Gerechtshof Amsterdam, 03-01-2000, AA7811, 99/00674
Gerechtshof Amsterdam, 03-01-2000, AA7811, 99/00674
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 januari 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7811
- Zaaknummer
- 99/00674
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde van woning staat onherroepelijk vast; bezwaar tegen aanslag onroerende-zaakbelasting wel ontvankelijk, echter niet gegrond; verweerder moet in voorkomende gevallen nieuwe WOZ-beschikking nemen.
Uitspraak
99/00674
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd bureau heffingen van de gemeente Q, verweerder, gedagtekend 12 februari 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen 1998.
Het beroep is behandeld op de zitting van 20 december 1999.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder;
- verklaart het bezwaar van belanghebbende ongegrond;
- gelast verweerder het griffierecht ad f 85,- aan belanghebbende te vergoeden en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 20,-.
GRONDEN
1.1. Met dagtekening 25 februari 1997 is de waarde van belanghebbendes woning a-straat 1 te Z bij beschikking vastgesteld op een bedrag van f 355.000,- voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000; hierbij gold als waardepeildatum 1 januari 1992. De beschikking staat onherroepelijk vast.
1.2. Nadien heeft belanghebbende geconstateerd dat in de oostmuur van de woning een breuk is ontstaan. Daarom heeft hij bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen met het argument dat de waarde moet worden vastgesteld op f 255.000,-; bij het bezwaarschrift heeft hij ook verzocht om een aangepaste WOZ-beschikking.
2. Ter zitting heeft belanghebbende foto's getoond van de scheur in de oostmuur. Belanghebbende heeft nog verklaard dat hij niet precies weet wanneer de scheur is ontstaan, dat ook in de binnenmuur een scheur zit en het gebrek niet in de fundering zit. Verweerder heeft nog verklaard dat herstel van de scheur in de buitenmuur circa 20 manuren van f 70,- zal vergen.
3.1. De Gemeentewet sluit niet uit dat een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een aanslag onroerende-zaakbelastingen, ook niet wanneer enkel de vastgestelde waarde in geschil is. Het Hof ziet dan ook geen reden belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in het bezwaar. De beslissing van de Hoge Raad van 16 juni 1999, BNB 1999/288, VN 1999/29.7, had betrekking op een vergelijkbare situatie waarin echter de destijds geldende wettelijke regeling expliciet het maken van bezwaar niet toeliet. Wel had verweerder de beslissing op het bezwaar kunnen uitstellen op de voet van artikel 241 van de Gemeentewet.
3.2. Toch kan het beroepschrift niet tot verlaging van de aanslagen leiden omdat artikel 220c van de Gemeentewet dwingend bepaalt dat de "WOZ-waarde" de maatstaf van heffing is en deze WOZ-waarde onherroepelijk is vastgesteld. De wettelijke basis voor vermindering van de aanslagen onroerende-zaakbelastingen is slechts te vinden in artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en dit artikel vergt een herziening van de vastgestelde waarde bij beschikking (zie hiervoor artikel 25 en 28 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)).
3.3. Belanghebbende heeft verweerder verzocht om herziening van de vastgestelde waarde. Het Hof verstaat dan ook dat verweerder alsnog binnen acht weken na onherroepelijk vaststaan van deze uitspraak een beschikking neemt op het verzoek van belanghebbende tot vaststelling van een lagere waarde. De enkele verklaring van belanghebbende dat "naar opinie van een bouwkundige de waarde met ongeveer f 100.000,- is verminderd" is naar 's-Hofs voorlopig oordeel onvoldoende om aannemelijk te achten dat de scheurvorming is opgetreden na 1 januari 1992 en heeft geleid tot een waardedaling van de woning van tenminste f 25.000,-, genoemd in artikel 19 van de Wet WOZ.
4. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en wel tot het bedrag van de reiskosten van belanghebbende welke tevens zijn gemaakt voor de behandeling van 99/01782.
De uitspraak is gedaan op 3 januari 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.