Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2010, BO1035, 200.002.097/01 en 200.002.104/01
Gerechtshof Amsterdam, 19-10-2010, BO1035, 200.002.097/01 en 200.002.104/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2010
- Datum publicatie
- 19 oktober 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1035
- Zaaknummer
- 200.002.097/01 en 200.002.104/01
Inhoudsindicatie
Territoriale werking buitenlands faillissement; erkenning buitenlands faillissementsvonnis in verband met beginselen behoorlijke rechtspleging.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak (zaaknummer 200.002.097/01) van:
Eduard Konstantinovic REBGUN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie
OAO YUKOS OIL COMPANY,
met gekozen woonplaats te Amsterdam,
APPELLANT IN DE HOOFDZAAK,
VERWEERDER IN INCIDENTEN TOT ONTSLAG VAN INSTANTIE, ROLVOEGING EN TUSSENKOMST/VOEGING,
advocaat: mr. B.E.L.J.C. Verbunt te Amsterdam,
en
1. de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YUKOS FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam
TUSSENKOMENDE PARTIJEN,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
t e g e n
1. David Andrew GODFREY,
wonende te Honolulu, Hawaï, Verenigde Staten van Amerika,
2. Bruce Kelvern MISAMORE,
wonende te Houston, Texas, Verenigde Staten van Amerika,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YUKOS FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN IN DE HOOFDZAAK,
EISERS IN INCIDENTEN TOT ONTSLAG VAN INSTANTIE EN ROLVOEGING,
VERWEERDERS IN EEN INCIDENT TOT TUSSENKOMST/VOEGING,
advocaat: mr. R.J. van Galen te Amsterdam,
en in de zaak (zaaknummer 200.002.104/01) van:
Sergei Savelyevich SHMELKOV,
wonend te Moskou, Russische Federatie,
APPELLANT IN DE HOOFDZAAK,
VERWEERDER IN INCIDENTEN TOT ROLVOEGING EN TUSSENKOMST/VOEGING,
advocaat: mr. B.E.L.J.C. Verbunt te Amsterdam,
en
1. de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YUKOS FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam
TUSSENKOMENDE PARTIJEN,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
t e g e n
1. David Andrew GODFREY,
wonende te Honolulu, Hawaï, Verenigde Staten van Amerika,
2. Bruce Kelvern MISAMORE,
wonende te Houston, Texas, Verenigde Staten van Amerika,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YUKOS FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN IN DE HOOFDZAAK,
EISERS IN INCIDENTEN TOT ONTSLAG VAN INSTANTIE EN ROLVOEGING,
VERWEERDERS IN EEN INCIDENT TOT TUSSENKOMST/VOEGING,
advocaat: mr. R.J. van Galen te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als:
- Rebgun c.s. of afzonderlijk Rebgun en Shmelkov,
- Promneftstroy c.s. of afzonderlijk Promneftstroy en “Yukos Finance (Lynch/Reid)”,
- Godfrey c.s. of afzonderlijk Godfrey, Misamore en “Yukos Finance (Godfrey/Misamore)”.
1. Voortzetting van de procedures in hoger beroep
De zaken zijn gevoegd bij een op 24 februari 2009 uitgesproken arrest. Het hof verwijst naar dat arrest (hierna: het tussenarrest) voor het verloop van het geding tot dat moment.
De volgende proceshandelingen zijn vervolgens in beide zaken verricht.
Promneftstroy c.s. hebben op 7 april 2009 bij memorie twaalf grieven opgeworpen, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vorderingen van Godfrey c.s., ook voorzover zij die in hoger beroep wensen te vermeerderen, alsnog zullen worden afgewezen, voor recht zal worden verklaard, ten eerste dat het ontslag van Godfrey en Misamore en de benoeming van Lynch en Reid als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en ten tweede dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is, een en ander met veroordeling van Godfrey c.s. in de kosten van het hoger beroep en uitvoerbaar bij voorraad.
Godfrey c.s. hebben op 14 juli 2009 bij memorie op de grieven van Rebgun, Shmelkov en Promneftstroy c.s. geantwoord, hun eis vermeerderd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en “voorzoveel nodig” incidenteel appel ingesteld. Daarbij hebben Godfrey c.s. geconcludeerd, kort gezegd, dat in de zaak met zaaknummer (het hof leest verbeterd:) 200.002.097 Rebgun alsnog ontslag van instantie zal worden verleend, althans in zijn appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel diens vorderingen bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen, en voorts dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met dien verstande dat het ook rechtstreeks jegens Promneftstroy zal gelden, voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, Promneftstroy zal worden geboden onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten, op straffe van een dwangsom, Promneftstroy voorts zal worden verboden enig recht uit te (doen) oefenen met betrekking tot de aandelen Yukos Finance, eveneens op straffe van een dwangsom, en de in hoger beroep ingestelde vorderingen van Promneftstroy c.s. zullen worden afgewezen, met hoofdelijke veroordeling van Rebgun, Shmelkov en Promneftstroy c.s. in de kosten van het hoger beroep, waaronder vertaalkosten, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Rebgun en Shmelkov hebben op 20 oktober 2009 bij gezamenlijke memorie op het incidenteel appel geantwoord, waarbij zij onder aanbieding van bewijs in de principale appellen in hun standpunten hebben volhard en in het incidentele appel hebben geconcludeerd – kort gezegd – tot afwijzing van de in hoger beroep vermeerderde vorderingen van Godfrey c.s., met veroordeling van Godfrey c.s. in de kosten van het incidenteel appel.
Ook Promneftstroy heeft op 20 oktober 2009 bij memorie in het incidenteel appel geantwoord en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, tot afwijzing van de in incidenteel hoger beroep vermeerderde vorderingen van Godfrey c.s., met veroordeling van Godfrey c.s. in de kosten van het incidenteel appel. Dit processtuk behelst tevens een akte uitlating producties.
Ter zake van het incidenteel appel hebben Godfrey c.s. op 19 januari 2010 nog een nadere memorie genomen, met producties, waarbij zij bij hun eerder bereikte conclusies zijn gebleven.
Ter zitting van 9 september 2010 hebben partijen de zaken doen bepleiten, Rebgun c.s. door mr Verbunt voornoemd en mr. G.H. Gispen, advocaat te Amsterdam, Promneftstroy c.s. door mr. Ouwerhand voornoemd en mr. R.S. Meijer, advocaat te Den Haag, en Godfrey c.s. door mr. Van Galen voornoemd en mr. B.F.H. Rumora–Scheltema, advocaat te Amsterdam. Bij die gelegenheid hebben alle partijen nog (tevoren toegezonden) stukken in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Vaststaande feiten
2.1 Rebgun c.s. betogen met hun dertiende grief dat de feiten in eerste aanleg niet juist zijn vastgesteld, en Promneftstroy c.s. keren zich met hun grieven I tot en met V onder meer tegen die feitenvaststelling. Het hof zal de voor beoordeling van de zaken relevante feiten zelfstandig vaststellen, uitgebreider dan in het tussenarrest (overwegingen 2.1 tot en met 2.7) is geschied. Daarbij zal het hof voor de aanduiding van Russische instanties en de weergave van de inhoud van in het Russisch gestelde documenten gebruik maken van de Engelse of Nederlandse vertaling die in de gedingstukken is te vinden.
Het gaat, mede gelet op de niet of onvoldoende weersproken inhoud van de gedingstukken, in deze zaken om het volgende.
2.1.1 De Russische vennootschap OAO Neftyanaya Kompaniya YUKOS ofwel OAO YUKOS Oil Company (hierna: Yukos Oil), voorheen een staatsbedrijf, is in 1995–1996 geprivatiseerd en is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in en buiten de Russische Federatie.
2.1.2 Eén van die dochterondernemingen was Yukos Finance, waarvan Yukos Oil alle aandelen hield. Tot medio april 2005 hield Yukos Finance op haar beurt, naast deelnemingen in andere (buitenlandse) ondernemingen, 100% van de aandelen Yukos International B.V. (hierna: Yukos International). Op 19 april 2005 heeft Yukos Finance haar overige deelnemingen overgedragen aan Yukos International, en daarnaast haar aandelen Yukos International overgedragen aan de (enkele dagen tevoren opgerichte) Stichting Administratiekantoor Yukos International, waartegenover deze stichting certificaten van aandelen Yukos International aan Yukos Finance heeft uitgegeven. Sinds medio november 2005 fungeerden Godfrey en Misamore, die ook bestuursfuncties bekleedden of hadden bekleed bij Yukos Oil, als bestuurders van zowel Yukos Finance als Yukos International.
Belastingheffing en invordering bij Yukos Oil
2.2.1 De belastingdienst te Nefteyugansk, de plaats van vestiging van Yukos Oil, heeft op 9 juni 2003 verhoudingsgewijs geringe bedragen bij Yukos Oil nageheven of nagevorderd over de jaren 2000 en 2001. Op 19 september 2003, 23 oktober 2003 en 17 november 2003 zijn door een Russische belastingautoriteit certificaten afgegeven waarvan de strekking was dat Yukos Oil per, respectievelijk, 1 september, 1 oktober en 1 november 2003 geen belastingschulden had en aan haar fiscale verplichtingen had voldaan.
2.2.2 Het Ministry for Taxes and Duties of the Russian Federation, in de Russische Federatie de hoogste autoriteit bij de uitvoering van de belastingwetgeving (hierna: het Ministerie) heeft op 8 december 2003 een aanvullende belastingcontrole bij Yukos Oil aangekondigd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport gedateerd 29 december 2003, en hielden in dat Yukos Oil nog een aanzienlijke belastingschuld over het jaar 2000 had. Yukos heeft tegen het rapport een schriftelijk bezwaar ingediend, gedateerd 12 januari 2004. Op 27 januari 2004 hebben vertegenwoordigers van Yukos Oil de bezwaren bij het Ministerie toegelicht.
2.2.3 Op basis van het rapport en met verwerping van de door Yukos Oil daartegen aangevoerde bezwaren, heeft het Ministerie bij beschikking van 14 april 2004 (hierna: het naheffingsbesluit) vastgesteld dat Yukos Oil aansprakelijk is voor niet of te weinig betaalde of afgedragen belastingen over het jaar 2000. Dat oordeel steunt op de stelling, zo kort mogelijk samengevat, dat Yukos Oil, door het te doen voorkomen alsof olie-/gastransacties waren uitgevoerd door een groot aantal dochterondernemingen terwijl die dochterondernemingen in werkelijkheid geen enkele bemoeienis met die transacties hadden gehad, ten onrechte heeft geprofiteerd van lage belastingtarieven of fiscale vrijstellingen die golden in de gebieden waarin die dochterondernemingen waren gevestigd of die bij de export naar het buitenland werden toegepast. De door Yukos Oil verschuldigde bedragen zijn in dit naheffingsbesluit vastgesteld op ongeveer RUR 48 miljard aan diverse (enkelvoudige) belastingen, ongeveer RUR 32,2 miljard aan rente, en ongeveer RUR 19,2 miljard aan fiscale boetes, in totaal ongeveer RUR 99,4 miljard (ongeveer 2,9 miljard euro). Deze beschikking is op 15 april 2004 aan Yukos Oil bekend gemaakt, onder kennisgeving dat (vrijwillige) betaling uiterlijk op 16 april 2004 diende plaats te vinden.
