Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2007, BB0037, 23-003893-06
Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2007, BB0037, 23-003893-06
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 juli 2007
- Datum publicatie
- 20 juli 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2007:BB0037
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG7749, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG7749
- Zaaknummer
- 23-003893-06
Inhoudsindicatie
Oplichting, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte, overtreding van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en medeplegen van witwassen.
Uitspraak
arrestnummer:
parketnummer: 23-003893-06
datum uitspraak: 20 juli 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
14 augustus 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-845048-05 van het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven op het adres [-],
thans gedetineerd in [-].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 en 20 juli 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 16 februari 2007, 19 juni 2007, 10 juli 2007 en 12 juli 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 1 juni 2006 op vordering van de officier van justitie op de voet van het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafrecht nader omschreven. Van die dagvaarding en vordering nadere omschrijving zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2005, te Hilversum en elders in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen (gelduitleners en/of beleggers en/of investeerders), onder wie na te noemen personen, heeft bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, te weten:
- B. (G48) een geldbedrag van euro 10.000,-, en
- B. (G13) een geldbedrag van euro 200.000,-, en
- V. d. B. (G14) een geldbedrag van euro 15.000,-, en
- V. S. (G15) een geldbedrag van euro 30.000,-, en
- D. R. (G28) meermalen een geldbedrag van euro 200.000,-, en
- C. (G31) een geldbedrag van euro 30.000,-, en
- T. (G33) een geldbedrag van euro 50.000,- en euro 120.000,-, en
- S. (G34) een geldbedrag van euro 250.000,- en euro 100.000,-, en
- J. (G35) tweemaal een geldbedrag van euro 5.000,-, en
- S. (G45) een geldbedrag van euro 50.000,-, en
- V. (G47) een geldbedrag van euro 5.000,-,en
- W. (G50) een geldbedrag van euro 10.000,-, en
- H. (G53) tweemaal een geldbedrag van euro 7.500,- en éénmaal euro 5.000,-, en
- V. d. B. (G54) een geldbedrag van euro 30.000,-, en
- V. d. B. (G55) een geldbedrag van euro 20.000,- en euro 10.000,-, en
- V. M. (G12) een geldbedrag van euro 25.000,-, en
- V. S. (G15) een geldbedrag van euro 25.000,-, en
- V. (G17) een geldbedrag van euro 75.000,-, en
- S. (G45) een geldbedrag van euro 100.000,-, en
- M. (G29) een geldbedrag en
- V. d. M. (V9) een geldbedrag, en
- K. (G59) een geldbedrag van euro 140.000,-,
hebbende hij, verdachte, - zakelijk weergegeven -
- voormelde personen benaderd en/of doen benaderen en/of
- contact gehad met één of meer van voormelde personen en
telkens opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- gesproken over geldleningen ten behoeve van beleggingen door en/of investeringen door hem, verdachte, en/of
- aangegeven en/of doen aangeven dat hij, verdachte, met van die personen te lenen gelden
• zou gaan investeren in gronden en/of grondsaneringsprojecten en/of onroerend goed projecten in Tsjechië en/of
• zou gaan handelen in valuta en/of
• zou gaan beleggen in Japanse en/of Chinese warrants en/of
- aangegeven en/of doen aangeven dat op grond van die beleggingen en/of investeringen en/of valuta-handel vaste rentepercentages/rendementspercentages zouden worden uitgekeerd en/of
- een schuldbekentenis op naam van hem, verdachte, opgemaakt en/of ondertekend en/of
- op die schuldbekentenis de looptijd van de lening en/of het rentepercentage/rendementspercentage vermeld en/of doen vermelden,
waardoor voormelde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgiften;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 augustus 2005, in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers,
a) baten niet heeft verantwoord en
b) enig goed aan de boedel heeft onttrokken en
c) ter gelegenheid van zijn faillissement een van zijn schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld,
