Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2011, BQ1658, 23-000015-10

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2011, BQ1658, 23-000015-10

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 april 2011
Datum publicatie
18 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1658
Formele relaties
Zaaknummer
23-000015-10

Inhoudsindicatie

Mensenhandelzaak "Judo". Mensenhandel en "loverboys": algemene en bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs op grond van de specifieke aard van achtereenvolgens de strafbaar gestelde gedragingen en -ook ontkend- slachtofferschap. Betekenis van de bewijs-minimumregel en van schakelbewijs. Kwalificatieverweer witwassen. Wettelijk kader en straftoemeting.

Uitspraak

parketnummer: 23-000015-10

datum uitspraak: 15 april 2011

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-529063-08 tegen

[verdachte],

geboren te [plaats] op [1986],

adres: [adres], [plaats],

thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 23 november 2009, 2 december 2009, 7 december 2009 en 9 december 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 september 2010, 1 oktober 2010, 14 december 2010, 7 februari 2011, 14 februari 2011, 28 maart 2011, 29 maart 2011, 31 maart 2011 en 1 april 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Het hof merkt op dat in de inleidende dagvaarding feiten ten laste zijn gelegd, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen de periode waarin de verdachte nog minderjarig was en de periode waarin hij 18 jaar en ouder was. De rechtbank heeft twee vonnissen gewezen, elk betrekkend hebbend op één van beide perioden. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis dat ziet op de periode van meerderjarigheid van de verdachte. Om administratieve redenen heeft dit arrest een afzonderlijk parketnummer gekregen.

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover het de periode vanaf het bereiken van de achttienjarige leeftijd betreft, ten laste gelegd dat:

feit 1 primair:

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2004 tot 1 januari 2005

te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,

een of meer anderen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer andere vrouwen,

door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling

en/of

onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die ander(en) zich daardoor tot het verrichten van die (seksuele) handelingen beschikbaar stelde(n),

en/of

opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit die (seksuele) handelingen, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en) zich onder voornoemde omstandigheden beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van die handelingen,

bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of die misleiding en/of dat opzettelijk trekken hierin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders,

(ten aanzien van [slachtoffer 1]) (in de periode van 18 oktober 2004 tot 01 januari 2005)

- [slachtoffer 1] heeft/hebben 'gekocht' en/of overgenomen van haar voormalige pooier (te weten [medeverdachte 2]) voor een geldbedrag van (ongeveer) € 6.000,- en/of

- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat zij nu voor hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (te weten: in elk geval (zijn broer) [medeverdachte 1]) werkte, en/of

- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat zij dagelijks (ongeveer) € 200,- aan hem, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (te weten: in elk geval (zijn broer) [medeverdachte 1]) moest afgeven, en/of

- [slachtoffer 1] (telkens) naar haar werk heeft/hebben (weg)gebracht, en/of van haar werk heeft/hebben opgehaald, en/of

- (terwijl [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) in de buurt van [slachtoffer 1] is/zijn gebleven en/of [slachtoffer 1] (nauwlettend) in de gaten heeft/hebben gehouden en/of het door [slachtoffer 1] verdiende geld heeft/hebben opgehaald,

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 2]) (in de periode van 18 oktober 2004 tot 01 januari 2005)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 2] kwetsbaar was) een relatie met [slachtoffer 2] is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 2] onderdak heeft verschaft, en/of

- [slachtoffer 2] (telkens) het gevoel heeft gegeven dat zij samen een relatie hadden en/of een bestaan opbouwden, en/of

- [slachtoffer 2] onder druk heeft gezet en/of ertoe heeft aangezet en/of heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en/of

- [slachtoffer 2] een tatoeage met de tekst "[voornaam verdachte]" heeft laten zetten, en/of

- (terwijl [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) dicht in de buurt van [slachtoffer 2] is gebleven en/of [slachtoffer 2] (nauwlettend) in de gaten heeft gehouden, en/of