2.2.4 Op 14 april 2004 heeft het Ministerie een procedure aanhangig gemaakt bij the Moscow City Arbitrazh Court (hierna: het Arbitrazh Court), teneinde Yukos Oil tot betaling van het bovengenoemde bedrag te doen veroordelen, en tevens een bevel te verkrijgen waarmee Yukos Oil werd verboden bezittingen te vervreemden of te bezwaren. Dit bevel wordt in de gedingstukken wel aangeduid als “freezing order”. Bij het in behandeling nemen van deze vorderingen, op 15 april 2004, heeft het Arbitrazh Court de freezing order opgelegd voor de duur van de procedure, met dien verstande dat het verbod geen betrekking had op “the chief types of products produced by [Yukos Oil]”.
2.2.5 Yukos Oil heeft in deze procedure voor het Arbitrazh Court en de na te noemen beroepsinstanties verschillende verzoeken tot aanhouding van de behandeling gedaan, deels om méér tijd te krijgen voor de verdediging, maar ook om de uitkomst af te wachten van een dadelijk te noemen eigen vordering van Yukos Oil. Die aanhoudingsverzoeken zijn steeds afgewezen. Voorts heeft het Arbitrazh Court een bevoegdheidsincident (waarin Yukos Oil stelde dat bij uitsluiting de rechter in Nefteyugansk, haar vestigingsplaats, bevoegd was) afgewezen op de grond dat Yukos Oil in feite werd bestuurd vanuit één van haar in Moskou gevestigde dochterondernemingen. Een appel tegen deze beslissing is op 3 juni 2004 verworpen. Overigens is die dochteronderneming, OOO YUKOS Moskva (hierna: Yukos Moskva), op vordering van het Ministerie als tweede verweerster aangemerkt.
2.2.6 Bij het aanvangen van de behandeling ter zitting, op 7 mei 2004, heeft Yukos Oil een eigen vordering ingesteld, ertoe strekkend dat het naheffingsbesluit onwettig zou worden verklaard. Een in verband met die vordering door het Arbitrazh Court bevolen schorsing van de uitvoering van het naheffingsbesluit is in een (kennelijk) door het Ministerie ingesteld hoger beroep weer ongedaan gemaakt. De vordering van Yukos Oil is verder afzonderlijk behandeld, en bij uitspraak van 27 augustus 2004 afgewezen, welke beslissing op 23 november 2004 en 30 december 2005 door appelinstanties is bekrachtigd.
2.2.7 Op een volgende zitting, op 14 mei 2004, heeft het Arbitrazh Court op verzoek van Yukos Oil het Ministerie gelast haar aan het naheffingsbesluit ten grondslag liggende (omvangrijke) bewijsmateriaal ter beschikking te stellen, waarna de verdere behandeling is aangehouden tot 21 mei 2004. Op 17 mei 2004 heeft het Ministerie Yukos Oil bericht dat inzage in het bewijsmateriaal kon plaatsvinden in een gebouw van het Ministerie. Diverse juristen/adviseurs van Yukos Oil hebben die stukken op 18 en 19 mei 2004 ingezien.
2.2.8 De (verdere) inhoudelijke behandeling bij het Arbitrazh Court heeft plaatsgevonden op zittingen van 21, 24, 25 en 26 mei 2004. Aan het einde van de laatste zitting is mondeling uitspraak gedaan, die op 28 mei 2004 schriftelijk beschikbaar kwam. De uitspraak komt er op neer dat het naheffingsbesluit behoudens een kleine correctie is gevolgd. Daartegen is door alle partijen appel ingesteld, op 1 juni 2004 door Yukos Moskva (dat als mede-verweerster was veroordeeld ervoor te zorgen dat aan de betalingsverplichting werd voldaan), op 2 juni 2004 door het Ministerie, en op 17 juni 2004 door Yukos Oil. In een omvangrijk beroepsschrift van Yukos Oil zijn bezwaren aangevoerd van zowel procesrechtelijke aard als tegen de feitelijke en juridische gronden waarop in het naheffingsbesluit is aangenomen dat Yukos Oil ten onrechte geen, althans te weinig, belasting heeft betaald.
2.2.9 De appelinstantie, the Arbitrazh Appellate Court (ook wel Moscow City Arbitration Court of Appeal of Hof van Arbitrage van de stad Moskou, hierna: het Appellate Court), heeft de behandeling aangevangen ter zitting van 18 juni 2004, en voortgezet op 21, 28 en 29 juni 2004, terwijl aan het einde van de laatste zittingsdag mondeling uitspraak is gedaan. Die uitspraak, waarvan een uitgewerkte schriftelijke versie is vastgesteld op 9 juli 2004, houdt in dat de berekening van de verschuldigde belasting in het naheffingsbesluit is verminderd met bijna RUR 23 miljoen aan (enkelvoudige) belasting en ruim RUR 10 miljoen aan boete, en de uitspraak van het Arbitrazh Court voor het overige is bekrachtigd.
2.2.10 Tegen de uitspraken van de Arbitrazh Court en het Appellate Court stonden nog twee rechtsmiddelen open, die Yukos Oil beide op 7 juli 2004 heeft aangewend. Bij uitspraak van 17 september 2004 heeft het Moscow District Federal Arbitrazh Court (Hoge Raad van Arbitrage van het Arrondissement Moskou, hierna: het Federal Arbitrazh Court) een deel van de vordering van het Ministerie (bijna RUR 23 miljoen) afgewezen, en voorts de uitspraak van het Arbitrazh Court vernietigd voor wat betreft een geldboete van ongeveer RUR 1,1 miljoen, doch de bestreden uitspraken voor het overige gehandhaafd.
Daarnaast heeft het Presidium van het Supreme Arbitration Court of the Russian Federation (ook wel Russian Federation Highest Arbitrazh Court of Opperste Hof van Arbitrage van de Russische Federatie), verwijzend naar een inmiddels in een andere zaak gegeven oordeel van de (hoogste) constitutionele rechter, bij uitspraak van 4 oktober 2005 bepaald dat de in deze procedure genomen beslissingen niet onverenigbaar zijn met art. 113 van de Belastingwet van de Russische Federatie – een oordeel dat, naar het hof begrijpt, raakt aan de vraag of bij navordering of naheffing van belastingen een langere termijn kan worden aangenomen in geval het aan de belastingplichtige is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting werd betaald – en op die grond het beroep van Yukos Oil en Yukos Moskva verworpen.
2.2.11 In de loop van de behandeling in eerste aanleg heeft Yukos Oil verzocht de freezing order op te heffen, althans te beperken tot haar aandelen in OAO Sibirskaya Neftyanaya kompaniya (hierna: Sibneft). Dat verzoek heeft het Arbitrazh Court op 23 april 2004 afgewezen op de grond dat niet aannemelijk was geworden dat de getroffen maatregelen Yukos Oil in haar bedrijvigheid hinderden, welke beslissing in hoger beroep is bekrachtigd.
2.2.12 Naar Russisch recht werd het naheffingsbesluit terstond invorderbaar na de uitspraak van het Appellate Court. Het Ministerie heeft de volgende dag, 30 juni 2004, ten laste van Yukos Oil beslagen laten leggen, met aanzegging dat het verschuldigde binnen vijf dagen betaald diende te worden en dat bij uitblijven van deze (tijdige) betaling invorderingskosten verschuldigd werden ten bedrage van ongeveer RUR 7 miljard RUR (ongeveer 197 miljoen euro). Een beroep tegen het innen van deze kosten is door het Arbitrazh Court gegrond, maar door het Appellate Court ongegrond verklaard.
2.2.13 Op 1 juli 2004 is beslag gelegd op (de aandelen in) verschillende dochterondernemingen van Yukos Oil. Een beroep tegen die beslagleggingen is in twee instanties afgewezen (op 17 september 2004 en op 2 februari 2005). Yukos Oil heeft op 5 juli 2004 de belastingdeurwaarder aangeboden de belastingschuld af te lossen door overdracht van haar aandelen in het eerder genoemde Sibneft. Daarop is aanvankelijk geen reactie gevolgd, en in een daarop volgende procedure (van Yukos Oil tegen de deurwaarders) heeft de rechter geoordeeld dat de belastingdeurwaarders het aanbod mochten negeren omdat het eigendom van die aandelen Sibneft omstreden was.
2.2.14 Op 14 juli 2004 zijn ten laste van Yukos Oil aandelen OAO Yuganskneftegaz (hierna: Yuganskneftegaz) inbeslaggenomen. Binnen het Yukos-concern werd Yuganskneftegaz als een belangrijk productiebedrijf beschouwd. Ook tegen deze inbeslagneming heeft Yukos Oil beroep ingesteld, met verwijzing naar regelgeving en rechtspraak stellende dat de deurwaarders gehouden waren eerst verhaal te zoeken op vermogensbestanddelen die niet van (direct) belang zijn voor het productieproces. Dit appel is in eerste aanleg (bij uitspraak van 6 augustus 2004) gehonoreerd, maar in volgende instanties afgewezen. Ook tegen de inbeslagneming van (aandelen in) andere deelnemingen heeft Yukos Oil vruchteloos geappelleerd. De onder Yukos Oil inbeslaggenomen aandelen Yuganskneftegaz (bijna 80 procent van de uitstaande aandelen) zijn in het openbaar verkocht op 19 december 2004.
2.2.15 Bij besluiten van 2 september 2004, 16 november 2004 en 6 december 2004 heeft het Ministerie Yukos Oil belastingaanslagen opgelegd over de jaren 2001, 2002 en 2003. De aanslag 2001 betreft ongeveer RUR 50,7 miljard aan belasting, ongeveer RUR 28,5 miljard aan rente en ongeveer RUR 40,6 miljard aan boetes (uitgaande van recidive). De aanslag 2002 betreft ongeveer RUR 90,3 miljard aan belasting, ongeveer RUR 31,5 miljard aan rente en ongeveer RUR 72 miljard aan boete. De aanslag 2003 betreft ongeveer RUR 86,2 miljard aan belastingen, ongeveer RUR 15,2 miljard aan rente en ongeveer RUR 68,9 aan boetes. Ook ter zake van deze aanslagen heeft de belastingdeurwaarder invorderingskosten opgelegd, en is door het Arbitrazh Court en appelinstanties afwijzend beslist op diverse beroepen van Yukos Oil tegen de aanslagen en tegen invorderingsmaatregelen.
