Gerechtshof Amsterdam, 07-10-2003, AL7736, 23-001572-02
Gerechtshof Amsterdam, 07-10-2003, AL7736, 23-001572-02
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2003
- Datum publicatie
- 7 oktober 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AL7736
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AR2190
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AR2190
- Zaaknummer
- 23-001572-02
Inhoudsindicatie
Vrijspraak in strafzaak tegen verdachte die als groepsleidster van kinderdagverblijven aanwezig is geweest bij 12 'medische' incidenten die bij de zes in de tenlastelegging genoemde kinderen hebben plaatsgevonden, waarbij die kinderen/baby's (in aanzienlijke mate) onwel zijn geworden en in een aantal gevallen zodanig dat zij per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd dienden te worden. Geen van de incidenten heeft geleid tot het overlijden van één van deze kinderen.
Uitspraak
arrestnummer
rolnummer 23-001572-02
datum uitspraak 7 oktober 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 17 december 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/030552-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboorteplaats en geboortedatum],
[adres en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 december 2001 en in hoger beroep van 15 mei 2003 en 23 september 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair, 3 primair, subsidiair en meer subsidiair, 4 primair, subsidiair en meer subsidiair, 5 primair, subsidiair en meer subsidiair, 6 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Motivering Vrijspraak
1. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in 3 jaar tijd in twee kinderdagverblijven bij de zes in de tenlastelegging genoemde kinderen 12 'medische' incidenten hebben plaatsgevonden, waarbij die kinderen/baby's (in aanzienlijke mate) onwel zijn geworden en in een aantal gevallen zodanig dat zij per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd dienden te worden. Geen van de incidenten heeft geleid tot het overlijden van één van deze kinderen.
Vast staat ook dat verdachte bij al die incidenten als groepsleidster aanwezig is geweest. Bij elf van de twaalf incidenten was zij degene die het laatst met de kinderen in contact was geweest en die de incidenten bij de kinderen signaleerde. Bij één incident, genoemd in feit 2 van de tenlastelegging, had zij het kind 's-morgens verzorgd voordat het na de lunchpauze door een collega uit bed werd gehaald en gevoed, waarna het incident plaatsvond.
2. Het hof heeft kennisgenomen van de rapporten, inhoudende medisch dossieronderzoek en conclusies, die zijn opgemaakt naar aanleiding van de incidenten bij deze kinderen, waaronder het rapport van dr. R.P.G.M. Bijlmer, kinderarts.
Dr. Bijlmer komt in zijn rapport 'Beoordeling en interpretatie incidenten op KDV' d.d. 6 april 2003 op grond van de beschikbare medische gegevens -kort samengevat- tot de volgende beoordelingen en conclusies:
- Ten aanzien van het in feit 1 van de tenlastelegging genoemde kind: ALTE e.c.i. (Apparent Life Threatening Event, e causa ignota, welk begrip in het rapport wordt gedefinieerd). Eenmalig incident, op basis van mogelijke vasovegatieve reactie ten gevolge van plotselinge zure reflux van maag naar slokdarm. Differentiaaldiagnostisch valt epileptisch insult te overwegen. Als zodanig niet als uiterst merkwaardig of verdacht aan te merken;
- Ten aanzien van het in feit 2 van de tenlastelegging genoemde kind: incident waarschijnlijk op basis van maagerosies door entero-virus, maar niet bewezen door middel van endoscopie. Als zodanig niet als uiterst merkwaardig of verdacht aan te merken;
- Ten aanzien van het in feit 3 van de tenlastelegging genoemde kind: ALTE e.c.i., twee gelijksoortige incidenten ogenschijnlijk veroorzaakt door dreigende verstikking door bloedverlies vanuit de neusholten naar de keel, waarbij geen medische oorzaken zijn gevonden voor het bloedverlies, zodat de omstandigheden waarbij deze incidenten hebben plaatsgevonden onder gelijke omstandigheden en op dezelfde locatie als uiterst merkwaardig moeten worden aangemerkt. Een opzettelijke veroorzaking door uitwendig geweld of lichaamsvreemde stoffen moet zeker bij de differentiaaldiagnose betrokken worden, maar valt achteraf niet te bewijzen op grond van harde klinische feiten;
- Ten aanzien van het in feit 4 van de tenlastelegging genoemde kind: recidiverende verschijnselen (tweemaal) zonder medische aanwijzingen voor vaatmalformaties stollingsstoornissen of zichtbare uitwendige tekenen van een trauma. Een dergelijk recidiverend symptomencomplex op een en dezelfde locatie moet als uiterst merkwaardig worden aangemerkt, waarbij opzettelijke obstructie van de luchtweg differentiaaldiagnostisch moet worden overwogen, maar medisch niet meer valt te bewijzen;
- Ten aanzien van het in feit 5 van de tenlastelegging genoemde kind: recidiverende ALTE e.c.i., recidiverende incidenten (vijfmaal). Differentiaaldiagnostisch kan worden gedacht aan momenten van forse zure reflux. Het recidiverend symptomencomplex op een en dezelfde locatie moet als uiterst merkwaardig worden aangemerkt, waarbij opzettelijke obstructie van de luchtweg differentiaaldiagnostisch moet worden overwogen;
- Ten aanzien van het in feit 6 van de tenlastelegging genoemde kind: eenmalige ALTE e.c.i. mogelijk ten gevolge van verslikincident of moment van zure reflux, 4 maanden later gevolgd door een ander onduidelijk incident tijdens een vermoedelijk virale infectie. Als zodanig niet als uiterst merkwaardig of verdacht aan te merken.