- (telkens) een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (te weten een bedrag van gemiddeld (ongeveer) € 3.000,- per week) van [slachtoffer 2] heeft afgepakt en/of door [slachtoffer 2] aan hem, verdachte, heeft laten afstaan, en/of

- [slachtoffer 2] het gevoel heeft gegeven dat hij, verdachte, het door haar en/of zijn andere vriendin(nen) in de prostitutie verdiende geld voor hen, [slachtoffer 2] en verdachte, spaarde, en/of

- [slachtoffer 2] het gevoel heeft gegeven en/of heeft gezegd dat zij zijn, verdachtes, vaste vriendin was, en/of dat hij met andere vrouwen slechts een (seksuele) relatie had vanwege het geld dat die andere vrouw(en) voor hem, verdachte, verdiende(n);

(artikel 250a (oud) Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair, doch slechts voor zover hetgeen in het voorgaande tekstblok over [SLACHTOFFER 1] niet tot een bewezenverklaring of strafoplegging mocht leiden:

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2004 tot 1 januari 2005

te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,

een ander, genaamd [slachtoffer 1],

door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling

en/of

onder voornoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat [slachtoffer 1] zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar zou stellen,

(sub 1)

en/of

opzettelijk voordeel te trekken uit die seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 1] zich onder voornoemde omstandigheden beschikbaar zou stellen tot het plegen van die handelingen,

(sub 4)

en/of

[slachtoffer 1] (telkens) door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkheden te dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding te bewegen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde te bevoordelen,

(sub 6)

- [slachtoffer 1] heeft/hebben 'gekocht' en/of overgenomen van haar voormalige pooier (te weten [medeverdachte 2]) voor een geldbedrag van (ongeveer) € 6.000,- en/of

- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat zij nu voor hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (te weten: in elk geval (zijn broer) [medeverdachte 1]) werkte, en/of

- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat zij dagelijks (ongeveer) € 200,- aan hem, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (te weten: in elk geval (zijn broer) [medeverdachte 1]) moest afgeven, en/of

- [slachtoffer 1] (telkens) naar haar werk heeft/hebben (weg)gebracht, en/of van haar werk heeft/hebben opgehaald, en/of

- (terwijl [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) in de buurt van [slachtoffer 1] is/zijn gebleven en/of [slachtoffer 1] (nauwlettend) in de gaten heeft/hebben (laten) (ge)houden en/of het door [slachtoffer 1] verdiende geld trachtte(n) op te halen;

feit 2 primair:

hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2008

te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of te Parijs, in elk geval in Frankrijk, en/of Duitsland,

tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, in elk geval alleen,

een of meer anderen, te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of één of meer andere vrouwen,

door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met een of meer andere feitelijkheden en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie

heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of één of meer andere vrouwen,

(sub 1)

en/of

die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen (telkens) met een van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) handelingen,

dan wel met een van de voorneomde middelen en/of omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden,

(sub 4)

en/of

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen,

(sub 6)

en/of

die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen (telkens) met voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft/hebben gedwongen en/of bewogen hem, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen met of voor een derde,

(sub 9)

bestaande die dwang en/of dat geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of die dreiging met geweld en/of ander feitelijkheden en/of die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat misbruik van een kwetsbare positie en/of dat voordeel trekken hierin dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),

(ten aanzien van [slachtoffer 3]) (in de periode van 26 mei 2005 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 3] kwetsbaar was) een relatie met [slachtoffer 3] is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- (telkens) via een chatdienst (te weten MSN) contact heeft gezocht met [slachtoffer 3], en/of

- [slachtoffer 3] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 3] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven en/of een woning voor [slachtoffer 3] te regelen, en/of [slachtoffer 3] heeft weggehaald bij haar ouder(s), en/of

- [slachtoffer 3] het gevoel heeft gegeven dat zij samen een relatie hadden en/of een bestaan opbouwden, en/of