hebbende hij, verdachte,
(ad a en/of b)
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over het saldo op 26 april 2005, groot 1.669.166,- euro op een bankrekening bij de Bank Leu te Zwitserland nummer [-] en op 25 april 2005, 1.899.000,- euro, op dit bankrekeningnummer had gestort (pagina 003522) en
- voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over een bankrekening bij de Raiffeisenbank te Liechtenstein nummer [-] en het saldo van die rekening, per 23 augustus 2005, 287.191,35 euro (pagina 003931) en
(ad c)
- op 17 juni 2005 ter gedeeltelijke voldoening van een schuld, groot 780.000,- euro, aan de familie D. R. een bedrag van 300.000,- euro doen overboeken en doen uitbetalen aan die familie D. R. (D-102, pagina 002443, D-221, pagina 003034);
ten aanzien van het onder 3, primair, tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 juli 2005, te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse
a) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (kwitanties) (pagina 003195 tot en met 003200 bij D-260 en/of D-011 tot en met D-016) en
b) kopie van een geschrift aangeduid als “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” (pagina 003193 en 003194 bij D-260 en/of D-60),
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als waren die geschriften telkens echt en onvervalst
en
telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad valse
a) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (kwitanties) (pagina 003195 t/m 003200 bij D-260 en/of D-011 tot en met D-016) en
b) kopie van een geschrift aangeduid als “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” (pagina 003193 en 003194 bij D-260 en/of D-60) en
c) kopieën van geschriften aangeduid als “bewijs van ontvangst” (D-17 tot en met D-22) en
d) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (D-23 tot en met D-28),
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken en/of doen gebruikmaken hierin dat
(ad a en b)
op 29 april 2005 voormelde “Quittungen” en dat “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” per fax en koerier zijn verzonden aan de Autoriteit Financiële Markten (D-260) - zakelijk weergegeven - ter staving van
- de stelling dat verdachte door hem geleende bedragen kon en wilde terugbetalen en
- de stelling dat door verdachte begin 2003 via de Treuhand MOC A.G. een geldbedrag, groot 45.000.000,- euro, was belegd in de Tsjechische Republiek en
- de stelling dat verdachte één of meer geldbedragen aan MOC A.G., ten behoeve van voormelde belegging, ter beschikking had gesteld
en
bestaande die valsheid - zakelijk weergegeven - hierin dat
(ad a)
op die Quittungen - in strijd met de waarheid - vermeld was dat door verdachte respectievelijk
- op 13 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-11) en
- op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-12) en
- op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-13) en
- op 7 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-14) en
- op 12 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-15) en
- op 24 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-16)
aan W. G. /MOC A.G. was overhandigd
en
(ad b)
op dat Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag - in strijd met de waarheid - als datum van ondertekening “13 januari 2003” was vermeld (D-60)
en
(ad c)
op die bewijzen van ontvangst - in strijd met de waarheid - vermeld was dat een persoon genaamd D. M. via MOC A.G. respectievelijk
- op 15 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-17) en
- op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-18) en
- op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-19) en
- op 12 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-20) en
- op 16 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-21) en
- op 26 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-22)
van verdachte had ontvangen en dat voormelde bedragen zouden worden geïnvesteerd in projecten in Tsjechië en op zijn laatst op 15 september 2005 zouden worden terugbetaald
en
(ad d)
op die Quittungen - in strijd met de waarheid - vermeld was dat in opdracht van verdachte door een persoon genaamd W. G. respectievelijk
