Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2004, AQ5832, 03/04173

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2004, AQ5832, 03/04173

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 juli 2004
Datum publicatie
4 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ5832
Zaaknummer
03/04173
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67c, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 23

Inhoudsindicatie

Het mogelijke verschil in moment van betalen van een belastingschuld bij girale dan wel contante betaling levert geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 26 september 2003 van de Inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, betreffende de beschikking waarbij belanghebbende een verzuimboete is opgelegd in verband met de afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tweede kwartaal van 2003.

Het beroep is behandeld ter zitting van 6 juli 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende diende over het tweede kwartaal van 2003 een bedrag van € 4755 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen af te dragen. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen diende belanghebbende dit bedrag binnen één maand na het einde van het tijdvak, dus uiterlijk 31 juli 2003, aan de ontvanger te betalen.

2. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting met behulp van girotel over doen schrijven van de girorekening van B, naar het Hof begrijpt haar directeur en middellijk aandeelhouder, naar de bankrekening die door de Belastingdienst werd opgegeven op het bij het aangiftebiljet behorende acceptgiroformulier, zijnde bankrekening 300060300. Blijkens de tot de stukken behorende afrekening van deze girorekening is het bedrag van € 4755 op 31 juli 2003 van de girorekening van B afgeschreven. De inspecteur heeft gesteld, door belanghebbende onweersproken, dat dit bedrag op 1 augustus 2003 is bijgeschreven op de door de centrale betalingsadministratie bij de Rabobank aangehouden rekening met het nummer 300060300.

3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de belasting te laat heeft betaald en heeft belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij beschikking van 26 augustus 2003 een verzuimboete opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 23, vierde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 heeft de inspecteur de boete vastgesteld op een bedrag van € 237, zijnde 5% van de niet tijdig betaalde belasting. Het betrof in het onderhavige geval, naar tussen partijen niet in geschil is, een derde verzuim.

4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat van betaling van de belasting sprake is op de dag waarop het desbetreffende bedrag van de bankrekening van de belastingschuldige is afgeboekt. Nu dat in het onderhavige geval geschiedde op 31 juli 2003 is naar haar oordeel tijdig betaald. Het Hof kan belanghebbende daarin niet volgen. Belanghebbende heeft, bij girale betaling, de Belastingdienst de door haar verschuldigde belasting pas betaald op het tijdstip waarop het bedrag op de bankrekening van de Belastingdienst is bijgeschreven. In deze zin luidt de constante jurisprudentie van de Hoge Raad, zodat de opvatting van belanghebbende onjuist is. In dit verband zij opgemerkt dat voor zover belanghebbende ervan uit gaat dat de betaling, voordat die is bijgeschreven op de Rabobankrekening van de Belastingdienst, eerst is bijgeschreven op de Postbankrekening van de Belastingdienst met het nummer 300060300, zij daarbij ten onrechte aanneemt dat deze rekening bij de Postbank wordt aangehouden. Naar de inspecteur heeft gesteld en naar aannemelijk is, is de rekening met het nummer 300060300 de rekening die bij de Rabobank wordt aangehouden. De betaling van belanghebbende is dus niet op een eerder tijdstip dan 1 augustus 2003 door de Belastingdienst ontvangen op een bij de Postbank aangehouden rekening.

5. Belanghebbende stelt voorts dat er sprake is van een ongelijke behandeling van degenen die betalen via het girale circuit en degenen die op de laatste dag van de voor betaling beschikbare periode contant betalen op het postkantoor. Ten aanzien van deze stelling geldt het volgende.

Bij girale betaling is betaald op de dag waarop het te betalen bedrag wordt bijgeschreven op de bankrekening van de Belastingdienst. Pas op dat tijdstip komt het bedrag tot zijn beschikking. Door de verwerkingstijd die is gemoeid met de behandeling van betalingsopdrachten, met name als wordt betaald van een rekening die wordt aangehouden bij een andere bank dan die waar de Belastingdienst een bankrekening aanhoudt, kan dat een dag zijn die ligt na de dag waarop het belastingbedrag van de bankrekening van de belastingschuldige is afgeschreven. Blijkens de door belanghebbende overgelegde kopie van de “Toelichting bij het betalen van loonbelasting/premie volksverzekeringen” worden belanghebbenden hier door de Belastingdienst ook op gewezen.

Bij contante betaling op het postkantoor geschiedt de betaling van de belastingschuld door overhandiging van een som geld aan een instelling die door de Belastingdienst is gemachtigd voor hem betalingen te ontvangen. Betaling aan een persoon of instelling die als gemachtigde van de schuldeiser optreedt, geldt als betaling aan de schuldeiser. Bij contante betaling op 31 juli 2003 op het postkantoor is daardoor ook op die dag al betaald aan de Belastingdienst.

Het vorenstaande betekent dat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt, aangezien de door hem daartoe aangehaalde gevallen in feitelijk en juridisch opzicht niet vergelijkbaar zijn.

6. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de boete geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het Hof vindt ook geen aanleiding de boete te matigen. Een bedrag van € 237 acht het Hof passend en geboden.

7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende niet kan slagen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 15 juli 2004 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.