- (tegen betaling door [slachtoffer 3]) een auto (te weten een Peugeot 206 met kenteken [kenteken]) voor [slachtoffer 3] heeft geregeld, en/of

- (gebruikmakend van haar gevoelens voor hem) (meermalen) tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd en/of aan [slachtoffer 3] heeft gevraagd of/dat zij voor hem, verdachte in de prostitutie moest/wilde gaan werken, en/of

- [slachtoffer 3] onder druk heeft gezet en/of ertoe heeft aangezet en/of heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en/of

- [slachtoffer 3] één of meermalen heeft vervoerd en/of heeft laten vervoeren van en naar haar werkplek, en/of

- [slachtoffer 3] instructies heeft gegeven voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of tegen haar heeft gezegd welke handelingen zij wel en niet mocht verrichten tijdens haar werkzaamheden, en/of

- [slachtoffer 3] heeft meegenomen naar een arts in België teneinde [slachtoffer 3] een borstvergroting te laten ondergaan, en/of

- (terwijl [slachtoffer 3] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) in de buurt van [slachtoffer 3] is gebleven en/of [slachtoffer 3] (nauwlettend) in de gaten heeft (laten) (ge)houden, en/of

- (telkens) een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van (ongeveer) € 624.000,- althans een bedrag van gemiddeld (ongeveer) € 500,- per dag) van [slachtoffer 3] heeft afgepakt en/of door [slachtoffer 3] heeft laten afstaan,

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 2]) (in de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 2] kwetsbaar was) een relatie met [slachtoffer 2] is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 2] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven, en/of een woning voor [slachtoffer 2] te regelen, en/of

- [slachtoffer 2] het gevoel heeft gegeven dat zij samen een relatie hadden en/of een bestaan opbouwden, en/of

- [slachtoffer 2] onder druk heeft gezet en/of ertoe heeft aangezet en/of heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en/of

- [slachtoffer 2] een tatoeage met de tekst "[voornaam verdachte]" heeft laten zetten, en/of

- (terwijl [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) dicht in de buurt van [slachtoffer 2] is gebleven en/of [slachtoffer 2] (nauwlettend) in de gaten heeft gehouden, en/of

- (telkens) een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (te weten een bedrag van gemiddeld (ongeveer) € 3.000,- per week) van [slachtoffer 2] heeft afgepakt en/of door [slachtoffer 2] aan hem, verdachte, heeft laten afstaan, en/of

- [slachtoffer 2] het gevoel heeft gegeven dat hij, verdachte, het door haar en/of zijn andere vriendin(nen) in de prostitutie verdiende geld voor hen, [slachtoffer 2] en verdachte, spaarde, en/of

- [slachtoffer 2] het gevoel heeft gegeven en/of heeft gezegd dat zij zijn, verdachtes, vaste vriendin was, en/of dat hij met andere vrouwen slechts een (seksuele) relatie had vanwege het geld dat die andere vrouw(en) voor hem, verdachte, verdiende(n);

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 4]) (in de periode van 01 juli 2008 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 4] kwetsbaar was) [slachtoffer 4] heeft/hebben overgenomen van haar toenmalige pooier (te weten [naam]), na mishandeling van die pooier door hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), en/of

- [slachtoffer 4] onderdak heeft/hebben verschaft, door [slachtoffer 4] in zijn, verdachtes, en/of zijn mededader(s) woning te laten verblijven, en/of

- [slachtoffer 4] onder druk heeft/hebben gezet en/of ertoe heeft/hebben aangezet en/of heeft/hebben gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of

- (terwijl [slachtoffer 4] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) dicht in de buurt is/zijn gebleven en/of [slachtoffer 4] (nauwlettend) in de gaten heeft/hebben (laten) (ge)houden, en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 4] heeft/hebben afgenomen en/of afgepakt en/of door [slachtoffer 4] heeft/hebben laten afstaan, te weten een bedrag van ongeveer € 7.500,-

