Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2003, AF9410, 23-001982-00
Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2003, AF9410, 23-001982-00
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 maart 2003
- Datum publicatie
- 31 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9410
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AQ8770
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AQ8770
- Zaaknummer
- 23-001982-00
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 261
Inhoudsindicatie
Smaad
Uitspraak
arrestnummer
rolnummer 23-001982-00
datum uitspraak 3 maart 2003
tegenspraak (gemachtigde raadsman)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 29 november 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13/021001-98 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] en aldaar feitelijk verblijvende.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, uitsluitend gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegde, te weten het bewezenverklaarde medeplegen van smaadschrift door het schrijven en verzenden van een brief gericht aan burgemeester [naam 1] van 23 september 1996.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 juli 1999 en 15 november 1999 en in hoger beroep van 17 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 juli 1999 en 15 november 1999 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - wordt hier overgenomen.
Ter zitting van de rechtbank van 15 november 1999 is de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie aldus gewijzigd dat wordt toegevoegd ten aanzien van hetgeen vermeld staat:
- in regel 2 na: "30 maart 1998 te Amsterdam, althans Nederland": "tezamen en in vereniging, althans alleen", en
- in regel 12 na: "immers heeft verdachte": "en/of zijn medeverdachte".
Gelet op het tweede gedeelte van deze wijziging leest het hof het eerste gedeelte van de wijziging als: "tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen". De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging overige taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Overweging met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging
Het hof leest en begrijpt de tenlastelegging niet alleen als het opzettelijk medeplegen van smaadschrift door verspreiding van een geschrift, maar ook als het opzettelijk medeplegen van smaad door een geschrift.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman van de verdachte heeft bij wege van preliminair verweer ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging aangezien de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, lid 1 EVRM is overschreden, gelet op het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep.
Ter terechtzitting van 17 februari 2003 heeft het hof dit verweer verworpen op de gronden zoals in het proces-verbaal van de zitting opgenomen en bepaald dat met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn rekening zal worden gehouden bij een eventuele strafoplegging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 september 1996 tot en met 30 maart 1998 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk de eer en goede naam van [naam 2] heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
immers hebben verdachte en zijn medeverdachte een brief geschreven en verzonden aan de burgemeester van Amsterdam, [naam 1], waarin onder meer de volgende passages zijn opgenomen, "dat betreft dan de sexmartelkamer of darkroom van de vorige bewoner Mr. [naam 2], die daar jonge jongens en ook wel minderjarige jongens tegen betaling misbruikte" en "en heeft al die jaren dat ze hier woont nooit bezwaar gemaakt tegen de pedofiele praktijken van Mr. [naam 2]" en "jarenlang heeft dit huis al overlast van muggen en stank alsof er hier lijken onder de vloer liggen, wat niet uitgesloten moet worden want de heer [naam 3] heeft een aantal jaren geleden schoten in de achtertuin gehoord" en "krijgen we hier te maken met een Nederlandse Dutroux affaire".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op
Medeplegen van smaad.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het betalen van een geldboete van fl. 1500,- (€ 680,67) te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 400,- te vervangen door 8 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft in de onderhavige zaak een brief geschreven aan dhr. [naam 1], in diens
hoedanigheid van burgemeester van Amsterdam, een persoon met een openbare
functie. Verdachte heeft met deze gedraging de eer en goede naam van mr. [naam 2]
aangetast. Verdachte heeft in de desbetreffende brief immers verdachtmakingen geuit, die
inhouden dat mr. [naam 2] betrokken zou zijn geweest bij het plegen van zowel
zedendelicten als levensdelicten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 14 januari 2003, is verdachte niet eerder ter zake van een dergelijk strafbaar feit veroordeeld.
Het hof acht in beginsel, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende en ook al komt het hof tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank, een onvoorwaardelijke geldboete van € 680,67 passend en geboden. Gelet echter op het feit dat - zoals ter zitting van 17 februari 2003 is vastgesteld - de redelijke termijn van behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in hoger beroep is overschreden, zal het hof volstaan met de oplegging van een geldboete van na te melden hoogte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24, 24c, 47 en 261 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijslevering omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,- (VIERHONDERD EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 8 (ACHT) DAGEN.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-van Veen, Rodenburg en Dekkers, in tegenwoordigheid van mr. Maliepaard als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2003.