Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2005, AT4672, 04/03823
Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2005, AT4672, 04/03823
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 april 2005
- Datum publicatie
- 27 april 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4672
- Zaaknummer
- 04/03823
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220a
Inhoudsindicatie
Uit de tekst van artikel 220a van de Gemeentewet en de wetsgeschiedenis volgt dat in een geding betreffende een aanslag OZB de objectafbakening niet meer aan de orde kan komen, ingeval de objectafbakening reeds vast is komen te staan bij de WOZ-beschikking.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
drie in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, gedagtekend 30 maart 2004, betreffende aan belang-hebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 2001.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2005.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende is eigenaar van de objecten a-kade 15, a-kade 15-1e en a-kade 17 te Amsterdam. Bij op de voet van de hoofdstukken III en IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) genomen beschikkingen van 31 december 2002 (hierna: de woz-beschikkingen) zijn de waarden van deze objecten vastgesteld welke daaraan voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 moeten worden toegekend. Daarbij zijn de drie genoemde objecten aangemerkt als afzonderlijke onroerende zaken in de zin van de Wet woz.
2. Met dagtekening 30 november 2003 heeft verweerder ter zake van de genoemde objecten aan belanghebbende afzonderlijke aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen (eigenarenbelasting) (hierna: OZB) voor het jaar 2001.
3. In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd.
4. Belanghebbende maakt uitsluitend bezwaar tegen de bij de aanslagen OZB toegepaste objectafbakening. Hij stelt dat de aanslagen daardoor onjuist zijn, omdat de objecten a-kade 15 en 15-1e ten onrechte als afzonderlijke onroerende zaken zijn beschouwd. Het object a-kade 17 is volgens belanghebbende identiek aan de unit a-kade 15/15-1e (als geheel). Beide units beschikken elk slechts over één rioolaansluiting en één toilet. Volgens belanghebbende dient daarom ter zake van de unit a-kade 15/15-1e één aanslag OZB te worden vastgesteld in plaats van twee afzonderlijke aanslagen.
Verweerder is van mening dat de bij de oplegging van de onderhavige aanslagen toegepaste objectafbakening in de onderhavige procedure niet meer aan de orde kan komen, nu de woz-beschikkingen ter zake onherroepelijk zijn komen vast te staan.
5. Artikel 220a van de Gemeentewet luidt als volgt:
“Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.”
Artikel 2 van de in het onderhavige jaar in de gemeente Amsterdam geldende Verordening Onroerendezaakbelastingen 2001 is hieraan inhoudelijk gelijkluidend.
6. In de memorie van toelichting bij het ontwerp van de Wet van 17 december 1996, Stb. 653, waarbij de hiervoor genoemde bepaling van artikel 220a Gemeentewet van kracht is geworden (Aanpassingswet Wet woz), is onder andere het volgende vermeld (Kamerstukken II 1996-1997, 25 037, nr. 3, blz. 16):
“De objectafbakening op grond waarvan de waarde in het kader van de Wet WOZ is bepaald en vastgesteld kan niet meer aan de orde worden gesteld in bezwaar en beroep tegen de belastingaanslag.
Dit vloeit voort uit de lijdelijke positie die de belastingwet (in casu de Gemeentewet en de belastingverordening) inneemt ten opzichte van de WOZ-beschikking. De elementen van de WOZ-beschikking waartegen in het kader van de Wet WOZ een bezwaar- en beroepsgang openstaat, zijn in het kader van de belastingheffing niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De WOZ-beschikking is daarmee een vaststaand gegeven voor de belastingheffer. (...)
In de sfeer van de objectafbakening geldt deze regeling eveneens. Een onjuiste objectafbakening dient te worden aangevochten in het kader van de rechtsbescherming die de Wet WOZ biedt. In het kader van de aanslag OZB kan geen bezwaar tegen de objectafbakening meer in het geweer worden gebracht. De heffingsinstantie kan immers niet anders dan de WOZ-beschikking als een vaststaand gegeven hanteren. Met deze benadering wordt voorkomen dat via de belastingheffing de WOZ-beschikking jaarlijks ter discussie zou worden gesteld.”
7. Verweerder heeft de gegevens overgelegd van de onder 1 genoemde, 31 december 2002 gedagtekende woz-beschikkingen, waarbij de objecten a-kade 15, a-kade 15-1e en a-kade 17 te Amsterdam zijn aangemerkt als afzonderlijke onroerende zaken in de zin van de Wet woz. De onderhavige aanslagen OZB zijn met inachtneming van de bij deze beschikkingen vastgestelde objectafbakening opgelegd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de genoemde woz-beschikkingen, zodat deze ten tijde van het vaststellen van de betwiste aanslagen OZB onherroepelijk vaststonden.
8. Uit de tekst van artikel 220a van de Gemeentewet en de wetsgeschiedenis van deze bepaling, zoals weergegeven onder 6, volgt dat in dit geding de bij de aanslagen OZB toegepaste objectafbakening niet meer aan de orde kan komen, nu - gelet op het onder 7 overwogene - deze objectafbakening bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen als een vaststaand gegeven moet worden beschouwd. Belanghebbende had zijn bezwaren tegen de objectafbakening naar voren dienen te brengen door rechtsmiddelen aan te wenden tegen de woz-beschikkingen.
9. Op grond van het hiervoor overwogene is het beroep van belanghebbende ongegrond.
10. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij de aanslagen in de rioolrechten die vanaf 2001 aan belanghebbende zijn opgelegd terzake van de objecten a-kade 15 en 15-1e zal terugbrengen tot één aanslag per jaar voor beide objecten gezamenlijk. Hij zal derhalve per jaar één van de twee opgelegde aanslagen vernietigen.
11. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 5 april 2005 door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door genoemd lid van de belastingkamer. De griffier was verhinderd het proces-verbaal mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.