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 5]) (in de periode van 01 juli 2008 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 5] kwetsbaar was) [slachtoffer 5] heeft/hebben overgenomen van haar toenmalige pooier (te weten [naam]), na mishandeling van die pooier door hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), en/of

- [slachtoffer 5] onderdak heeft/hebben verschaft, door [slachtoffer 5] in zijn, verdachtes, en/of zijn mededader(s) woning te laten verblijven, en/of

- [slachtoffer 5] onder druk heeft/hebben gezet en/of ertoe heeft/hebben aangezet en/of heeft/hebben gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of

- (terwijl [slachtoffer 5] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) (telkens) dicht in de buurt is/zijn gebleven en/of [slachtoffer 5] (nauwlettend) in de gaten heeft/hebben (laten) (ge)houden, en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 5] heeft/hebben afgenomen en/of afgepakt en/of door [slachtoffer 5] heeft/hebben laten afstaan, te weten een bedrag van ongeveer € 9.000,-

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 6]) (in de periode van 1 januari 2005 tot 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 6] als prostituee werkzaam was en/of kwetsbaar was en/of geen of slecht contact had met haar familie) met [slachtoffer 6] een relatie is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 6] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 6] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven en/of [slachtoffer 6] heeft (toe)gezegd dat hij, verdachte, een woning voor haar zou regelen, en/of

- (telkens) per telefoon berichten naar [slachtoffer 6] heeft gestuurd en/of [slachtoffer 6] in de waan heeft gelaten dat zij met hem, verdachte, een relatie had, en/of

- [slachtoffer 6] onder druk heeft gezet en/of ertoe heeft aangezet en/of heeft gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en/of

- (terwijl [slachtoffer 6] aangaf dat zij wilde stoppen met de prostitutiewerkzaamheden) [slachtoffer 6] onder druk heeft gezet om door te werken als prostituee, en/of

- die tegen [slachtoffer 6] heeft gezegd dat zij niet op vakantie mocht, en/of

- [slachtoffer 6] een of meer cadeaus en/of kledingstukken en/of een mobiele telefoon heeft gegeven, en/of

- (telkens) een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van (ongeveer) € 18.000,-, althans een bedrag van gemiddeld (ongeveer) € 300,- per dag) van [slachtoffer 6] heeft afgepakt en/of heeft laten afstaan, en/of

- [slachtoffer 6] een (onbekend gebleven) geldbedrag aan hem, verdachte, heeft laten betalen en/of heeft laten afstaan,

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 7]) (in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij wist dat [slachtoffer 7] als prostituee werkzaam was) een (seksuele) relatie met [slachtoffer 7] is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 7] het gevoel heeft gegeven dat zij niet met andere mannen om mocht gaan en/of

- [slachtoffer 7] het gevoel heeft gegeven dat zij aan hem, verdachte, verantwoording over haar werkzaamheden in de prostitutie moest afleggen, en/of

- [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij maar moet laten zien wat zij waard is, en/of

- [slachtoffer 7] heeft gezegd dat hij van haar houdt,

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 8]) (in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 november 2008)

- met [slachtoffer 8] een relatie is aangegaan en/of heeft gekregen en/of heeft onderhouden, en/of

- tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij, verdachte, geen pooier meer was en/of dat hij was gestopt als pooier en/of dat hij nu in de autohandel zat, en/of

- (gebruik makend van haar gevoelens voor hem) (meermalen) tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd en/of aan [slachtoffer 8] heeft gevraagd dat/of zij voor hem, verdachte, in de prostitutie moest/wilde gaan werken, en/of

- (tijdens een bezoek aan Parijs) GHB, althans een drug, in het drankje van [slachtoffer 8] heeft gedaan, en/of

- de mobiele telefoon van [slachtoffer 8] heeft afgepakt, en/of

- (een of meermalen) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dicht) tegen de hals en/of keel van [slachtoffer 8] heeft gehouden, waarbij hij, verdachte, [slachtoffer 8] de woorden heeft toegevoegd: "je moet je bek houden, anders ga je er aan!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of