Insolventieprocedure
2.3.1 Bij “Orders” en “Judgement” van 17 en 24 juni 2005 heeft het Britse High Court of Justice Yukos Oil veroordeeld een bedrag te betalen aan een consortium van buitenlandse banken, vertegenwoordigd door de Franse bank Société Générale (hierna: het consortium). Het betrof de terugbetaling van een in het jaar 2003 verstrekte geldlening. Het consortium heeft op 8 september 2005 bij het Arbitrazh Court verlof gevraagd voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het High Court. De betalingsverplichting van Yukos Oil ten opzichte van het consortium beliep toen circa USD 482 miljoen (ongeveer 387 miljoen euro). Met het oog op die tenuitvoerlegging heeft het consortium op 22 september 2005 beslag laten leggen op het vermogen van Yukos Oil. Bezwaren van Yukos Oil tegen de beslaglegging zijn verworpen bij uitspraak van het Arbitrazh Court van 30 november 2005, welke beslissing is bekrachtigd door het Appellate Court (op 27 februari 2006) en het Federal Arbitrazh Court (op 12 mei 2006). Het verlof tot tenuitvoerlegging heeft het Arbitrazh Court verleend op 28 september 2005. In een door Yukos Oil ingesteld appel is die beslissing vernietigd, en de behandeling van het verlofrekest teruggewezen naar het Arbitrazh Court. Dat heeft op 21 december 2005 wederom het verlof tot tenuitvoerlegging verleend. Een appel van Yukos Oil tegen die uitspraak is afgewezen.
2.3.2 Bij overeenkomst van 13 december 2005 heeft het consortium zijn vordering op Yukos Oil verkocht aan het Russische staatsbedrijf OAO Rosneft (hierna: Rosneft). In de overeenkomst is bepaald (art. 3.1):
“The Sellers jointly agree that in the period on and from the date of this Agreement to and including the Settlement Date they shall by taking the steps described in Schedule 8, endeavour to file and have accepted the Application for Bankruptcy (based on the recognition and enforcement of the English Judgement in Russia) as soon as is reasonably practicable following the date of this Agreement, provided that the Seller’s obligations under this Clause 3.1 (and/or Schedule 8) shall terminate immediately if the Buyer shall fail to comply with its obligation to pay the Purchase Price to the Agent on the due date in accordance with Clause 2.3.1;”
2.3.3 Een beslissing van het Arbitrazh Court van 28 maart 2006, schriftelijk vastgelegd op 29 maart 2006, houdt in, voor zover thans van belang:
“Has established the following: In its ruling dated March 9, 2006 the Moscow arbitrazh court acknowledged the petition of bankruptcy creditors for bankruptcy of OAO “Oil Company ‘YUKOS’”, initiated the proceeding under case No. (…)
In the ruling dated March 28, 2006 bankruptcy creditors in OAO “Oil Company ‘YUKOS’” bankruptcy proceedings were replaced by OAO “NK ‘Rosneft’”.
In the present session the court shall review the justness of the applicant claims towards the debtor and whether to initiate the supervision procedure.
The debtor counterpleads initiation of the supervision procedure, considers applicants claims unjustified and applies to court to reject the supervision procedure and close a [het hof leest: the] case.
After hearing the persons participating in the case, studying the case papers, presented documents, the court came to a conclusion that the applicants claims shall be deemed justified, to initiate a supervision procedure in respect of the debtor and as the claim has been approved by the effective ruling of the Moscow Arbitrazh Court dated December 21, 2005, not changed by the ruling of the Federal Arbitrazh Court of the Moscow Circuit dated March 2, 2006.
By the above court act the court ruled to allow a claim of [etc., het consortium, hof] on enforcement of a ruling of the High Court of England and [het hof leest: Wales].
Therefore the debt in amount of 472,787,663.10 and interest in amount of 9,459,143.18 US Dollars, that is equal to 12,711,846,886.77 Rubles and 264,198,598.58 Rubles respectively at the rate as of March 6, 2006 (bankruptcy petition filling date).
The debtor did not [het hof leest: present evidence] with respect to settlement of the aforesaid amount.
(…)
THE COURT HAS RULED:
To justify the claims of OAO “NK ‘Rosneft’” against OAO “Oil Company ‘YUKOS’”.
To initiate the supervision procedure in respect of OAO “Oil Company ‘YUKOS’”.
To incorporate a claim of OAO “NK ‘Rosneft’” amounting to 12,711,846,886.77 Rubles and 264,198,598.58 Rubles in the register of creditors claims of third line.
To approve Rebgun Eduard Konstantinovich, (…), as a temporary receiver of OAO “Oil Company ‘YUKOS’” with compensation amounting to (…)”
2.3.4 Tegen deze uitspraak heeft Yukos Oil hoger beroep ingesteld, dat op 27 april 2006 is verworpen.
2.3.5 Op 21 april 2006 heeft het Ministerie zich in de insolventieprocedure als schuldeiser aangemeld met een vordering van ongeveer RUR 353,8 miljard (circa 10,4 miljoen euro).
2.3.6 Inzake deze insolventieprocedure heeft het Arbitrazh Court zittingen gehouden in juni 2006. Tijdens de laatste zitting, op 14 juni 2006, zijn de door de crediteuren van Yukos Oil ingediende vorderingen volledig erkend, terwijl een verzoek van Yukos Oil tot schorsing van de procedure is afgewezen. Deze uitspraak is op 21 juni 2006 schriftelijk (uitgewerkt) ter beschikking gekomen. Yukos Oil heeft hoger beroep ingesteld tegen het erkennen van de vorderingen, welk appel bij uitspraak van 11 augustus 2006 door het Appellate Court is afgewezen.
2.3.7 Op 20 en 25 juli 2006 is een vergadering van schuldeisers gehouden. Daarbij is een door Yukos Oil voorgelegd plan voor herstel van haar financiële situatie en betaling van haar schulden van de hand gewezen, en besloten een verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van Yukos Oil in te dienen. Het verslag van deze schuldeisersvergadering vermeldt dat 23 van de 24 aanwezige stemgerechtigden over deze punten een stem hebben uitgebracht, dat van die 23 stemgerechtigden er vier, in totaal 93,87% van de stemmen vertegenwoordigend, tegen het herstelplan hebben gestemd en 16 van hen, 5,63% van de stemmen vertegenwoordigend, vóór, terwijl van die 23 wederom vier, 93,87% van de stemmen representerend, vóór de faillissementsaanvraag stemden, en 15 stemgerechtigden, ook hier 5,63% van de stemmen vertegenwoordigend, daartegen waren.
2.3.8 Bij uitspraak van 1 augustus 2006, schriftelijk vastgelegd op 4 augustus 2006, heeft het Arbitrazh Court overwogen en beslist, voor zover thans van belang:
“The claims of the creditors of OAO “YUKOS Oil Company” already included in the register constitute 491.6 billion Rubles. The Interim Receiver explained that this amount may increase up to 790 billion Rubles, since as of the date of the hearing, 221 creditors had been identified, and the court had reviewed claims of 44 creditors.
(…)
Having heard the opinions of the participants in the case, and having reviewed the case materials and the documents submitted, the court has established that the debtor has signs of bankruptcy as determined in Article 3 of the Federal Law “On Insolvency (Bankruptcy),” namely: the debtor had failed to satisfy the creditors’ monetary claims within three months after the due date.
It follows from the Protocol of the 1ste creditors’ meeting of OAO “YUKOS Oil Company” dated July 20-25, 2006, that the meeting was attended by 24 participants in the meeting, which constituted 99.61% of the total number of votes of creditors and authorized bodies, as well as by representatives and employees of the Debtor.
The said meeting, by a majority vote of the creditors, decided not to file a petition with the arbitrazh court on implementing the financial rehabilitation procedure with respect to the Debtor; not to file a petition with the arbitrazh court on implementing the external management procedure with respect to the Debtor; and to file a petition with the arbitrazh court seeking to acknowledge the Debtor a bankrupt and to initiate the relevant receivership proceedings with respect to the Debtor.
Having reviewed the materials of the lst creditors' meeting, the court concluded that the persons entitled to participate in the creditors' meeting were duly notified of the upcoming meeting in accordance with the requirements of Paragraph 1 of Article 13 and Articles 14 and 72 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
The protocol of the above-mentioned meeting is prepared in compliance with the requirements of Paragraph 7 of Article 12 of Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
The meeting was competent to take decision on the issues falling within its competence pursuant to Paragraph 4 of Article 12 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
The agenda of the said meeting included the issues falling within the competence of a first creditors' meeting pursuant to Paragraph 1 of Article 73 of the Federal Law “On Insolvency (Bankruptcy)."
The court believes that the decisions taken by the 1st creditors' meeting are valid because they were issued unanimously in accordance with the procedure set forth in Paragraph 2 of Article 15 of the the Federal Law "0n Insolvency (Bankruptcy)" and correspond to the requirements of Article 74 of the said Law.
The above-mentioned decisions do not contradict the requirements set forth in Paragraph 4 of Article 17 and in Articles 18 and 73 of the Federal Law "On insolvency (Bankruptcy)." These decisions were issued in accordance with the provisions of Paragraph 2 of Article 15 of the said Law.
The lst creditors' meeting also decided to include in the competence of the creditors' committee the right to take decisions that may be taken by the creditors' meeting or the creditors' committee pursuant to the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," with the exception of those decisions of the creditors' meeting that are included in the exclusive competence of the creditors' meeting pursuant to Article 12 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
Pursuant to Paragraph 1 of Article 75 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," the receivership proceedings shall be commenced by an arbitrazh court on the basis of the relevant decision of the lst creditors' meeting, provided that there are no grounds to initiate the financial rehabilitation proceedings or the external management proceedings.
The creditors' meeting decided to approve Interim Receiver of OAO "YUKOS Oil Company" Mr. E.K. Rebgun as the Receiver of the Debtor, OAO "YUKOS Oil Company".
The creditors' meeting decided to file a petition with the arbitrazh court seeking to approve remuneration of the Receiver (…)
(…)
HAS RESOLVED:
To acknowledge OAO "YUKOS Oil Company" bankrupt.
To initiate the receivership proceedings with respect to the Debtor, OAO "YUKOS Oil Company", for a term of one year.
(…)”
2.3.9 Tegen deze uitspraak heeft A.G. Morozov, als advocaat van Yukos Oil, appel ingesteld. Vervolgens heeft Rebgun de aan Morozov en enkele andere advocaten verleende volmachten om voor Yukos Oil op te treden ingetrokken. De in hoger beroep gegeven beslissing (uitgesproken op 19 september 2006 en schriftelijk vastgesteld op 26 september 2006) van het Appellate Court houdt in, voor zover thans van belang:
“(…) With the following representatives participating in the hearing:
V. V. Bogoroditsky, 1. Yu. Krylov., V. V. Rudnaya — on behalf of the Interim Receiver,
M. V. Datskevich, on behalf of OAO "Oil Company 'Rosneft,'" and
A. A. Ustinov – on behalf of the meeting of creditors of OAO "Oil Company 'Yukos,'"
ESTABLISHED:
In accordance with the Decision of the Arbitrazh Court of the City of Moscow, dated August 4, 2006, the OAO "Oil Company 'Yukos'" was acknowledged bankrupt, bankruptcy proceedings were initiated in its respect, the receiver was approved and it was resolved to terminate the authority of the head and other management bodies of the debtor.