- op 15 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-23) en
- op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-24) en
- op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-25) en
- op 12 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-26) en
- op 16 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-27) en
- op 26 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-28)
was overhandigd aan de ondertekenaar, D. M., van die Quittungen;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2005, te Hilversum en elders in Nederland, telkens opzettelijk bedrijfsmatig, onder meer na te noemen op termijn opvorderbare gelden van het onder meer hierna te noemen publiek heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen en ter beschikking heeft gehad:
publiek: gelden:
- B. (G13) 50.000,- euro (tweemaal) en/of 200.000,- euro, en
- V. d. B. (G14) 15.000,- euro, en
- V. S. (G15) 15.000,- euro (D-49) en 30.000,- euro, en
- V. (G17) 75.000,- euro, en
- D. R. (G28) 200.000,- euro, en
- M. (G29) 50.000,- euro, en
- C. (G31) 30.000,- euro (D/98), en
- T. (G33) 50.000,- euro, en 120.000 euro, en
- S. (G34) 250.000,- euro en 100.000 euro (D/164), en
- J. (G35) 5.000,- euro, en
- S. (G45) 100.000,- euro en 50.000,- euro, en
- V. (G47) 3.500,- euro (D-112J), en
- B. (G48) 5.000,- euro en 10.000,- euro (D-141), en
- W. (G50) 10.000,- euro, en
- H. (G53) 7.500,- euro, tweemaal, en 5.000,- euro, en
- T. v.d. B. (G54) 30.000,- euro, en
- N.A. v.d. B. (G55)20.000,- euro en 10.000,- euro, en
- K. (G59) 140.000,- euro, en
- V.d .M. jr (V9) 15.000,- euro;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 mei 2005, in Zwitserland en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen van respectievelijk 1.899.000,- euro (D-104) en/of 1.640.000,- euro (D-104) voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
van geldbedragen van 1.640.000,- euro en 782.237,49 euro (D-42) de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, immers is - zakelijk weergegeven - door verdachte en zijn mededader als volgt gehandeld:
- op 25 april 2005 wordt door verdachte een geldbedrag van 1.899.000,- euro gestort op een hem, verdachte, ter beschikkingstaande bankrekening, nummer [-], bij Bank Leu te Zwitserland (D-104) en
- wordt door verdachte een op 13 april 2005 gedateerde overeenkomst van geldlening gesloten met MOC A.G., op grond waarvan verdachte een geldbedrag van 1.640.000,- euro leent aan MOC A.G. (D-177) en
- wordt een op 13 april 2005 gedateerde overeenkomst van geldlening groot 809.615,80 euro, netto 782.237,49 euro, tussen MOC A.G. en Yukatan Nederland B.V. gesloten, op grond waarvan MOC A.G. zich verplicht dit bedrag te betalen aan Yukatan Nederland B.V. ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed Oosteinderweg nr [-] te Aalsmeer (D-42) en
- vervolgens wordt op 26 april 2005 in opdracht van verdachte een geldbedrag van 1.640.000,- euro overgemaakt van die bankrekening bij de Bank Leu naar een bankrekening [-] bij de Bank Credit Suisse van MOC A.G. te Zwitserland (D-104, D-229) en
- wordt op 27 april 2005 een betaalopdracht gegeven namens MOC A.G. aan de bank Credit Suisse om van de bankrekening 0823-753540-41, terwijl die rekening toen tijdelijk geblokkeerd was, een bedrag van omgerekend 782.237,49 euro over te maken naar de bankrekening van notariskantoor S&H te Amsterdam onder de vermelding van “im Auftrag Yukatan Nederland B.V.” (D-187), ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed Oosteinderweg nr [-] te Aalsmeer, en
- wordt ter voorfinanciering van voormelde overeenkomst van geldlening tussen MOC A.G. en Yukatan Nederland B.V., op initiatief en na aandringen van verdachte, van een bankrekening op naam van P.C. L. op 25 mei 2005 een bedrag van 532.238,- euro en van een bankrekening op naam van H. M. op 6 mei 2005 een bedrag van 100.000,- euro en van een bankrekening op naam van Antec A.G. op 24 mei 2005 een bedrag van omgerekend 150.000,- euro, gestort op de rekening van notaris S&H (AH-153), ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed Oosteinderweg nr [-] te Aalsmeer, en
- wordt op 31 mei 2005 een bedrag van omgerekend 632.238,- euro gestort, als terugbetaling van voormelde voorfinanciering, door MOC A.G. op de bankrekening van P. C. L. (D-103).
