Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2006, AV7279, 00/90272 DK t/m 0090277 DK, 00/4173 DK, 03/3437 DK t/m 03/3441 DK
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2006, AV7279, 00/90272 DK t/m 0090277 DK, 00/4173 DK, 03/3437 DK t/m 03/3441 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2006
- Datum publicatie
- 30 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2006:AV7279
- Zaaknummer
- 00/90272 DK t/m 0090277 DK, 00/4173 DK, 03/3437 DK t/m 03/3441 DK
Inhoudsindicatie
Het verzoek om een integrale vergoeding van de proceskosten bij de intrekking van het beroep wordt afgewezen. De Douanekamer overweegt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
op een verzoek om vergoeding van proceskosten
bij intrekking van de zaken nrs. 00/90272 DK t/m 00/90277 DK,
00/4173 DK, en 03/3437 DK t/m 03/3441 DK
de dato 21 maart 2006
1. De procedure
1.1. Op 6 januari 2005 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een verzoekschrift ingekomen van A Belastingadviseurs B.V. te Q, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. (thans XX B.V.) te Z, belanghebbende, om toekenning van proceskosten bij gelegenheid van intrekking van de bovenvermelde beroepschriften, ingekomen op 8 december 2000 en 12 december 2000, gericht tegen de uitspraken van het Hoofd van het Douanedistrict P (hierna: de inspecteur), gedagtekend 30 oktober 2000, nummers 0698, 0699, 0700, 0702, 0706, 0707, betreffende twaalf uitnodigingen tot betaling van 7 mei 1997, verenigd op zes aanslagbiljetten, kenmerken ..279, ..280,..281, ..283, 287, 288; de intrekking volgde op de ambtshalve door de inspecteur verleende terugbetaling van de op de uitnodigingen tot betaling vermelde bedragen aan douanerechten en aan omzetbelasting, zoals deze na de verlaging bij de uitspraken luidden. Op 2 februari 2005 heeft de gemachtigde twee deelfacturen en een specificatie, die betrekking heeft op de gefactureerde werkzaamheden, ingezonden. Vervolgens is op 10 februari 2005 ter griffie nog een factuur, gedateerd 23 januari 2001, ingekomen. De gemachtigde heeft desgevraagd bij brief van 22 februari 2005 schriftelijk meegedeeld dat er geen nota’s inzake in de bezwaarfase gemaakte kosten zullen worden overgelegd. Afschriften van voormelde brieven zijn aan de inspecteur gezonden.
1.2. De inspecteur heeft op 18 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 26 januari 2006. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde voornoemd, en namens de inspecteur C en D. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd aan de Douanekamer en aan de wederpartij en deze vervolgens voorgedragen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 6 januari 2005 heeft de inspecteur een brief van de gemachtigde voor akkoord getekend waarin staat:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van hedenmorgen verzoek ik u middels ondertekening van deze brief te bevestigen dat u ons heeft verzocht de beroepen met de kenmerken DK 00/90272 tot en met DK 00/90277, DK 03/41473 en DK 03/3437 tot en met DK 03/03441 in de zaak XX in te trekken. Dit verzoek heeft u gedaan omdat u voornemens bent alsnog volledig aan de wensen van belanghebbende tegemoet te komen. U heeft toegezegd dit te zullen effectueren middels een teruggaaf van het bestreden bedrag. We zeggen toe, na ondertekening van deze brief uwerzijds ter bevestiging van het vorenstaande, de voorzitter van de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam mee te delen dat het beroep wordt ingetrokken.”.
2.2. Belanghebbende heeft de proceskosten als volgt gespecificeerd:
Indienen beroepschrift: € 4.537,80 (f 10.000 ) excl. 17,5 % BTW
Werkzaamheden verricht in het kader
van een procedure voor de Douanekamer € 21.375,00 excl.19% BTW
Totaal € 25.912,80.