OAO "Oil Company 'Yukos'" disagreed with the adopted decision, considering that it has been adopted in violation of the norms of substantive and procedural law, and applied to the Ninth Arbitrazh Appellate Court with an appeal in which it seeks to have the decision cancelled in its entirety and to have a new judgment issued.
The plaintiff indicated that the appealed judicial act incurs dismissal of the debtor's management and compulsory alienation of its property, which contradicts national legislation of Russia and does not comply with the requirement on the quality of Law established by the Convention on the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, and represents interference into the rights to respect private property. In the debtor's opinion, there were no grounds to make a conclusion about the negative balance between its liabilities and the cost of assets and, as a consequence, the debtor's inability to satisfy creditors' claims. Additional tax liability asserted in accordance with the results of tax audits for 2000-2003 was based on an unpredictable new interpretation of tax legislation which, in the sense of the Convention, does not comply with the requirement of the legality. In addition, the Plaintiff specifies that the court of the first (trial) instance, by its ruling of August 4, 2006, illegally rejected the motion on the suspension of the proceedings in the case until the debtor's complaint is considered by the European Court. This circumstance, in the opinion on the plaintiff, caused, by virtue of Paragraph 1, Article 52 and Paragraph 2, Article 58 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)" the issuance of the incorrect decision, since the establishment of the signs of bankruptcy depends on the legality and reasonability of creditors' claims.
OAO "Oil Company'Yukos’", duly notified of the time and place of consideration of the appeal, failed to ensure the appearance of its representative in the appellate court. Under such circumstances the appellate court considers it possible to consider the case in the absence of representatives of the above-mentioned persons, according to Articles 123 and 156 of the RF Arbitrazh Procedure Code ("RF APC").
The representative of the interim receiver disagreed with the arguments of the appeal for the reasons set forth in the reply.
The representative of the creditors' meeting disagreed with the arguments of the appeal and failed to provide the reply.
The representative of “OAO Company 'Rosneft'" disagreed with the arguments of the appeal for the reasons set forth in the reply.
Having reviewed materials of the case, having discussed the arguments of the appeal, having heard representatives of the participants in the case and having verified the legality of the appealed judicial act under the procedure set forth by Chapter 34 of the RF Arbitrazh Procedure Code, the Ninth Arbitrazh Appellate Court came to a conclusion that there were no grounds for canceling decision of the first (trial) court.
As follows from the materials of the case, in accordance with the ruling of the Arbitrazh Court of the City of Moscow, dated March 9, 2006, a statement filed by the creditors in bankruptcy seeking the acknowledgement of OAO "Oil Company 'Yukos'" bankrupt was accepted for proceedings, and proceedings in case No. (…) were initiated.
In accordance with the ruling of March 28, 2006, creditors in bankruptcy proceedings on the acknowledgement of OAO "Oil Company 'Yukos'" bankrupt were replaced by OAO "Oil Company 'Rosneft"'.
In accordance with the ruling of the Arbitrazh Court of the City of Moscow, dated March 28, 2006, a supervisory procedure was introduced with respect to the debtor and E. K. Rebgun was appointed interim receiver of the debtor.
Information on the introduction of supervision with respect to the debtor was published by the interim receiver in Rossiyskaya Gazeta No. 67 (4033), dated April 1, 2006.
While issuing the disputed decision the court of the first (trial) instance proceeded from the fact that the interim receiver reported the results of the supervisory procedure in the course of which a register of creditors' claims was prepared in the total amount of 491.6 billion Rubles. As of the date of the adoption of the decision the court considered claims of 44 creditors.
The court has also taken into account results of supervision, according to which, in the opinion of the interim receiver, the solvency of OAO "Oil Company 'Yukos'" would be impossible to restore. A representative of the committee of debtor's creditors also explained in the court hearings to the court of the first (trial) instance that the debtor was unable to settle the existing indebtedness, and that he deemed possible to acknowledge the debtor bankrupt.
On July 20, 2006, the interim receiver of the debtor conducted a meeting of creditors whereat a decision was adopted to file a motion with the court seeking to acknowledge the debtor bankrupt and to introduce bankruptcy proceedings in its respect.
The court of the first (trial) instance, having assessed the produced protocol of the first meeting of creditors of OAO "Oil Company 'Yukos,'" established that 24 persons participated in the meeting, which number constituted 99.61% of the total number of votes of the bankruptcy creditors and authorized bodies, as well as representatives of the debtor and its employees.
Persons having the right to participate in the creditors' meeting were notified on the forthcoming meeting in accordance with the requirements of Paragraph 1, Article 13, Articles 14 and 72 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)"; the meeting was competent to adopt decisions on issues related to its competence by virtue of Paragraph 4, Article 12 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
Having examined agenda of the meeting the court of the first (trial) instance also established that the agenda contained items related to the competence of the first creditors' meeting by Paragraph 1, Article 73 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," and that the Protocol of this Meeting corresponded to the requirements of Paragraph 7, Article 12 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)."
The court considers that decisions adopted by the first creditors meeting were lawful since they were adopted under Paragraph 2, Article 15 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)" unanimously and complied with the requirements of Article 74 of the above-mentioned Law.
By the majority of votes of creditors in bankruptcy at the above-mentioned meeting the following decisions were adopted: not to apply to an arbitrazh court with a motion to introduce a financial rehabilitation procedure with respect to the debtor; not to apply to the arbitrazh court with a motion to introduce external management procedure with respect to the debtor; to file a motion with the court to acknowledge the debtor bankrupt and to introduce in its respect bankruptcy proceedings.
The above-mentioned decisions do not contradict the requirements of Paragraph 4, Article 17, Articles 18 and 73 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)" and were adopted in accordance with Paragraph 2, Article 15 of the above-mentioned Law.
The first creditors' meeting also resolved to relate to the competence of the creditors' committee the adoption of decisions which, in accordance with Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," shall be adopted by a creditors' meeting or a creditors' committee, save for those decisions of the creditors' meetings that, in accordance with Article 12 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," are related to the exclusive competence of the creditors' meeting.
In accordance with Paragraph 1, Article 75 of the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," bankruptcy proceedings shall be opened by the arbitrazh court on the basis of a decision of the first creditors' meetings in the absence of the grounds for introducing financial rehabilitation and external management procedures.
The creditors' meetings resolved to approve the appointment of Mr. E.K. Rebgun, interim receiver of OAO "Oil Company 'Yukos’", to the position of the receiver of OAO "Oil Company 'Yukos,'" with a monthly remuneration in the amount of 1,800,000 Rubles at the expense of the debtor's property.
The court of the appellate instance considers that arguments of the appeal are groundless, since, on their merits, they lack reasonable grounds for canceling the disputed decision.
Among one of the arguments in support of the cancellation of the disputed decision the plaintiff specified the acceptance of its complaint by the European Court, which sets forth the grounds for acknowledging the illegality the debtor's indebtedness to the Russian Federation due to the violation thereby of the rights and fundamental freedoms of OAO "Oil Company 'Yukos’" in the form of an arbitrary accrual thereon of tax liabilities, illegal alienation, in favor of the company owned by the RF, of the main production asset of the debtor at an extremely underestimated price, and the adoption, in the course of enforcement proceedings, of unreasonable and inadequate measures in the form of the arrest of the entire debtor's property.
In the interim, the plaintiff, specifying such circumstances, failed to provide, neither to the court of the first (trial) instance, nor to the court of the appellate instance, evidence of the submittal of the claim to the European Court, as well as evidence of its acceptance. No evidence has been presented on the assignment to the complaint, as has been specified by the plaintiff (appellant), of the priority in accordance with Rule 41 of the Procedural Rules of the European Court of Human Rights and of its transfer to the First Section of the Court.
The absence of the above-mentioned evidence made, in fact, impossible to consider the debtor's argument of the necessity to suspend proceedings in the case prior to the adoption of a decision by the European Court. The non-provision of this evidence to the court of the appellate instance also confirms the reasonability of actions of the court of the first (trial) instance to adopt a decision in the case without suspending the corresponding proceedings.
Arguments set forth by the debtor with respect to the allegedly illegal acknowledgement of its indebtedness to the Russian Federation lack legal and evidentiary basis, and are, in essence, groundless statements aimed at the revaluation of circumstances of the violation thereby of tax liability already established in respect of the debtor.
Without disputing arguments of the appeal on the binding character of decisions of the European Court of Human Rights for the Russian Federation, in the opinion of the court of the appellate instance, as regards the adoption of the disputed decision there are no legal grounds to consider that the Russian Federation and the Arbitrazh Court of the City of Moscow violated the norms of either national or international law.
The plaintiff’s argument that its rights have been violated by the dismissal of the debtor's management and compulsory alienation of its property may not contradict the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, since this international act contemplates protection of the groundless and illegally violated rights of its beneficiaries.
As follows from the materials of this case, judicial acts confirmed prolonged violation by the debtor of tax legislation, in connection with which he was held liable for deferred payments several times. This fact was established, including by the ruling adopted by the court of the first instance, and by the resolution of the appellate instance in the course of the consideration of the request of the RF Federal Tax Service to include it in the register of claims of Yukos' creditors. The fact that most part of claims included in the register of the debtor's creditors is asserted by the Russian Federation, is not a unique peculiarity of this case, but reflects the actual relationship between a taxpayer that violated its public duty and the State.
The violation by the debtor of the tax liability provided by legislation, and, as a result, the occurrence of consequences provided by laws, including the Tax Code of the RF and the Federal Law "On Insolvency (Bankruptcy)," may not be rendered as illegal interference into private affairs of the debtor and may not evidence about the violation of its title to the property in its possession.
The Tax Code of the RF is binding for all persons by virtue of the obligation, provided in Article 57 of the RF Constitution, for all persons to pay taxes and charges established by law.
Moreover, in accordance with Article 19 of the Constitution, all persons are equal before the law and court. The state must guarantee the equality of rights and freedoms of a human being and a citizen irrespective of his/her sex, race, nationality, language, origin, proprietary and other position.
The debtor failed to prove that tax claims brought against it contradict Russian law, violate principles of Constitution on the equal approach to it by the law and court.