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging(en):
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de oplichting niet kan worden bewezen enerzijds vanwege het ontbreken van het vereiste opzet op de oplichtingen en anderzijds vanwege het ontbreken van het vereiste van het bewegen tot afgifte c.q. het ontbreken van oplichtingsmiddelen.
De verdediging stelt zich hierbij op het standpunt dat het causaal verband tussen het aanwenden van een oplichtingsmiddel en het behalen van een bepaald resultaat te weten de afgifte van het geld zou ontbreken.
Dit alles maakt naar het oordeel van de verdediging dat de verdachte zal moeten worden vrijgesproken van oplichting.
Het hof overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
De verdachte heeft binnen een relatief korte periode een groot aantal overeenkomsten van geldlening afgesloten met een groot aantal personen. Aan deze overeenkomsten lagen hoge rendementen ten grondslag die aanvankelijk ook werden uitbetaald aan de uitleners. Deze hoge rendementen kon de verdachte realiseren doordat hij het geld, naar eigen zeggen, belegde of in de valutahandel gebruikte. De verdachte bouwde aldus in de loop der jaren een reputatie op van betrouwbaarheid. Daarnaast was hij directeur van twee beleggingsinstellingen, Intervaluta B.V. en Intereffect B.V. en had hij groot aanzien in de tenniswereld. Deze reputatie en het daaruit voortvloeiende vertrouwen in de verdachte leidde tot steeds meer aanmeldingen van personen die geld aan hem wilden uitlenen uiteraard tegen die hoge rendementen.
Echter, vanaf 2003 belegde de verdachte de ingelegde gelden niet meer. Het kan niet anders dan dat vanaf dat moment de al dan niet gegarandeerde rendementen niet meer konden worden behaald en dat de verdachte de door hem aangegane financiële verplichtingen op den duur niet meer zou kunnen nakomen. De verdachte, die geschetst wordt als een begaafd man als het gaat om zijn financiële kennis, moet gegeven die specifieke beroepsdeskundigheid dit geweten hebben.
De verdachte bleef evenwel hoge rendementen toezeggen en mensen bleven grote geldbedragen aan hem uitlenen. Het onwankelbare vertrouwen in hem bleef de verdachte voeden door bijvoorbeeld gelden van nieuwe beleggers voor korte tijd te ‘beleggen’ tegen een hoge gegarandeerde rente, het ingelegde geld met rente na ommekomst van de overeengekomen termijn uit te betalen om kort daarop bij de inlegger te informeren ‘of het was bevallen’, waarop door de betreffende inleggers veelal opnieuw hoge(re) bedragen werden uitgeleend aan de verdachte. Voorts maakte de verdachte gebruik van de goede naam van Intervaluta B.V. en/of Intereffect B.V. door potentiële inleggers uit te nodigen voor bijeenkomsten in Joure op het kantoor van voornoemde vennootschappen, alwaar verdachte een schets van de valutahandel en/of de handel in warrants verzorgde en vervolgens de betreffende personen de mogelijkheid bood bij hem, verdachte, privé te beleggen tegen hoge, gegarandeerde rentepercentages; ook elders werden soortgelijke bijeenkomsten belegd. Aldus heeft de verdachte een groot aantal personen bewogen tot afgifte van geldbedragen. De verdachte hield de illusie dat het mogelijk was zulke hoge rendementen te realiseren in stand door een deel van de inleggers met de geleende gelden de beloofde rendementen uit te betalen. Aldus werd bij hen een onjuiste voorstelling van zaken opgewekt op grond waarvan ze aan hem daadwerkelijk gelden beschikbaar stelden na aldus te zijn misleid. Hij verzweeg dat in wezen sprake was van ‘rondpompen’ van gelden.
Niet van belang hierbij is dat het sommige inleggers niet interesseerde of en waarin de verdachte de gelden ‘belegde’, nu zij er wel op vertrouwden dat de verdachte in de door hem opgezette constructie zijn betalingsverplichtingen zou (kunnen) nakomen.