3. Het geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de door haar gevraagde integrale vergoeding van de proceskosten, waarbij de inspecteur zich primair op het standpunt stelt dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskosten- vergoeding en subsidiair dat -indien er wel een recht op een proceskostenvergoeding zou bestaan- deze vergoeding niet hoger kan zijn dan het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vermelde forfaitaire bedrag.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt verzocht om de inspecteur te veroordelen in de volledige kosten van deze procedure. In casu heeft de inspecteur enkele dagen voor de zitting aangegeven tegemoet te willen komen aan de eisen van belanghebbende. De feiten van deze zaak alsmede het arrest van het Hof van Justitie in een soortgelijke zaak waren echter al bekend ten tijde van de uitspraak op het bezwaar. Ten gevolge van deze late tegemoetkoming heeft belanghebbende onnodig moeten procederen en daarbij extra kosten van de rechtsbijstand gemaakt. Deze handelwijze van de inspecteur is onzorgvuldig en houdt in dat jegens belanghebbende onrechtmatig is gehandeld (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2005, nr. 40003), hetgeen resulteert in een “bijzondere omstandigheid” in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit.
4.2. Mocht de Douanekamer van mening zijn dat er geen sprake is van een “bijzondere omstandigheid” en derhalve een volledige vergoeding van de proceskosten niet in overeenstemming is met artikel 8:75a Awb en het Besluit, dan wordt verdedigd dat een dergelijke vergoeding wel kan worden toegekend op basis van de conclusie Advocaat-generaal in zaak C-376/03. De Advocaat- generaal heeft in die zaak aangegeven dat het toekennen van een forfaitair bedrag aan proceskosten in strijd is met het doeltreffendheidbeginsel. Hoewel het Hof van Justitie in het arrest van 5 juli 2005 niet aan deze vraag is toekomen in verband met een bevestigend antwoord op de twee voorafgaande vragen, wordt verzocht om, gelet op de uitleg van de Advocaat-generaal, de inspecteur te veroordelen in de volledige kosten van de procedure.
4.3. Ter zitting heeft de gemachtigde het volgende verklaard. De gemachtigde beschikt over aanvullende deskundigheid, welke belanghebbende in deze zaak wilde inroepen. Er is ten onrechte een heffing opgelegd. Deze zaak zou ook via de bezwaarprocedure zijn gewonnen. Door de tegemoetkoming is de zaak niet doorgezet. Het financiële belang is immers komen te vervallen. Reeds in 1995 was er bij de douane kennis aanwezig omtrent de onregelmatigheden in deze zaak.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het bezwaarschrift van belanghebbende is aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 239 van het CDW. De schuld is ambtshalve kwijtgescholden op grond van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 239 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW). Ter zake van de vraag of de heffing rechtmatig is, is niet aan belanghebbende tegemoetgekomen. Zij heeft het beroep ingetrokken om toepassing van artikel 239 van het CDW mogelijk te maken. Op 26 maart 2001 is door Nederland aan de Europese Commissie verzocht of krachtens artikel 239 van het CDW terugbetaling kon worden verleend in een casus die gelijk te stellen is aan die van belanghebbende. In die individuele casus werd het verzoek ingewilligd. Het verzoek om een machtiging die zaak ook voor andere casusposities te laten gelden, werd afgewezen. Vanaf augustus 2003 bestaat de bevoegdheid om verzoeken om terugbetaling vanaf € 500.000 zelfstandig af te doen. Belanghebbende had alleen nog belang bij de procedure voor de Douanekamer van het Hof indien zij de rechtmatigheid van de heffing had willen bestrijden. Zij heeft daarvan afgezien. Deze situatie valt niet binnen de reikwijdte van artikel 8:75a van de Awb. Een verzoek om schadevergoeding ex artikel 8:73a van de Awb dient eveneens te worden afgewezen. In een vergoeding van de kosten gemaakt in een kwijtscheldingsprocedure is in het communautaire recht niet voorzien.
5.2. In het geval de Douanekamer artikel 8:75a van de Awb wel van toepassing acht, wordt verdedigd dat belanghebbende alleen recht heeft op de forfaitaire tegemoetkoming in de proceskosten berekend volgens het puntenstelsel van het Besluit. Een deel van de proceskosten blijven voor eigen rekening, hetgeen tot de normale risico’s van het maatschappelijk verkeer behoort. In het bestuursrecht kan een belanghebbende zelf procederen. Bovendien heeft een douane-expediteur, zoals belanghebbende, alle kennis in huis in de vorm van deskundigen op zowel juridisch als op logistiek terrein. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het moet daarbij echt gaan om uitzonderingen. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2005, nr. 35729. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die een hogere vergoeding dan de forfaitaire vergoeding zouden rechtvaardigen.