Arguments of the appeal alleging violation of the principle of legality in the issuance of the disputed judicial act may not be deemed valid, since the debtor failed to specify violations of the norms of substantive law considering that these laws do not comply with the criteria of accessibility and legality in the sense of the Convention. Such argument does not comply with the requirements of the RF APC providing, as the basis for the cancellation of the disputed act, an indication to its incompliance with the specific norms of procedural or substantive law, and not with the sense of specific principles mentioned by the debtor.
The lack of evidentiary support to the arguments of the appeal on the merits may not provide the basis for the cancellation of the legal and reasonable decision issued by the court of the first (trial) instance.
On the basis of the foregoing and being guided by Articles 266-268, Articles 269 and 271 of the RF APC, the Court
RESOLVED:
To leave standing decision of the Arbitrazh Court of the City of Moscow, dated August 4, 2006, in case No. (…), and to reject the appeal.”
2.3.10 Bij beslissing van 7 augustus 2007 (schriftelijk vastgelegd op 8 augustus 2007) heeft het Arbitrazh Court, naar aanleiding van een verzoek van Rebgun, de “receivership proceedings” verlengd tot 4 november 2007.
2.3.11 In een uitspraak van 12 november 2007, schriftelijk vastgelegd op 15 november 2007, heeft het Arbitrazh Court beslist:
“To complete the receivership proceedings against OAO “YUKOS Oil Company”.
To deem the creditors’ claims unsatisfied due to insufficiency of the Debtors’ property as having been settled. The claims, which have not been recognized by the Receiver (provided that the relevant creditor did not apply to the arbitrazh court) or have been dismissed by the arbitrazh court, shall also be deemed to have been settled.
To obligate the Receiver to submit this Arbitrazh Court Ruling to the body responsible for the state registration of legal entities in order to enter the information about the liquidation of the Debtor in the Unified State Register of Legal Entities, (…)”
2.3.12 Rebgun heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Tussen partijen staat vast dat Yukos Oil met die inschrijving naar Russisch recht is opgehouden te bestaan.
Gang van zaken betreffende Yukos Finance
2.4.1 Bij brief van 8 augustus 2006 heeft Rebgun aan mr. Gispen voornoemd een power of attorney verleend, ertoe strekkend dat mr. Gispen namens Yukos Oil alle rechten kon uitoefenen, verbonden aan de door Yukos Oil gehouden aandelen Yukos Finance. Daarbij is met name genoemd het bijeenroepen van een (bijzondere) vergadering van aandeelhouders teneinde te beslissen over het ontslag, met onmiddellijke ingang, van Godfrey en Misamore als bestuurders.
2.4.2 Bij aandeelhoudersbesluit van Yukos Finance van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, optredend als door Rebgun aangewezen attorney en aldus als vertegenwoordiger van de aandeelhouder, Godfrey en Misamore met onmiddellijke ingang ontslagen.
2.4.3 Bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 heeft Rebgun namens Yukos Oil Shmelkov en L.J. Hogerbrugge (hierna: Hogerbrugge) benoemd als bestuurder van Yukos Finance.
2.4.4 Bij brief van 20 augustus 2006 heeft mr. Van Galen voornoemd zich namens Godfrey en Misamore op het standpunt gesteld dat het aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006 nietig ( “null and void”) is.
2.4.5 Bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 heeft Rebgun namens Yukos Oil Stephen Patrick Lynch en Robert Reid (hierna: Lynch respectievelijk Reid) tot bestuurders van Yukos Finance benoemd, en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum Shmelkov en Hogerbrugge kwijting verleend van hetgeen zij als gewezen bestuurders van de vennootschap hebben gedaan.
2.4.6 Op de aandelen Yukos Finance was van verschillende kanten beslag gelegd. Dat betrof met name
- beslag van het onder 2.3.1 genoemde consortium terzake van zijn door het Britse High Court toegewezen vordering, ten aanzien waarvan het consortium ook hier te lande een exequatur had gekregen waardoor het beslag executoriaal was geworden;
- beslag van het hiervoor genoemde Yuganskneftegaz, dat beschikte over een onherroepelijk vonnis van het Arbitrazh Court van 19 mei 2005, waarbij Yukos Oil was veroordeeld ruim RUR 62 miljard (circa 1,8 miljard euro) aan Yuganskneftegaz te betalen uit hoofde van een zogenaamde “Commission Agreement” (vergoeding voor aardolie die Yukos Oil op eigen naam doch voor rekening van Yuganskneftegaz had verkocht);
- beslag van het op Cyprus gevestigde Moravel Investment Limited, dat beschikte over een arbitraal vonnis van 16 september 2005, waarbij een vordering op Yukos Oil van ongeveer USD 660 miljoen was toegewezen.
2.4.7 Rosneft heeft de bij Yukos Oil inbeslaggenomen en door de belastingautoriteiten geveilde aandelen Yuganskneftegaz verworven. Yuganskneftegaz is vervolgens met Rosneft gefuseerd. Daardoor werd Rosneft schuldeiser/beslaglegger ter zake van de zojuist genoemde vordering van Yuganskneftegaz op Yukos Oil. Hiervóór werd reeds vastgesteld dat Rosneft ook de vordering van het consortium had overgenomen, met gevolg dat Rosneft ook ten aanzien van het voor die vordering gelegde beslag op de aandelen Yukos Finance als (opvolgende) beslaglegger is gaan fungeren.
2.4.8 Rebgun heeft de aandelen Yukos Finance te Moskou op een door hem uitgeschreven openbare veiling verkocht aan Promneftstroy. De daarvan opgemaakte “Share Purchase Agreement / encumbered with the Admitted Dutch Creditors Attachments” van 20 augustus 2007 bevat de overweging:
“The Seller and the Purchaser recognise that as a matter of Dutch law the rights of the Admitted Dutch Creditors are not affected by the Auction, this Agreement and any transaction arising therefrom.”
2.4.9 Deze overeenkomst bevat voorts een opsomming van vorderingen ter zake waarvan in Nederland beslag op de aandelen Yukos Finance was gelegd, te weten de zojuist genoemde executoriale beslagen van het Consortium ter zake van hun vervolgens door Rosneft overgenomen vordering, het beslag van Rosneft ter zake van de eveneens aan haar overgedragen vordering van Yuganskneftegaz (executoriaal geworden nadat Rebgun deze vordering bij notariële akte had erkend), en het beslag van Moravel (dat ter zake van het bovengenoemde arbitraal vonnis eveneens een exequatur had verkregen). In de overeenkomst is verder bepaald (waarbij “Stichting AK” verwijst naar het hiervoor, onder 2.1.2, genoemde administratiekantoor dat de aandelen Yukos Finance hield):
“5.1 The Shares are transferred subject to the Attachments and are encumbered with the Admitted Dutch Creditors Attachments.
5.2 For as long as the Attachments encumber the Shares and until the Shares are sold either (i) by means of the Executory Sale or (ii) by means of a private sale initiated by the Purchaser in the event that the Executory Sale Proceedings terminate without a Court Order,
(A) the Purchaser will ensure that Yukos Finance pay to the Bailiff all Dividends (if any) from all Subsidiary Dividends it is to receive from Stichting AK and/or to be received via the Stichting AK or on the basis of a court order from Yukos International or from any other subsidiary, reduced by any tax withheld, levied, assessed or charged (or to be withheld, levied, assessed or charged) in respect of such Dividends and Subsidiary Dividends, and by the Yukos Finance Obligations, and increased by any refund of taxes if and when received by Yukos Finance, and reduced by any (other) Yukos Finance Obligation, subject to and in compliance with applicable Dutch Company Law,
(B) the Purchaser shall adopt all the shareholder's resolutions in relation to the Shares to enable Yukos Finance to approve and to make the payments as contemplated in clause 5.2 (A) and shall not collect any Dividend for the duration of the Attachments to the detriment of the Admitted Creditors. If pending the Attachments the Purchaser shall receive a Dividend, the Purchaser shall pay forthwith such dividend to the Bailiff;
(C) the Purchaser shall comply with any order by the Amsterdam Court (or other competent Dutch court) in relation to the Attachments without prejudice to any of the Purchaser's rights to seek such orders or appeal such orders;
(D) for the duration of the Attachments the Purchaser shall not sell or encumber the Shares without stipulating from the counterparty to such a transaction that it shall fully observe the terms and conditions of this Agreement and shall not sell or transfer the Shares in a manner that would lessen the value or number of Shares.
5.3 The obligations of the Purchaser under this section 5 create a stipulation (beding) made by the Seller on its own behalf and on behalf and to the benefit of (ten behoeve van) the Admitted Creditors.”
alsmede
“8.3 It is the Parties’ desire and intent that transfer of the Shares that will be made in the Deed of Transfer shall not be determined as an evasion (onttrekking aan) of the Shares from the Admitted Dutch Creditors Attachments. The Parties believe that the contemplated transfer of the Shares under this Agreement is not an evasion of the Shares, since (i) the Admitted Dutch Creditors Attachments as made by the Bailiff remain in full force and effect and (ii) the rights of the Admitted Dutch Creditors in relation to the Shares and the Attachments will be respected in full as stipulated in article 474e DCCP and (iii) the Shares will continue to be in the Netherlands in the place of the registered seat of Yukos Finance and (iv) Yukos Finance will upon notice of the transfer be instructed to enter the transfer in the shareholders' register such that it is subject to the Admitted Dutch Creditors Attachments and (v) the transfer of the Shares will be served by means of a notice thereof to Yukos Finance (by a bailiff), which notice will explicitly clarify the unaffected continuation of the Admitted Dutch Creditor Attachments, and (vi) a copy of this Agreement and of the Deed of Transfer and of this notice shall be submitted to the Amsterdam Court in the Executory Sales Proceedings and to the Bailiff, and (vii) the value or number of the Shares will not decrease as a result of this Agreement or of the Deed of Transfer.
8.4 If a Dutch competent court in a final decision in which the Purchaser is or may be a party would have determined that the transfer of the Shares must be regarded as an evasion of the Shares, then (i) the Shares will not be deemed to have been transferred under the Deed of Transfer, (ii) the Purchase Price will be deemed to have been given in full consideration for the sale and transfer of the Rights and (iii) the Purchaser shall not be entitled to any repayment of the Purchase Price or any part thereof or of any Purchaser Costs.
(…)
9.1 This Agreement shall only be binding upon and inure to the benefit of and be enforceable by the Parties and shall not in any manner prejudice the rights of the Admitted Creditors in relation to the Shares and the Attachments.”
Voorts bevat deze overeenkomst een rechtskeuze voor Nederlands recht (art. 17.1).
2.4.10 Bij akte, op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam, heeft Rebgun de aandelen Yukos Finance aan Promneftstroy geleverd. In deze akte is bepaald:
“8.1 Parties hereby explicitly confirm that it is not their intention to evade (onttrekken aan het beslag) the Shares.
