Centrale Raad van Beroep, 16-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1381, 24/24 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1381, 24/24 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 september 2025
- Datum publicatie
- 1 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1381
- Zaaknummer
- 24/24 PW
Inhoudsindicatie
Indiening aanvraag. Invullen digitaal formulier. Melding geen constitutief vereiste. Zelf voorzien. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat appellante het college via een digitaal gegenereerd formulier heeft verzocht een besluit op haar verzoek om bijstand te nemen en dat dus sprake is van een aanvraag als bedoeld in art. 1:3 lid 3 Awb. Dat op de website van de gemeente en in het formulier “Melding bijstand” naast het woord “aanvraag” ook het woord “melding” wordt vermeld, maakt het voorgaande niet anders. Er is sprake van een aanvraag als een belanghebbende een verzoek doet een besluit te nemen. Dat is hier het geval. Niet in geschil is dat is voldaan aan de voorwaarden in art. 4:2 lid 1 Awb. Omdat het college ter zitting heeft verklaard dat er verder geen beletselen zijn voor toekenning van de bijstand over de te beoordelen periode, zal de Raad zelf in de zaak voorzien.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2023, 23/1020 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 16 september 2025
In deze zaak gaat het om de vraag of appellante met het invullen en verzenden van een formulier op de website van de gemeente Heerlen een aanvraag heeft gedaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Het college heeft de aanvraag van appellante ten onrechte slechts als een melding aangemerkt. Anders dan het college heeft aangevoerd, is een melding geen vereiste voor het tot stand komen van een aanvraag om bijstand. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor het proces, zoals de gemeente dat heeft ingericht, waarbij een melding bij de gemeente een voorwaarde is om rechtsgeldig een aanvraag te kunnen indienen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.L. Teerling, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Voor appellante is mr. Teerling verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.A. Franssen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante heeft op 24 februari 2022 de website heerlen.nl/bijstandsuitkering-aanvragen van de gemeente Heerlen (gemeente) geraadpleegd. Op de pagina met de titel “Bijstandsuitkering aanvragen” stond het volgende vermeld:
"Heeft u te weinig inkomsten om van te leven? Dan heeft u misschien recht op een bijstandsuitkering. Deze uitkering vult uw inkomen aan tot de bijstandsnorm die voor u geldt. Schrijf u eerst als werkzoekende in op Werk.nl. Meld u daarna online aan voor een bijstandsuitkering. (...)
Als uw melding binnen is, neemt iemand van Werkgeversservicepunt (WSP) Parkstad contact met u op. Samen bespreken we uw mogelijkheden richting werk. Deze bemiddeling is verplicht. Ook neemt de gemeente Heerlen telefonisch contact met u op. We bespreken uw situatie en u krijgt informatie over hoe u de aanvraag voor een uitkering kunt doen.


(...)”
Appellante heeft zich op 24 februari 2022 via de link “Stap 1: Meld u aan op Werk.nl” van de website van de gemeente op Werk.nl als werkzoekende geregistreerd. Vervolgens heeft zij via de link “Stap 2: Bijstandsuitkering aanvragen bij gemeente” na aanmelding met DigiD een digitaal formulier met vragen ingevuld en verzonden. Dit ingevulde formulier is op 24 februari 2022 door het college ontvangen. Op dat formulier staat de titel “Melding bijstand” (formulier “Melding bijstand”).
Naar aanleiding van het door het college op 24 februari 2022 ontvangen formulier “Melding bijstand” heeft op 3 maart 2022 een telefoongesprek plaatsgevonden waarbij een medewerker van het Team Inkomen tegen appellante heeft gezegd dat zij een brief gaat ontvangen met een link voor het indienen van een aanvraag.
Het college heeft vervolgens met een brief van 3 maart 2022 bevestigd dat appellante zich op 24 februari 2022 voor bijstand heeft gemeld en daarin gewezen op de link waarmee zij het digitale aanvraagformulier kan invullen. Daarbij heeft het college erop gewezen dat appellante na het indienen van het aanvraagformulier nog een extra mail zal ontvangen om de aanvraag te bevestigen. Pas na bevestiging van die mail is sprake van een aanvraag, aldus deze brief. Verder is ook vermeld dat als appellante niet reageert, geen sprake is van een aanvraag en ervan wordt uitgegaan dat zij geen bijstand nodig heeft.