Bij dit alles heeft de verdachte tevens gebruik gemaakt van zogenaamde tussenpersonen, veelal mensen die zelf gelden hadden ‘belegd’ bij de verdachte en die al dan niet op verzoek van de verdachte derden bewogen eveneens bij verdachte te ‘beleggen’. De verdachte heeft niet op enig moment aan deze tussenpersonen te kennen gegeven dat zij zich dienden te onthouden van het aanwerven van nieuwe beleggers. Integendeel, verdachte heeft de door de vele inleggers direct of indirect aan hem uitgeleende gelden geaccepteerd, ‘rondgepompt’ en aldus een grote beleggingspiramide geconstrueerd. De verdachte wist, althans kon weten hoe groot deze piramide was geworden, immers de ingelegde gelden werden vrijwel geheel gestort op de zogenoemde en/of rekening, waarvan de bankafschriften bij de verdachte binnenkwamen. Blijkens de verklaring van de als getuige gehoorde curator in het faillissement van de verdachte heeft de verdachte een deel van de ingelegde gelden ten eigen bate aangewend, het organiseren en/of sponsoren van sportevenementen daaronder begrepen.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van een samenweefsel van verdichtsels waardoor een groot aantal personen is bewogen tot afgifte van gelden. Verdachtes opzet was ook gericht op het verkrijgen van die gelden en hij wist dat hij zijn financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Aldus is sprake van oplichting.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte gelden voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die gelden middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Gelet op hetgeen de verdachte heeft gesteld over de herkomst van het geld moet naar het oordeel van de verdediging worden uitgegaan van een legale herkomst van de gelden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft op 25 april 2005 een geldbedrag van 1.899.000,- euro in de vorm van (overwegend) bankbiljetten van 500 euro, contant gestort op zijn bankrekening te Zwitserland. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze coupures nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt.
De verdachte is vele malen gehoord over de herkomst van de onderhavige gelden en heeft hieromtrent wisselend verklaard.
- op 22 september 2005 bij de rechter-commissaris, verhoor van inbewaringstelling, verklaart de verdachte dat hij zo`n € 3 miljoen heeft verdiend in de loop der jaren, hij altijd al een voorkeur voor Zwitserland had en daar ook bankrekeningen bij Bank Leu had.
- Op 23 september 2005 bij de FIOD verklaart de verdachte dat de € 1,9 miljoen afkomstig was van een privé persoon van wie hij de naam niet wil noemen en dat het geld bij deze privé persoon in de kluis lag. Het geld was fiscaal niet verantwoord.
- Op 27 september 2005 bij de FIOD verklaart de verdachte dat het geld afkomstig was uit Tsjechische gronden, te weten van P., van verkoop van paarden en van geld dat hij van derden had terug gekregen.
- Op de terechtzitting in eerste aanleg op 19 en 20 juli 2006 verklaart de verdachte dat het geld afkomstig is van K. J. E., van P. en uit de verkoop van paarden.
- Op de terechtzitting in hoger beroep op 10 juli 2007 verklaart de verdachte dat het geld afkomstig is van B. en van een andere vriend.
Het hof is van oordeel dat de verdachte tegenstrijdig verklaart om zo kennelijk de werkelijke herkomst van de gelden te verbloemen. Van girale betalingen door derden aan de verdachte inzake honoraria of ter aflossing van leningen is door middel van bankbescheiden evenmin gebleken. Nu een redelijke en aannemelijke verklaring omtrent de herkomst van het geld ontbreekt, kan het onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het om fiscaal niet verantwoord geld gaat en derhalve uit enig misdrijf afkomstig. Het is daarbij om het even óf derden deze gelden (fiscaal) niet hebben verantwoord en de verdachte via een constructie (Nederland-Zwitserland-Nederland) het geld aan hen in Nederland weer beschikbaar stelde óf hijzelf over dergelijke gelden beschikte en in vergelijkbare zin heeft gehandeld.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte:
oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3, primair, bewezengeachte:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Blijkens de verklaringen van verdachte en gezien de over hem opgemaakte rapportage van 27 juni 2007 door de Reclassering Nederland was bij verdachte tengevolge van zijn relatief beperkte opleiding en intellectuele prestaties een sterke behoefte ontstaan zich vanuit zijn toenmalige werkzaamheden bij banken, waarvan hijzelf (alleen) de successen noemt, als autoriteit op het gebied van de valutahandel groots te manifesteren.