8.2 Parties hereby repeat hereunder the language as set forth in article 8 paragraph 3 of the Agreement in which they declare that they are of the opinion that the Agreement and the transfer of the Shares as laid down in this deed is not to be regarded as an evasion of the Shares from the Admitted Dutch Creditors Attachments (onttrekken aan het beslag):
[etc., als hierboven weergegeven, hof]
(…)
8.3 Parties explicitly accept the consequence that if and when a Dutch competent court in a final decision in which the Purchaser is or may be a party would have determined that the transfer of the Shares must be regarded as an evasion of the Shares, then (i) the Shares will not be deemed to have been transferred under the Deed of Transfer, (ii) the Purchase Price will be deemed to have been given in full consideration for the sale and transfer of the Rights and (iii) the Purchaser shall not be entitled to any repayment of the Purchase Price or any part thereof or of any Purchaser Costs.”
Na het thans bestreden vonnis
2.5.1 Op 28 november 2007 heeft mr. P.N. Van Regteren Altena als procureur van Rebgun aan een aantal (rechts)personen, onder wie Godfrey en Misamore, de onder 2.3.11 bedoelde uitspraak van 15 november 2007 doen betekenen, met aanzegging dat door de inschrijving van dit beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de curator om als zodanig (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en Yukos Oil is opgehouden te bestaan, terwijl dit ingevolge art. 225 Rv een grond voor schorsing oplevert ten aanzien van lopende procedures, waaronder de onderhavige.
3. (Verdere) Beoordeling in hoger beroep
Procespositie Rebgun
3.1 Godfrey c.s. vorderen in incidenteel appel (petitum onder a) dat Rebgun ontslag van instantie zal worden verleend, althans Rebgun in diens appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans zijn vorderingen bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen. Godfrey c.s. leggen aan die vordering ten grondslag dat Rebgun de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde inmiddels heeft verloren. In het verlengde daarvan vorderen Godfrey c.s. dat eveneens zal worden bepaald dat Promneftstroy c.s. in het door een non-existente procespartij aanhangig gemaakte hoger beroep niet kunnen optreden.
3.1.1 Het hof stelt vast dat Rebgun de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde heeft verloren bij het (doen) inschrijven van het onder 2.3.11 bedoelde beëindigingsvonnis, derhalve op 21 november 2007. Het exploot waarmee Rebgun tegen de bestreden uitspraak hoger beroep instelde en aldus de zaak met zaaknummer 200.002.097/01 aanhangig maakte, is betekend op 15 november 2007. Rebgun heeft het geding in hoger beroep derhalve aanhangig gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld. Daarom kan Rebgun in dit appel worden ontvangen. De omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren voert niet tot een ander oordeel, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt.
3.1.2 Godfrey c.s. beroepen zich voorts op berusting aan de kant van Rebgun, doch tevergeefs. De enkele omstandigheid dat Rebgun tegen het vonnis waarbij hij is veroordeeld appel heeft ingesteld wijst er op dat hij de in eerste aanleg genomen beslissingen aan het oordeel van het hof wenst te onderwerpen. Slechts een nadien tot Godfrey c.s. gerichte verklaring en/of een jegens hen ingenomen houding waaruit ondubbelzinnig blijkt dat Rebgun zich bij nader inzien neerlegt bij de door de rechtbank genomen beslissingen, zou een beroep op berusting hebben kunnen doen slagen. De omstandigheden die Godfrey c.s. in hun memorie van antwoord bij randnummer 38 noemen zijn niet aan te merken als een dergelijke jegens hen ingenomen houding, en kunnen bij hen evenmin een rechtens te honoreren vertrouwen in berusting hebben gewekt. In dit verband merkt het hof nog op dat het bij 2.3.11 genoemde beëindigingsvonnis van 12 (15) november 2007 weliswaar op verzoek van Rebgun is gegeven, doch de “receivership proceedings” eerder voor bepaalde tijd waren verlengd. Aangenomen kan worden dat Rebgun na ommekomst van die door de rechter bepaalde periode geen andere keus had dan aansturen op formele beëindiging van zijn werkzaamheden als “receiver”. Het onder 2.5.1 genoemde exploot kan evenmin bijdragen aan het oordeel dat Rebgun na het instellen van appel heeft berust of een te beschermen vertrouwen van berusting heeft gewekt. In dit exploot is vermeld dat de inschrijving van het beëindigingsvonnis en het daaruit voorvloeiende einde van Rebguns optreden namens het niet meer bestaande Yukos Oil volgens art. 225 Rv een grond voor schorsing oplevert, doch vervolgens heeft Rebgun zijn hoger beroep tegen de aangezegde rechtsdag door een procureur doen aanbrengen en de daarop volgende proceshandelingen verricht waarmee hij onmiskenbaar op een einduitspraak van dit hof aanstuurt. Om dezelfde reden is in dit verband niet van belang hoe Rebgun zich in andere procedures ten overstaan van Nederlandse rechters heeft opgesteld.
3.1.3 Rebgun heeft de zaak met zaaknummer 200.002.097/01 aanhangig gemaakt in de hoedanigheid waarin hij in de bestreden uitspraak is genoemd, en van berusting, dan wel een te honoreren vertrouwen in berusting, is geen sprake. Hieruit vloeit voort dat Promneftstroy is tussengekomen in een op regelmatige wijze aanhangig gemaakte zaak, en in elk geval in zoverre in haar vorderingen kan worden ontvangen. De hier besproken vordering van Godfrey c.s. moet dus worden afgewezen.
Ontbreken van belang bij Godfrey c.s.?
3.2 Rebgun c.s. stellen met hun eerste grief dat de vorderingen van Godfrey c.s. moeten worden afgewezen omdat zij daarbij geen belang hebben. Voor zover Godfrey c.s. beogen hun ontslag als bestuurders van Yukos Finance aan te vechten, spreken zij de verkeerde (rechts)persoon aan, en overigens hebben zij niet duidelijk gemaakt welk financieel of ander belang zij hebben bij het voortduren van hun bestuurderschap, aldus Rebgun c.s.
3.2.1 De vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is, stellen Godfrey c.s., die pretenderen (nog altijd) bestuurders van die vennootschap te zijn, onmiskenbaar in als onmiddellijk rechthebbende bij de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd. Zij hebben daarbij dus voldoende belang in de zin van art. 3:302 BW. Met hetgeen zij overigens vorderen stellen Godfrey c.s. niet slechts, zoals Rebgun c.s. kennelijk veronderstellen, aan de orde of zij al dan niet terecht zijn ontslagen, maar beogen zij de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn. Mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW hebben Godfrey c.s. in die gepretendeerde hoedanigheid een zelfstandig belang bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daarbij moet ook bedacht worden dat de beslissing op hun in dit geding ingestelde vorderingen voor Godfrey c.s. van belang kan zijn in geval zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na 11 augustus 2006 (het onder 2.4.2 genoemde aandeelhoudersbesluit), al dan niet bevoegd, als bestuurders van Yukos Finance hebben verricht of juist nagelaten. In zoverre hebben zij bij hun vorderingen ook voldoende belang als bedoeld in art. 3:303 BW. Daarbij komt bovendien dat ook Yukos Finance (vertegenwoordigd door Godfrey en Misamore) als procespartij optreedt, en als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam genomen zouden zijn. De grief faalt.
Erkenning van het Russische faillissementsvonnis en hetgeen op basis daarvan is verricht – toetsingskader
3.3 De grieven van Rebgun c.s. en die van Promneftstroy c.s. betreffen onder meer de mate waarin de onder 2.3.8 genoemde uitspraak waarbij Yukos Oil (in de Nederlandse terminologie) failliet is verklaard (hierna: het (Russische) Faillissementsvonnis), met benoeming van Rebgun als “receiver” (hierna: curator), vatbaar is voor toetsing door de Nederlandse rechter, en de gevolgen die de Nederlandse rechter aan dit onderzoek kan verbinden.
3.3.1 Ter zake van het Russische faillissementsvonnis geldt het volgende. Volgens het Nederlandse internationaal privaatrecht kan het in gezag van gewijsde gegane vonnis van een buitenlandse rechter hier te lande niet worden erkend indien (voor zover thans van belang) hetzij de uitvoering van het buitenlandse vonnis tot een inbreuk op de Nederlandse (internationale) openbare orde zou leiden, hetzij dat buitenlandse vonnis tot stand is gekomen in een procedure waarin naar Nederlandse maatstaven op onaanvaardbare wijze tekort is gedaan aan beginselen van een behoorlijke rechtspleging, waarbij verdedigbaar is dat de laatste situatie een bijzondere verschijningsvorm van de eerstgenoemde vormt.
3.3.2 Wanneer het Russische faillissementsvonnis hier te lande kan worden erkend geldt het volgende. De vraag naar het bestaan en de inhoud van bevoegdheden van de vreemde curator is een vraag van faillissementsrecht en wordt beheerst door het recht dat op het desbetreffende faillissement toepasselijk is, te weten in dit geval het Russische recht. Daarbij dient – nu er hier geen internationale regeling bestaat die anders bepaalt – dan wel te worden onderzocht of het naar Nederlands internationaal privaatrecht geldende beginsel van territoriale werking van het faillissement eraan in de weg staat dat de curator bepaalde – hem naar Russisch recht toekomende – bevoegdheden uitoefent, vgl. HR 19 december 2008, NJ 2009, 456.
3.3.3 Het Russische faillissementsvonnis heeft territoriale werking, niet alleen in die zin dat het faillissementsbeslag op het vermogen van Yukos Oil zich niet uitstrekt tot haar in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege dat de rechtsgevolgen die naar Russisch recht aan het faillissement zijn verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van (het voormalige) Yukos Oil.
3.3.4 In de rechtspraak komt naar voren dat dit territorialiteitsbeginsel is gebaseerd op het souvereiniteitsbeginsel, dat belet dat het gezag van de ene staat met dwang wordt gehandhaafd op het grondgebied van een andere souvereine staat. Voorts strekt het tot bescherming van crediteuren, maar beoogt het niet (mede) de failliet te beschermen tegen de gevolgen van een insolventieprocedure in een land waarmee Nederland geen verdrag tot erkenning van een aldaar uitgesproken faillissement heeft. Het hof beschouwt dit territorialiteitsbeginsel dan ook als een regel van openbare orde. Dit brengt mee dat het Russische faillissementsvonnis elk gevolg, waardoor het territorialiteitsbeginsel van haar effectiviteit zou worden beroofd, moet worden onthouden.
De vorderingen van Promneftstroy c.s. en de daarmee corresponderende vorderingen van Godfrey c.s.
3.4 De zojuist geformuleerde uitgangspunten brengen mee dat de vorderingen van Promneftstroy c.s. tevergeefs zijn ingesteld. Het hof zal dit oordeel hieronder toelichten. Voor de goede orde signaleert het hof overigens dat Godfrey c.s. een aanvankelijk tegen die vorderingen gericht ontvankelijkheidsverweer hebben prijsgegeven (in hun nadere memorie onder randnummer 54).