In de eindconclusie van zijn rapport plaatst dr. Bijlmer de kanttekening dat bij de 6 kinderen met in totaal 13 incidenten op grond van de geleverde documentatie en op grond van eigen kennis en ervaring kan worden geconcludeerd dat er bij geen van de incidenten sprake is van een duidelijke diagnose op grond van bewezen medisch onderzoek. Het gaat in alle gevallen om waarschijnlijkheidsdiagnoses of differentiaaldiagnostische overwegingen, welke achteraf ook niet meer door aanvullend onderzoek nader zijn vast te stellen. Wel moet het grote aantal incidenten in bijna drie jaar op een en dezelfde locatie in een kinderdagverblijf, terwijl dergelijke incidenten niet bij de ouders thuis zijn voorgekomen, als uiterst merkwaardig gezien worden.
3. Gelet op de hierboven onder 2. vermelde conclusies komt het hof tot het oordeel dat in geen van de tenlastegelegde gevallen valt uit te sluiten dat de geconstateerde ziekteverschijnselen bij de kinderen een medische oorzaak hebben gehad.
Op grond van de medische gegevens alleen valt derhalve in geen van de gevallen uit te sluiten dat het desbetreffende incident door een buiten verdachte liggende oorzaak is ontstaan.
4. Ook overigens heeft het hof onvoldoende bewijs gevonden om tot het oordeel te komen dat medische oorzaken dienen te worden uitgesloten en dat de gedragingen of het nalaten van verdachte, waaruit deze ook bestonden, de geconstateerde ziekteverschijnselen (moeten) hebben veroorzaakt.
5. Het hof heeft kennisgenomen van de statistische bevindingen van dr. H. Elffers d.d. 29/30 januari 2003 en d.d. 25 april 2003 en van prof. dr. A. H. Zwinderman d.d. 29 januari 2003, 23 mei 2003 en 12 september 2003, welke laatste tevens ter terechtzitting van 23 september 2003 door het hof is gehoord. Deze rapporten betreffen -kort samengevat- berekeningen van de waarschijnlijkheid dat een bepaalde kinderdagverblijfleidster, in casu verdachte, diverse keren gedurende haar diensten op een tweetal kinderdagverblijven is geconfronteerd met incidenten (ALTE's) met onder haar zorg staande kinderen.
Dr. Elffers die de zogenaamde conditionele methode hanteert, komt -uitgaande van zekere aannames- tot de conclusie dat de kans dat iemand 11 of meer van 14 incidenten zou meemaken verwaarloosbaar klein is, namelijk 1 op de 50 miljoen en dat derhalve het meemaken van tenminste elf van de veertien incidenten door verdachte niet te rijmen valt met het toeval.
Dr. Elffers plaatst bij deze conclusie de kanttekening dat de conclusie op zichzelf niet aantoont dat verdachte de hand heeft gehad in de incidenten, aangezien het in principe denkbaar is dat andere verklaringen bestaan voor het zo veelvuldig voorkomen van incidenten wanneer verdachte de zorg over kinderen heeft.
Uit de door dr. Zwinderman uitgevoerde waarschijnlijkheidsberekening op grond van de zogenaamde epidemiologische methode volgt dat -uitgaande van zekere aannames en definitie van ALTE- de kans dat iemand 6 kinderen met ALTE-incidenten in 33 maanden meemaakt op toeval berust heel klein is, namelijk 1 op 2 1/2 miljoen. Bij drie kinderen is die kans 2 op 1000.
Willen de uitkomsten van de statistische berekeningen als onderhavige - gelet op de daarbij gebruikte aannames - in casu bijdragen tot de bewijsvoering, dan is daartoe vereist dat buiten redelijke twijfel zal moeten zijn dat voor het statistische verband tussen verdachte en de op de telastlegging genoemde incidenten, geen alternatieve verklaring bestaat (a). Voorts zal in elke individuele zaak tevens buiten redelijke twijfel moeten zijn dat het ernstige incident bij het betreffende kind niet verklaard kan worden door een buiten verdachte gelegen medische oorzaak (b). Daarnaast zullen er in elke individuele zaak ook concrete andere bewijsmiddelen voorhanden moeten zijn die wijzen op een causaal verband tussen het handelen en/of nalaten van verdachte en het zich voordoen van de incidenten (c).
6. Uit hetgeen hierboven onder 3. en 4. is overwogen blijkt dat aan het vereiste genoemd onder (b) niet is voldaan, weshalve het hof in casu alleen op grond daarvan de statistische berekeningen buiten beschouwing dient te laten.
7. Het hof heeft voorts gelet op het onderzoek ter terechtzitting geen wettig bewijsmiddel gevonden waaruit blijkt dat
er een causaal verband bestaat tussen het handelen en/of nalaten van verdachte en het zich voordoen van de incidenten en dat
verdachte een of meer van de haar in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft begaan.
Noch uit de medische rapportages noch uit de overige stukken in het dossier is rechtstreeks af te leiden dat verdachte een of meer van de haar in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft gepleegd, dan wel moet hebben gepleegd.
8. Het hof komt derhalve gelet op bovenstaande in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat niet wettig is bewezen dat verdachte de haar tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 2 primair, subsidiair en meer subsidiair, 3 primair, subsidiair en meer subsidiair, 4 primair, subsidiair en meer subsidiair, 5 primair, subsidiair en meer subsidiair, 6 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Breukelen-Van Aarnhem, Van Asperen en Houben, in tegenwoordigheid van mr. Oosterhof, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2003.
Mr. Van Asperen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.