Deze reputatie en gepretendeerde gegoedheid stelde hem in de gelegenheid zijn behoefte aan waardering (status, aanzien, bij de grote jongens willen horen) te bevredigen en aan zijn compensatiedrang tegemoet te komen.
Tot 2003 lukt dat in beperkte kring door enorme rendementen aan bevriende inleggers te vergoeden maar al ras groeide zijn (financiële) populariteit hem boven het hoofd en kon hij hetgeen hij aan inleggers had beloofd, namelijk enorme rendementen die hij veelal ook garandeerde, niet (meer) waar maken ondanks het feit dat hij mede op de reputatie van Intervaluta BV (en ook Intereffect BV) waarvan hij directeur was mensen stimuleerde direct en indirect via tussenpersonen bij hem privé geld in te leggen voor te onderscheiden beleggingen en/of projecten met aanzienlijke rendementen.
Vanaf 2003 worden de gelden dan ook nog uitsluitend gebruikt om ingelegde gelden en/of de beloofde (torenhoge) rendementen uit te betalen. Deze piramide structuur loopt al snel spaak.
Aan het bestaan van grote investeringen in onder meer Tsjechië moet naar het oordeel van het hof danig worden getwijfeld bij gebrek aan enige concrete onderbouwing in de vorm van bescheiden of anderszins. Een zelfde beoordeling treft grote bedragen die zich -volgens verdachte- her en der zouden moeten bevinden, maar die ondanks diverse voortdurende naspeuringen -ook door de curator- niet te traceren zijn.
De aan de bewezenverklaarde feiten ten grondslag liggende strafbepalingen beogen het vermogen, het (openbaar) vertrouwen (in het handelsverkeer), het openbaar krediet en het vertrouwen in de kredietverlening, de integriteit van het financiële en economische verkeer te beschermen.
Verdachte heeft al die belangen in meer of mindere mate geschonden.
Voor de vele gedupeerden van de oplichting (feit 1) bestond er op basis van het in verdachte gestelde vertrouwen geen aanleiding vraagtekens te plaatsen; de hele entourage op seminars, bij tenniswedstrijden en bij andere gelegenheden, het krijgen van schuldbekentenissen, de overschrijvingsformulieren, alles leek in overeenstemming met elkaar en daarin schuilt naar het oordeel van het hof het (kenmerkende) raffinement van de gentleman-fraudeur, die gretig gebruik maakt van die situatie, welbespraakt is, zich keurig kleedt en soms sportief als de gelegenheid daarom vraagt, handig inspeelt op gebeurtenissen en flexibel is, een goed ontwikkelde verkooptechniek heeft en zeer sympathiek is in de omgang; gedupeerden vinden hem vrijwel zonder uitzondering aardig en kunnen haast niet geloven dat ze zijn opgelicht. Hij verstaat de kunst door het in het vooruitzicht stellen van nagenoeg onhaalbare rendementen hun hebzucht in vele gevallen wakker te schudden, waardoor ze eenmaal in die situatie beland blijven komen met stortingen. Dat beeld is ten deze niet anders. Daaraan doet in onderhavige situatie de eigen (nalatige) rol van de gedupeerden om kritische vragen te stellen en te blijven stellen over wat er precies met hun geld gebeurde en welke investeringen precies werden gedaan niet af. Dat laatste (contacten onderhouden, laten zien waar je mee bezig bent, praten over risico’s en rendement en meteen berichten over transacties) propageert verdachte in zijn boekje. Hij handelt daar echter zelf niet naar, maar maakt daarentegen misbruik van zijn specifieke beroepsdeskundigheid, waarop hij zich voorstaat.