3.4.1 De (voorheen) aan Yukos Oil toebehorende aandelen Yukos Finance bevinden zich (en bevonden zich ten tijde van de verkoop en aansluitende levering door Rebgun) in Nederland zodat het Russische faillissementsbeslag op het vermogen van Yukos Oil ingevolge het territorialiteitsbeginsel niet op die aandelen is komen te rusten. Weliswaar vormt de in het Nederlandse recht aanvaarde territorialiteit voor de elders benoemde curator geen absoluut beletsel om ten aanzien van de in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen beheers- en beschikkingsbevoegdheden uit te oefenen, maar die bevoegdheidsuitoefening kan niet zó ver gaan dat Rebgun deze vermogensbestanddelen als curator mag liquideren teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in het Russische faillissement erkende crediteuren. Dusdoende zou immers worden bereikt dat activa die naar Nederlands recht niet onder het faillissementsbeslag vallen, door de verkoop ervan niettemin feitelijk wel in de vereffening van de boedel worden betrokken, zodat het faillissementsbeslag een breder bereik krijgt dan het territorialiteitsbeginsel ten opzichte van in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen toestaat.
3.4.2 Daar komt nog bij dat de verhaalsmogelijkheden van onvoldane crediteuren – tijdens of na afloop van het faillissement – op de zich in Nederland bevindende aandelen in Yukos Finance door die verkoop en levering ter afwikkeling van het Russische faillissement worden beperkt. Dat er ook in het onderhavige geval dergelijke onvoldane crediteuren zijn of redelijkerwijs kunnen zijn, is door Godfrey c.s. gemotiveerd gesteld en door Rebgun c.s. en Promneftstroy c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist.
3.4.3 Ook voor zover de door Promneftstroy opgeworpen grieven steunen op de gedachte dat bij een eventuele inbreuk op de openbare orde nog een afweging moet worden gemaakt tussen de binnen de Nederlandse rechtsorde beschermde belangen die daadwerkelijk in het geding zijn en het belang van degene die in vertrouwen op een regelmatige afwikkeling van het buitenlandse faillissement transacties is aangegaan, en deze afweging tot de slotsom moet voeren dat de verkoop en levering van de aandelen Yukos Finance nauwelijks aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde vertonen terwijl Promneftstroy als verkrijger te goeder trouw moet worden beschermd tegen de achteraf blijkende beschikkingsonbevoegdheid van degene van wie zij heeft gekocht, kunnen zij niet tot toewijzing van de door Promneftstroy geformuleerde vorderingen leiden. De omstandigheid dat het territorialiteitsbeginsel in het Nederlandse faillissements-IPR bezien moet worden als een regel van openbare orde staat aan dergelijke nadere afwegingen of nuanceringen in de weg. Bovendien blijkt uit de onder 2.4.8 en 2.4.9 aangehaalde Share Purchase Agreement, met name de daarin onder 8.4 opgenomen clausule, dat Promneftstroy reeds bij het kopen van de aandelen Yukos Finance op de hoogte was van het risico dat in een Nederlands geding zou worden vastgesteld dat zij de aandelen niet op geldige wijze heeft verworven.
3.4.4 Het tot dusverre overwogene brengt mee dat de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht betreffende de overdracht van de aandelen Yukos Finance moet worden geweigerd. Daar vloeit onmiddellijk uit voort dat de andere gevorderde verklaring voor recht (betreffende de geldigheid van het ontslag van Godfrey en Misamore en de benoeming van Lynch en Reid) evenmin gegeven kan worden, en Promneftstroy c.s. geen belang hebben bij het derde onderdeel van hun vordering (tot vernietiging van de bestreden uitspraak en afwijzing van de door Godfrey c.s. ingestelde vorderingen). Verdere bespreking van de door Promneftstroy c.s. opgeworpen grieven kan daarom achterwege blijven en de door Promneftstroy c.s. aangeboden nadere bewijslevering komt niet aan de orde.
3.4.5 Met het tot nu toe overwogene staat tevens vast dat de vorderingen van Godfrey c.s. moeten worden afgewezen voor zover het betreft de bepaling dat het te bekrachtigen vonnis ook tegen Promneftstroy zal gelden (petitum onder b.), maar kunnen worden toegewezen voor zover het gaat om een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (petitum onder d.).
Verdere bespreking van de grieven van Rebgun c.s.; de resterende vorderingen in incidenteel appel.
3.5 Tegen het oordeel van de rechtbank dat het Russische Faillissementsvonnis tot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde – welke situatie de rechtbank ook heeft beschouwd als een inbreuk op de Nederlandse openbare orde - werpen Rebgun en Shmelkov gelijkluidende en gelijk genummerde grieven op, die het hof in het vervolg kortweg als “de grief” zal aanduiden.
3.5.1 In de tweede grief zijn klachten bijeengebracht die steunen op de gedachte dat de bevoegdheden van Rebgun om hier te lande op te treden als vertegenwoordiger van de aandeelhouder van Yukos Finance in het geheel niet afhankelijk kunnen zijn van (enige vorm van) erkenning van het Russische faillissementsvonnis. Uit het hiervoor onder 3.3.1 overwogene vloeit voort dat die gedachte onjuist is, zodat de grief faalt. Uit het aldaar overwogene volgt tevens dat de derde grief, dat de rechtbank uit het oog heeft verloren dat erkenning van een buitenlands vonnis een regel behoort te zijn die slechts weinig uitzonderingen toelaat, en het Russische faillissementsvonnis in te vergaande mate heeft onderzocht, geen doel kan treffen. De gekozen formulering niettegenstaande (“komen (…) slechts voor erkenning (…) in aanmerking indien (…) de buitenlandse procedure is gevoerd met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke procesorde”, heeft de rechtbank het toetsingskader gevolgd dat ook het hof juist acht.
3.5.2 De vierde grief is gebaseerd op een regel inhoudend dat strijdigheid met de openbare orde geen belemmering voor erkenning van een buitenlands vonnis mag zijn indien de daardoor geraakte belangen te weinig banden met de Nederlandse rechtssfeer hebben. De grief faalt aangezien in de stellingen van Godfrey c.s. besloten ligt dat de geldigheid van de besluitvorming van een in Nederland gevestigde rechtspersoon in het geding is. Daarmee is voldoende verband met de door de Nederlandse rechtsorde beschermde belangen aanwezig om die stelling te onderzoeken en aan de eventuele juistheid ervan de noodzakelijke gevolgen te verbinden.
3.5.3 De vijfde grief behelst de stelling dat de rechtskracht van het Russische faillissementsvonnis in dit geding niet ter discussie kan staan omdat in de Russische procedure niet alle beschikbare rechtsmiddelen zijn benut, nu tegen dit vonnis geen cassatie is ingesteld. Het hof heeft feitelijk vastgesteld (onder 2.3.9) dat Rebgun na het instellen van hoger beroep tegen het Russische faillissementsvonnis het mandaat van de destijds voor Yukos Oil optredende advocaten heeft ingetrokken, waarna dat hoger beroep is behandeld zonder dat Yukos Oil was verschenen. Bij deze stand van zaken acht het hof aannemelijk dat, zoals Godfrey c.s. stellen, Yukos Oil geen reële mogelijkheid meer had om verdere rechtsmiddelen in te stellen teneinde de uitspraak waarbij zij in staat van faillissement was verklaard te doen vernietigen. De grief stuit daarop af. Dat wordt niet anders door de – aan de opinie van een Russische insolventiespecialist ontleende – stelling dat naar Russisch recht ook elke aandeelhouder cassatieberoep had kunnen instellen, aangezien de stelling niet inhoudt dat toenmalige aandeelhouders van Yukos Oil daadwerkelijk in de gelegenheid zijn geweest verdere rechtsmiddelen tegen het faillissement in te stellen.
3.6 Met betrekking tot de resterende grieven wordt als volgt overwogen.
3.6.1 Het oordeel dat de procedure waarin het buitenlandse vonnis is gewezen naar Nederlandse maatstaven niet voldoet aan minimale eisen van een behoorlijke rechtspleging of anderszins in strijd is met de Nederlandse openbare orde kan nauw verweven zijn met de vaststelling dat die procedure (een) ernstige schending(en) heeft vertoond van de rechten die worden gewaarborgd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (laatstelijk Trb. 1994, 165, hierna: EVRM) en de daarbij behorende, voor Nederland in werking getreden, Protocollen. Het vaststellen van zulke schendingen van in het EVRM gewaarborgde rechten is in hoogste instantie opgedragen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). Bij gebleken schendingen van die fundamentele rechten zal evenwel niet zonder meer kunnen worden vastgesteld dat elke betekenis aan het in die buitenlandse procedure gewezen vonnis moet worden ontzegd. Gelet op de specifieke aard van de diverse door het EVRM beschermde fundamentele rechten en, daar tegenover, het vertrouwen dat in het (internationale) handelsverkeer in rechterlijke uitspraken en daarop gebaseerde rechtshandelingen moet kunnen worden gesteld, zal, ook nadat is vastgesteld dat de buitenlandse procedure een schending van (een) in het EVRM gewaarborgde recht(en) heeft vertoond, nader onderzocht moeten worden of de aard en ernst van de gemaakte inbreuk(en) en het nadeel dat daardoor is toegebracht aan degene die zich hier tegen de erkenning van het vreemde vonnis verzet, rechtvaardigen dat elke rechtskracht aan het buitenlandse vonnis wordt onthouden, dan wel, mede gelet op de belangen van degene die op het gezag van dat gewijsde heeft vertrouwd, met minder verstrekkende consequenties kan worden volstaan.
3.6.2 Tot de gedingstukken behoort een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 29 januari 2009, waarin een klacht van Yukos Oil tegen de Russische Federatie gedeeltelijk ontvankelijk is verklaard. Bij pleidooi hebben Godfrey c.s. medegedeeld dat een einduitspraak van het EHRM op de (na de zojuist genoemde ontvankelijkheidsbeslissing overgebleven) klachten van Yukos Oil op korte termijn is te verwachten. Godfrey c.s. hebben verzocht de beslissingen in de onderhavige zaken nog enige tijd uit te stellen teneinde het inhoudelijke oordeel van het EHRM af te wachten. Dat verzoek doen Godfrey c.s. in de veronderstelling dat de uitspraak van het EHRM binnen afzienbare termijn beschikbaar komt. Indien dat niet het geval zal blijken te zijn willen zij zich bij akte kunnen uitlaten over eventuele verdere aanhouding.
3.6.3 Rebgun c.s. hebben zich ter zitting tegen dat verzoek verzet. Nu het hof, getuige de voorgaande overwegingen, van oordeel is dat het antwoord op de vraag of zich in (een) in de Russische Federatie tegen Yukos Oil gevoerde procedure(s) schendingen van in het EVRM gewaarborgde rechten hebben voorgedaan, van belang kan zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaken, en het EHRM bij uitstek is aangewezen om die vraag te beantwoorden, zal het hof de verdere beoordeling van deze zaken aanhouden, opdat de meest gerede partij hetzij de verwachte uitspraak van het EHRM in het geding kan brengen, hetzij kan verzoeken arrest te wijzen zonder nog langer op die uitspraak te wachten. Daarbij passen evenwel de volgende kanttekeningen.