Uit de rapportage melding levensonderhoud Participatiewet blijkt dat een medewerker van het Team Inkomen op 16 maart 2022 heeft geconstateerd dat van appellante nog geen aanvraagformulier en bewijsstukken zijn ontvangen en dat zij geen contact met het college heeft opgenomen. In deze rapportage staat dat “de melding van 24 februari 2022” daarom is “afgeboekt”.
Appellante heeft op 8 juni 2022 voor de tweede keer op eenzelfde wijze als de eerste keer via de website van de gemeente een digitaal formulier “Melding bijstand” ingevuld en ingediend bij het college. Deze “melding” is intern op 20 juni 2022 “afgeboekt”.
Op 19 juli 2022 heeft appellante voor de derde keer op eenzelfde wijze als de eerste twee keer via de website van de gemeente een digitaal formulier “Melding bijstand” ingevuld en ingediend bij het college. Vervolgens heeft zij een digitaal aanvraagformulier (formulier “Aanvraag bijstand”) ingevuld en ingediend op 29 juli 2022, via de daarvoor van het college verkregen link. Appellante heeft daarbij 24 februari 2022 als gewenste ingangsdatum opgegeven.
Het college heeft met een besluit van 21 november 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 3 april 2023 (bestreden besluit), met ingang van 8 juni 2022 bijstand aan appellante toegekend naar de norm van een alleenstaande. De bijstand wordt met terugwerkende kracht vanaf 8 juni 2022 toegekend, omdat appellante heeft verklaard dat zij de brief van het college, met de link naar het aanvraagformulier, naar aanleiding van het ingediende formulier “Melding bijstand” van 8 juni 2022 niet heeft ontvangen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht vanaf 24 februari 2022 rechtvaardigen, aldus het college.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank volgt de stelling van appellante niet dat er tussen een melding en een aanvraag geen juridisch onderscheid moet worden gemaakt en dat de melding een extra drempel is die wordt opgeworpen. Volgens de rechtbank is het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest om eerst een melding om bijstand te doen, waarna de belanghebbende daarna zo spoedig mogelijk een aanvraag om bijstand indient. De rechtbank heeft overwogen dat het college – anders dan het college in de uitspraak van de Raad van 11 oktober 20221 – in dit geval wel een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de melding en de aanvraag. Ook heeft het college duidelijk aan appellante gecommuniceerd over de procedure voor het indienen van de aanvraag. Gelet daarop is volgens de rechtbank geen sprake van een aanvraag die gelijktijdig met de melding is ingediend. Omdat appellante na haar melding van 24 februari 2022 geen aanvraag heeft ingediend, had het college ook geen inhoudelijke beslissing hoeven nemen. De rechtbank concludeert dat het college de melding van 24 februari 2022 terecht heeft stopgezet en dat deze haar betekenis heeft verloren voor de later door appellante op 29 juli 2022 ingediende aanvraag.
Standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij op 24 februari 2022 een verzoek om bijstand heeft gedaan. Dat verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:2, eerste lid, van de Awb. Het college heeft het verzoek ten onrechte als een melding geregistreerd en afgeboekt. Appellante beroept zich op de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2022 waarin een soortgelijke situatie speelde.2 Volgens appellante stelt het college ook ten onrechte dat zij zich eerst moet melden voordat zij een aanvraag om bijstand kan doen.
Standpunt van het college
4. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat het met zijn proces van aanvraag na daarvoor afgaande melding slechts heeft beoogd om in een digitaal tijdperk te voldoen aan wat in artikel 44, tweede lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald. Volgens het college volgt daaruit dat appellante zich eerst bij de gemeente voor bijstand moet melden voordat zij een aanvraag om bijstand kan indienen. Het proces is niet bedoeld om bijstandsaanvragen te ontmoedigen. Appellante heeft zich op 24 februari 2022 voor bijstand gemeld. Vervolgens heeft het college tijdens het telefoongesprek en in de brief van 3 maart 2022 duidelijk aan appellante gecommuniceerd dat zij tijdig het aanvraagformulier via de link moest indienen. Appellante heeft dat niet gedaan, zodat er geen aanvraag om bijstand tot stand is gekomen.