Verdachte opereerde zelfstandig, hield -na 2002- geen enkele administratie, dan wel negeerde volgens zijn eigen zeggen de (financiële) informatie aangaande de stortingen, maar werd daar wel telkens van op de hoogte gesteld; het ontbrak ook bewust aan toezicht.
Hij ontliep dat tegen beter weten in, want door zijn positie als directeur-grootaandeelhouder bij Intervaluta BV en Intereffect BV -beide onder toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer / Autoriteit Financiële Markten vallende financiële instellingen- wist verdachte immers van de geldende vergunningplicht (feit 4). Ook over de gelden die verdachte besteedde aan sponsoring e.d. besliste hijzelf en hij was ook degene die daarmee roem en aanzien oogstte. Deze omgevingsfactoren maakten het voor verdachte lange tijd mogelijk op de ingeslagen weg door te gaan en de beeldvorming omtrent zijn persoon te (doen) groeien, dan wel in elk geval te (doen) bevestigen. Hij negeert ook zijn eigen faillissement (feit 2) en probeert financieel gezien en qua aanzien te redden wat er te redden valt ondanks de benadeling van de boedel (lees: de gezamenlijke schuldeisers).
Het is voor hem kennelijk onaanvaardbaar dat het doek -na de aangifte- valt; in die situatie deinst hij er zelfs niet voor terug door middel van valse documenten ook het publieke vertrouwen te schaden (feit 3) louter om een door hem nagestreefd financieel beeld in stand te houden; zijn activiteiten om gelden aan te trekken gaan dan zelfs nog door.
Zijn strafrechtelijk te duiden betrokkenheid bij het witwassen (feit 5) rekent het hof hem zwaar aan. Door de herkomst van geld dat aan het zicht van de fiscus is onttrokken te (blijven) verhullen, door daarenboven telkens wisselende verklaringen daaromtrent af te leggen, die daardoor aan geloofwaardigheid zeker niet winnen, door vanuit Nederland een contante (chartale) geldstroom te bewerkstelligen naar Zwitserland om daar het geld op een rekening te storten, aldus giraal te maken en vervolgens weer naar bankrekeningen in Nederland over te (doen) maken, heeft verdachte de integriteit van het (internationale) financiële en economische verkeer geschaad.
Het hof houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 april 2007 niet eerder is veroordeeld en dat verdachtes positie in de financiële wereld en ook in de maatschappij door deze affaire en zijn persoonlijk faillissement ernstig is geschaad en dat dit nog lange tijd zal nawerken.
Gelet op de ernst van de feiten is een deels voorwaardelijke straf niet aan de orde.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225, 326, 341 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, op artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Daargelaten de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [-] in eerste aanleg, is naar het oordeel van het hof deze vordering niet eenvoudig van aard. Omdat deze tevens is ingediend in het faillissement van de verdachte, is de curator de aangewezen persoon om de belangen van deze benadeelde partij in die context te behartigen en de aan de schuldeisers gezamenlijk toekomende rechten uit te oefenen. De benadeelde partij [-] zal mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van het beslag:
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en/of het bedrag aan de rechthebbende A. v. H., curator in het faillissement van verdachte, van:
1: 1.00 STK Sieraad Kl: 7 horloges
2: 1.00 STK Sieraad Kl: 2 zilverkleurige armbanden
3: 1.00 STK Sieraad Kl: 9 armbanden
4: 1.00 STK Sieraad Kl: 9 paar oorbellen + 1 hangertje
5: 1.00 STK Sieraad Kl: 12 kettingen + 1 oorbel + zakje (losse schakels)
6: 1.00 STK Sieraad Kl: 18 ringen
7: 1.00 STK Sieraad Kl: 1 antieke ketting + 3 garantiebewijzen
8: Geld Nederlands - 25.000 euro.
Ten aanzien van de benadeelde partij [-]:
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij slechts haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Lintjer-Zondervan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2007.
mr. N.A. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.