3.6.4 Rebgun c.s. hebben er terecht op gewezen dat zij in de procedure bij het EHRM geen partij zijn zodat niet van hen kan worden verlangd dat zij de verwachte uitspraak van dat college zonder meer accepteren. Daarom zal het hof die verwachte uitspraak alleen in zijn beoordeling kunnen betrekken nadat Rebgun c.s. in staat zijn geweest zich (bij akte) over (de betekenis van) de verwachte uitspraak van het EHRM uit te laten. Het hof meent evenwel reeds thans te kunnen vaststellen, door vergelijking van de bovengenoemde uitspraak van het EHRM van 29 januari 2009 met de in de onderhavige zaken gefourneerde stukken, dat er geen of nauwelijks verschil is tussen de feitelijke grondslag waarop het EHRM zal oordelen en de feiten die in de onderhavige zaken als onweersproken kunnen worden aangemerkt. Voor zover Rebgun c.s. na kennisneming van de verwachte uitspraak van het EHRM zullen wensen te betogen dat een verschil in feitelijke grondslag in enig opzicht verhindert aan die uitspraak belang toe te kennen, zal van hen kunnen worden verlangd dat zij concreet aangeven waarin dat verschil gelegen is.
3.6.5 Voorts leidt het hof uit de uitspraak van 29 januari 2009 af dat de klachten die het EHRM voor inhoudelijke behandeling geschikt heeft bevonden betrekking hebben op de behandeling van bezwaar en (hoger) beroep tegen de naheffing over het jaar 2000 en de wijze van invordering van de aanslagen over de jaren 2000 – 2003, met name de verkoop van de aandelen Yuganskneftegaz. In de thans bestreden uitspraak van de Amsterdamse rechtbank van 31 oktober 2007 is eveneens groot belang toegekend aan de gang van zaken rond het naheffingsbesluit betreffende het jaar 2000. De rechtbank heeft daaruit afgeleid dat “de vorderingen van de Russische Federale Belastingdienst, Yuganskneftegaz en Rosneft alle direct dan wel indirect hun oorsprong vinden in de door de Russische belastingautoriteit aan Yukos Oil opgelegde naheffingsaanslagen” (overweging 3.13), terwijl “het faillissement van Yukos Oil is veroorzaakt door de door de Russische belastingautoriteit opgelegde naheffingsaanslagen en dat het faillissementsvonnis zonder die naheffingsaanslagen niet zou zijn uitgesproken” (overweging 3.14).
3.6.6 In een voorgaande overweging heeft de rechtbank verwezen naar “fundamentele beginselen van een behoorlijke rechtspleging zoals die in Nederland algemeen worden aanvaard en zijn neergelegd in artikel 6 EVRM, doch die ook buiten het toepassingsgebied van dat verdragsartikel gelding hebben” (overweging 3.8). De elfde grief is tegen deze overweging gericht.
3.6.7 Met laatstbedoelde overweging heeft de rechtbank onmiskenbaar het oog op de uitspraken waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de processuele waarborgen van art. 6 EVRM en de bescherming van eigendom in het Eerste Protocol bij het EVRM ratione materiae niet toepasselijk zijn op procedures betreffende de verschuldigdheid van belastingen (vgl. EHRM 12 juli 2001, Appl. No 44759/98, NJ 2004, 435, Ferrazzini vs Italië), behoudens voor zover het gaat om heffingen die, ofschoon in de vorm van belasting opgelegd, duidelijk een punitief karakter hebben, in welk geval het karakter van een “criminal charge” artikel 6 EVRM toepasselijk doet zijn (vgl. EHRM 23 november 2006, Appl. No. 73053/01, Jussila vs Finland).
3.6.8 Het hof is, evenals kennelijk de rechtbank, van oordeel dat uit de aard van de in de onderhavige zaken verlangde beslissing – aan een buitenlands vonnis de rechtskracht ontzeggen – voortvloeit dat moet worden getoetst aan alle normen die naar Nederlandse opvattingen essentieel zijn om van een behoorlijke rechtspleging te kunnen spreken, ook voor zover die normen zijn belichaamd in een bepaling in het EVRM die door het EHRM bij de handhaving van dat verdrag alleen op bepaalde procedures toepasselijk wordt geacht. Dientengevolge zal, indien het EHRM de klachten van Yukos Oil (gedeeltelijk) ongegrond verklaard in verband met zijn zojuist aangehaalde rechtspraak, nog niet zonder meer zal vaststaan dat de door Godfrey c.s. ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De elfde grief kan dus niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden uitspraak voeren.
3.6.9 Uit de onder 3.6.5 aangehaalde zinsneden blijkt verder dat de rechtbank aan de wijze waarop het naheffingsbesluit betreffende het jaar 2000 door de Russische rechter in eerste aanleg en in hoger beroep is behandeld, in verband met het opleggen van de “freezing orders” en de openbare verkoop van de inbeslaggenomen aandelen Yuganskneftegaz in die zin betekenis heeft toegekend, dat daarin de werkelijke oorzaak is gevonden van de betalingsonmacht die vervolgens tot het faillissement van Yukos Oil heeft geleid. Die benadering, waarin besloten ligt dat al hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de gegrondheid van de aan Yukos Oil opgelegde (naheffings)aanslagen en de verschuldigdheid van de daaraan verbonden (bestuurlijke) boetes, rente en invorderingsheffingen, in de onderhavige zaken geen zelfstandig onderwerp van geschil kunnen vormen, acht het hof – los van de inhoudelijke waarderingen die de rechtbank heeft gemaakt en waaraan het hof thans nog niet toekomt – juist. In de onderhavige zaken gaat het alleen om defecten in het Russische Faillissementsvonnis en in de procedure waarin dat vonnis is gewezen. Schendingen van Russische rechtsregels in de daaraan voorafgegane fiscale procedures kunnen in beginsel slechts van belang zijn voor zover zij tot de conclusie voeren dat Yukos Oil daardoor nodeloos in staat van faillissement is geraakt. Ook om deze reden zal de inhoudelijke uitspraak van het EHRM inzake de door Yukos Oil ingediende klachten niet noodzakelijk doorslaggevend zijn voor de afdoening van de onderhavige zaken.
3.6.10 De achtste grief is tevergeefs voorgesteld omdat de leer van de “verzwakte werking van de openbare orde”, respectievelijk het door de eisen van het internationale handelsverkeer gedicteerde ontzag voor een voldongen rechtsfeit (het “fait accompli”) niet kunnen rechtvaardigen dat de Nederlandse rechtsorde zonder meer de gevolgen aanvaardt van een elders gevoerde procedure die niet heeft voldaan aan minimale eisen van een behoorlijke rechtspleging. In het verlengde daarvan kan het hof reeds thans vaststellen dat ook de negende en de tiende grief tevergeefs zijn voorgesteld. Aangenomen – hetgeen het hof nog zal moeten onderzoeken – dat het Russische Faillisementsvonnis om de zojuist genoemde reden niet kan worden erkend, zal vaststaan dat Rebgun hier te lande onbevoegd namens Yukos Oil is opgetreden, en dus onbevoegd de onder 2.4.1 genoemde power of attorney heeft verleend, en evenzeer onbevoegd de onder 2.4.2., 2.4.3 en 2.4.5 genoemde aandeelhoudersbesluiten heeft genomen. Daarmee staat dan tevens vast dat de besluitvorming van Yukos Finance bij die gelegenheden nietig is geweest. Die conclusie laat geen ruimte voor een onderzoek naar minder vèrstrekkende alternatieven voor hetgeen Godfrey c.s. vorderen, mede omdat de rechtskracht van het Russische Faillissementsvonnis rechtstreeks bepalend is voor hun eigen rechtspositie. De twaalfde grief, betreffende de wijze waarop in eerste aanleg stelplicht en bewijslast zijn gehanteerd, behoeft geen afzonderlijke bespreking omdat het hof zelfstandig onderzoekt of zich de situatie voordoet waarin het buitenlandse gewijsde erkenning moet worden onthouden.
3.6.11 Het hof maakt de tussenstand op. In de door Rebgun en Shmelkov ingestelde appelen kunnen in elk geval hun grieven 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13 niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak voeren.
De resterende klachten zal het hof beoordelen nadat bij akte wederom arrest is verzocht, hetzij een akte van Godfrey c.s. waarbij zij de verwachte einduitspraak van het EHRM inzake de klacht van Yukos Oil tegen de Russische Federatie in het geding brengen, hetzij een akte van de meeste gerede partij waarin wordt medegedeeld dat die uitspraak van het EHRM langer op zich laat wachten dan voorzien, en de belangen van partijen, althans van één hunner, zich tegen verder oponthoud verzetten. Voor de goede orde signaleert het hof reeds nu dat met het oog op die belangen niet voor de hand lijkt te liggen dat de behandeling van deze zaken wederom zal worden aangehouden in verband met een eventuele verwijzing van bedoelde klachten van Yukos Oil naar de Grote Kamer van het EHRM.
3.6.12 In geval Godfrey c.s. de verwachte (eind)uitspraak van het EHRM bij de gedingstukken voegen, zullen Rebgun c.s. daaromtrent bij akte een zienswijze kunnen geven. Ook indien bij akte wordt verzocht arrest te wijzen zonder nog langer op de uitspraak van het EHRM te wachten zal de wederpartij daar bij antwoordakte op kunnen reageren.
3.6.13 In afwachting van de in de voorgaande overwegingen bedoelde akte(s) zal het hof alle verdere beslissingen inzake het door Rebgun en door Shmelkov ingestelde hoger beroep aanhouden. Op de vorderingen van Promneftstroy kan terstond worden beslist.
4. Beslissing
Het hof:
in de beide gevoegde zaken, in principaal en in incidenteel appel
wijst de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen af;
verklaart voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden;
verwijst Promneftstroy c.s. in de met hun tussenkomst gepaard gaande proceskosten, en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Rebgun c.s. gevallen op € 904,= voor salaris van de advocaat, en voor zover tot heden aan de kant van Godfrey c.s. gevallen op € 2712,= voor salaris van de advocaat;
verwijst de zaken naar de rol van 5 april 2011 voor akte als omschreven onder 3.6.11;
bepaalt dat na een akte waarbij, al dan niet onder bijvoeging van de door Godfrey c.s. verwachte uitspraak van het EHRM, wederom arrest wordt verzocht, de wederpartij bij antwoordakte zal kunnen reageren binnen een termijn van vier weken;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.A. Joustra en J. Wortel en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 19 oktober 2010.