kwartaal van 2020 niet en de over het derde kwartaal van 2021 verschuldigde bedrag aan provisie, dat na beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021 aan de werknemer is betaald, wel had moeten meenemen. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een onjuist standpunt van het Uwv en moet het bestreden besluit wegens strijd met

artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd.

Het standpunt van het Uwv

3.1.1.

Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, met uitzondering van het onderdeel waarin hij is opgedragen het griffierecht van de werkgever te vergoeden. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de provisie over het derde kwartaal van 2021 nog niet verschuldigd was in de twaalf maanden vóór beëindiging van de arbeidsovereenkomst per

1 oktober 2021, als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. De werkgever en werknemer zijn overeengekomen dat na afloop van een kwartaal provisie kan worden betaald. Pas dan kan worden bepaald of provisie over dat kwartaal verschuldigd en dus opeisbaar is. Dit betekent dat de provisie over het derde kwartaal van 2021 nog niet opeisbaar was in de referteperiode.

3.1.2.

In reactie op de conclusie van de AG heeft het Uwv dit standpunt gehandhaafd.

Het standpunt van de werkgever

3.2.

De werkgever heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.2.1.

Volgens de werkgever moet de AG worden gevolgd in haar conclusie dat moet worden uitgegaan van het recht op provisie dat is ontstaan in de referteperiode.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels