Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2010, BP1016, 200.020.899/01

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2010, BP1016, 200.020.899/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 december 2010
Datum publicatie
17 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP1016
Formele relaties
Zaaknummer
200.020.899/01

Inhoudsindicatie

Effectenlease. Opt-outverklaring. Uitleg artikel 7:908 lid 2 BW. Artikel 7:908 lid 2 BW biedt geen ruimte om op een andere dan in de overeenkomst voorgeschreven wijze kenbaar te maken niet aan de overeenkomst gebonden te zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

[ APPELLANT ],

wonend te [ A ],

APPELLANT,

advocaat: mr. O. Diemel te Leusden,

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),

gevestigd te Amsterdam,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [ Appellant ]en Dexia genoemd.

Bij dagvaarding van 10 december 2008 is [ Appellant ]in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 12 december 2007, hierna: het tussenvonnis, en 10 september 2008, hierna: het eindvonnis, in de zaak onder zaak-/rolnummer 884287/ DX EXPL 07-1417 tussen hem als eiser en Dexia als gedaagde.

[ Appellant ]heeft drie grieven tegen het eindvonnis geformu¬leerd, bewijs aangeboden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd als in die memorie weergegeven.

Vervolgens heeft Dexia geantwoord, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd als in die memorie weergegeven.

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.

2. Grieven

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbe¬treffende memorie.

3. Ontvankelijkheid

Geen grieven zijn aangevoerd tegen het tussenvonnis, zodat [ Appellant ]in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis niet ontvan¬kelijk dient te worden verklaard.

4. Beoordeling

4.1 [ Appellant ]heeft bij inleidende dagvaarding het volgende gesteld. In oktober 1999 heeft hij (Van Oostveen) met Dexia een overeenkomst tot effectenlease (hierna: de leaseovereenkomst) gesloten. Hij heeft de leaseovereenkomst in juni 2007 tussentijds beëindigd. [ Appellant ]heeft gedurende de looptijd van de lease¬overeenkomst in totaal € 6.136,13 aan rente en aflossing aan Dexia betaald. Bij de beëindiging van de leaseovereenkomst heeft Dexia een bedrag van € 1.424,44 aan [ Appellant ]uitbetaald. Laatstgenoemde kon daarop aanspraak maken, omdat de verkoopop¬brengst van de op grond van de leaseovereenkomst geleaste effec¬ten € 1.424,44 hoger was dan zijn nog resterende schuld uit hoofde van de aan hem ver¬strekte lening.

4.2 Dexia en anderen hebben op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW destijds bij dit hof een verzoek ingediend tot verbin¬dendverklaring van een door hen gesloten overeenkomst waarin de zogeheten Duisenberg-regeling is neergelegd, hierna: de overeen¬komst. Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) heeft het hof de overeenkomst verbindend verklaard.

4.3 [ Appellant ]heeft Dexia op 12 juli 2007 gedagvaard en gevor¬derd Dexia – uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot beta¬ling van € 4.711,69, zijnde het bedrag dat hij in totaal aan Dexia heeft betaald (€ 6.136,13) verminderd met het bedrag dat Dexia aan hem heeft uit¬betaald (€ 1.424,44).

De kantonrechter heeft in het eindvonnis zijn vordering afge¬wezen, omdat [ Appellant ]geen opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW heeft afgelegd en hij derhalve gebonden is aan de overeenkomst.

4.4 Met grief 1 bestrijdt [ Appellant ]het oordeel van de kan¬tonrechter dat hij gebonden is aan de overeenkomst. [ Appellant ]stelt zich op het standpunt dat hij door het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 12 juli 2007, vóór het verstrij¬ken van de opt-outtermijn op 31 juli 2007, tijdig aan Dexia kenbaar heeft gemaakt dat hij niet aan de overeenkomst gebonden wenste te zijn. Als gevolg daarvan rustte op hem niet langer de verplichting op de voorgeschreven wijze een opt-outverklaring in te dienen.

4.5 Het hof is van oordeel dat artikel 7:908, tweede lid BW geen ruimte biedt om op een andere dan de in de overeenkomst voorge¬schreven wijze kenbaar te maken niet aan de overeenkomst gebonden te willen zijn. Bij¬gevolg leidt het aan Dexia uitbrengen van de inleidende dagvaar¬ding op 12 juli 2007 er niet toe dat [ Appellant ]niet aan de overeenkomst is gebonden. Het enkele feit dat [ Appellant ]een inleidende dagvaarding heeft uitgebracht, maakt niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijk¬heid onaanvaardbaar is hem aan de overeenkomst gebonden te achten. Feiten die dat anders maken, zijn onvoldoende gesteld of gebleken. De grief is dus tevergeefs voorgesteld.

4.6 Met grief 2 bestrijdt [ Appellant ]het oordeel van de kan¬tonrechter dat de omstandigheid dat [ Appellant ]op grond van de overeenkomst geen vergoeding ontvangt niet tot de conclusie kan leiden dat de belangen van [ Appellant ]onvoldoende zijn gewaar¬borgd en hem dientengevolge in strijd met artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM de toegang tot de rechter wordt ontnomen.

4.7 Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het beroep door [ Appellant ]op artikel 17 Grondwet afstuit op het bepaalde in artikel 120 Grondwet.

4.8 Wat betreft het beroep van [ Appellant ]op artikel 6 EVRM geldt het volgende. Het hof heeft in zijn beschikking van 25 januari 2007 onder 5.8 overwogen, dat blijkens de geschiedenis van de wettelijke regeling inzake massaschade de wetgever, mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, enkele wij¬zigingen in de aanvankelijk voorgestelde tekst van de bepalingen heeft aangebracht, de toelichting heeft uitgebreid en verdere punten in schriftelijke stukken en bij de mondelinge behandeling in beide kamers van de Staten Generaal heeft besproken. In het licht hiervan is (ook) het hof van oordeel dat in de wettelijke regeling inzake massaschade, die in de artikelen 7:709 e.v. BW en 1013 e.v. Rv is neergelegd, het recht van de individuele belegger dat hij door de rechter wordt gehoord bij de vaststelling van zijn rechten en verplichtingen in toereikende mate is geres¬pecteerd en dat diens belangen in toereikende mate zijn gewaar¬borgd, hetgeen in het bijzonder geldt ten aanzien van de wette¬lijke regels ten aanzien van de gevolgen van de verbin¬dend¬verklaring en de uitstapmogelijkheid. Het hof concludeert vervol¬gens dat zich geen inbreuk op artikel 6 EVRM voordoet. Dat in het onderhavige geval daarvan wel sprake is, is in het licht van hetgeen het hof daarover in de beschikking van 25 januari 2007 heeft overwogen en beslist, onvoldoende gesteld of gebleken.

4.9 [ Appellant ]voert nog aan dat op grond van artikel 7:907, tweede lid, onder c alsmede artikel 7:907, derde lid, onder b, d en e BW de overeenkomst voldoende dient te voorzien in een onaf¬hankelijke vaststelling van de vergoeding en dat die voldoende het belang van de gerechtigde dient te waarborgen. Volgens [ Appellant ]is daar in dit geval geen sprake van, omdat hij in het kader van de overeenkomst geen enkele vergoeding zou ontvangen.

4.10 [ Appellant ]ziet er echter aan voorbij dat het hof in de beschikking van 25 januari 2007 onder 5.18 expliciet heeft over¬wogen dat de omstandigheid dat de vergoe¬dingen die de overeen¬komst toekent, niet inhouden dat iedere belegger, ook per saldo enige betaling van Dexia zal ontvangen, geen aanleiding geeft tot de gevolgtrekking dat niet voldaan is aan de vereisten die artikel 7:907 BW stelt. Verder wettigt het enkele feit dat in een aantal gevallen voor beleggers geen aanspraak op enige vergoeding bestaat, op zichzelf nog niet de gevolgtrekking dat de hoogte van de vergoeding niet redelijk is. Dat [ Appellant ]op onjuiste gronden ervoor heeft gekozen geen opt-outverklaring af te leggen, maakt hetgeen het hof in de beschikking heeft overwogen niet anders. Uit het bovenstaande volgt dat de grief faalt.

4.11 Grief 3 bouwt voort op de twee voorgaande grieven en deelt daarom hun lot zonder dat aan een afzonderlijke bespreking daar¬van wordt toegekomen.

4.12 Het bewijsaanbod van [ Appellant ]moet worden gepasseerd nu het niet is betrokken op – voldoende concrete feiten of omstan¬digheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing aanleiding kunnen geven.

5. Slotsom en kosten

Het vooroverwogene betekent dat [ Appellant ]niet in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis kan worden ontvangen en dat de grieven in het hoger beroep tegen het eindvonnis niet tot vernietiging van het eindvonnis kunnen leiden. Nu ook overigens niet blijkt van grond voor vernietiging van het eindvonnis, moet het worden bekrachtigd. [ Appellant ]zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.

6. Beslissing

Het hof:

verklaart [ Appellant ]niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis;

bekrachtigt het eindvonnis;

veroordeelt [ Appellant ]in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Dexia gevallen, op € 254,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;

verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, M.P. van Achterberg en A.S. Arnold en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 december 2010 door de rolraadsheer.