5.3. De kosten gemaakt in de bezwaarfase komen niet voor vergoeding op grond van artikel 8:75a van de Awb in aanmerking omdat het primaire besluit voor 12 maart 2002 is genomen en artikel 7:15 van de Awb daarop niet van toepassing is. Deze kosten dienen te worden gezien als schade in de zin van artikel 8:73 Awb.
5.4. Ter zitting heeft de inspecteur het navolgde aangevoerd. In de andere zaken die in dit kader speelden was sprake van een verzoek om terugbetaling op grond van artikel 239 van het CDW. In deze zaak is sprake van welwillendheid van de zijde van de belastingdienst om het bezwaar aan te merken als een verzoek om terugbetaling. Als dit niet was gedaan zou de zaak nog aanhangig zijn. De vertraging in het teruggeven is ontstaan doordat de zaken bij de Belastingdienst/Douane West in de kast zijn blijven liggen.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ingevolge artikel 8:75a van de Awb kan bij intrekking van een aanhangig beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, een partij worden veroordeeld in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Door het verlenen van de sub 1.1. vermelde terugbetaling is de inspecteur geheel aan belanghebbende tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75 Awb. Dat die tegemoetkoming de rechtmatigheid van de heffing niet zou raken, zoals de inspecteur heeft aangevoerd, doet in dit verband niet ter zake, en kan aan de toepasselijkheid van het bepaalde in de artikelen 8:75a en 8:75 Awb niet afdoen.
Belanghebbende verzoekt het bedrag van de vergoeding te stellen op dat van de door haar opgegeven werkelijk gemaakte proceskosten. In beginsel kan ingevolge het Besluit slechts een vergoeding worden toegekend, berekend met inachtneming van de in het Besluit aangegeven normering. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid 3, van het Besluit van deze normering worden afgeweken. Het feit dat er sprake is van een onjuist bevonden standpunt van de inspecteur in strijd met de bepalingen van het gemeenschapsrecht, is op zich onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van een zeer bijzonder geval dat afwijking van de op de wet gebaseerde forfaitaire regeling van de proceskosten rechtvaardigt, en mitsdien van bijzondere omstandigheden. Evenmin is een bijzondere omstandigheid dat de werkelijk gemaakte proceskosten hoger zijn dan het bedrag van de genormeerde proceskostenvergoeding. Voorts is het enkele feit dat de genormeerde vergoeding van proceskosten de werkelijk gemaakte kosten slechts voor een deel dekt, niet voldoende om te concluderen dat aan het gemeenschapsrecht aanspraak op een hogere vergoeding kan worden ontleend (HR 17 december 2004, nr. C03/114HR, NJ 2005, 361; HR 7 oktober 2005, nr. 35 729,
).De door belanghebbende aangevoerde bijkomende omstandigheid, te weten dat de zaak anderhalf jaar is blijven liggen en de inspecteur pas vlak voor de aangekondigde zitting van de Douanekamer is overgegaan tot terugbetaling, is naar het oordeel van de Douanekamer op zich niet aan te merken als bijzondere omstandigheid die een hogere proceskosten- vergoeding rechtvaardigt, temeer nu de inspecteur het initiatief heeft genomen tot afhandeling van de zaak en hij daarbij ten gunste van belanghebbende het door haar ingediende bezwaarschrift heeft aangemerkt als een verzoek om terugbetaling.
6.2. Gelet op de overgelegde declaraties en het gestelde in de brief van de gemachtigde van 22 februari 2005 vraagt belanghebbende geen vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten. Hetgeen de inspecteur dienaangaande stelt
behoeft derhalve geen bespreking.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Besluit, welke als volgt dient te worden berekend: 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek en verschijnen ter zitting van 30 september 2003) x 1,5 (belang) x 1,5 (samenhangende zaken) x € 322 = € 1811.
7. De beslissing
De Douanekamer:
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag groot € 1811 en
- wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 21 maart 2006 door mrs. A. Bijlsma, voorzitter en M.E. van Hilten en H.J. Bronkhorst, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.