- [slachtoffer 8] (met kracht) tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen of gestompt, en/of

- tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij, verdachte, [slachtoffer 8] in de gaten zou (laten) houden;

(artikel 273a (oud)/f van het Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair, doch slechts voor zover hetgeen in het voorgaande tekstblok over [SLACHTOFFER 6] en/of [SLACHTOFFER 7] en/of [slachtoffer 8] niet tot een bewezenverklaring of strafoplegging mocht leiden:

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2008

te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of te Parijs, in elk geval in Frankrijk, en/of te Duitsland

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,

een of meer anderen, te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen,

door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie

te werven, te vervoeren, over te brengen, te huisvesten en/of op te nemen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen,

(sub 1)

en/of

die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen (telkens) met een of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden te dwingen en/of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) handelingen

danwel met een van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden,

(sub 4)

en/of

opzettelijk voordeel te trekken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen,

(sub 6)

en/of

die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen, (telkens) met een of meer van de voornoemde middelen te dwingen en/of te bewegen hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meer andere vrouwen, met of voor een derde,

(ten aanzien van [slachtoffer 6]) (in de periode van 1 januari 2005 tot 11 november 2008)

- (terwijl hij, verdachte, wist dat [slachtoffer 6] als prostituee werkzaam was en/of kwetsbaar was en/of geen of slecht contact had met haar familie) met [slachtoffer 6] een relatie is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 6] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 6] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven en/of [slachtoffer 6] heeft (toe)gezegd dat hij, verdachte, een woning voor haar zou regelen, en/of

- (telkens) per telefoon berichten naar [slachtoffer 6] heeft gestuurd en/of [slachtoffer 6] in de waan heeft gelaten dat zij met verdachte een relatie had, en/of

- [slachtoffer 6] onder druk heeft gezet en/of ertoe heeft aangezet en/of heeft gebracht tot het (blijven) verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en/of

- (terwijl [slachtoffer 6] aangaf dat zij wilde stoppen met de prostitutiewerkzaamheden) [slachtoffer 6] onder druk heeft gezet om door te werken als prostituee, en/of

- die tegen [slachtoffer 6] heeft gezegd dat zij niet op vakantie mocht, en/of

- [slachtoffer 6] een of meer cadeaus en/of kledingstukken en/of een mobiele telefoon heeft gegeven, en/of

- [slachtoffer 6] het gevoel te geven dat zij het door haar in de prostitutie verdiende geld (gedeeltelijk) aan hem, verdachte, moest afstaan, en/of ten behoeve van hun gezamenlijke toekomst moest sparen door het aan hem, verdachte, af te staan;

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 7]) (in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 november 2008)

- (terwijl hij wist dat [slachtoffer 7] als prostituee werkzaam was) een (seksuele) relatie met [slachtoffer 7] is aangegaan en/of heeft onderhouden, en/of

- [slachtoffer 7] het gevoel heeft gegeven dat zij niet met andere mannen om mocht gaan en/of

- [slachtoffer 7] het gevoel heeft gegeven dat zij aan hem, verdachte, verantwoording over haar werkzaamheden in de prostitutie moest afleggen, en/of

- [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij maar moet laten zien wat zij waard is, en/of

- [slachtoffer 7] heeft gezegd dat hij van haar houdt,

en/of

(ten aanzien van [slachtoffer 8]) (in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 november 2008)

- met [slachtoffer 8] een relatie is aangegaan en/of heeft gekregen en/of heeft onderhouden, en/of

- tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij, verdachte, geen pooier meer was en/of dat hij was gestopt als pooier en/of dat hij nu in de autohandel zat, en/of

- (gebruik makend van haar gevoelens voor hem) (meermalen) tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd en/of aan [slachtoffer 8] heeft gevraagd dat/of zij voor hem, verdachte, in de prostitutie moest/wilde gaan werken, en/of

- (tijdens een bezoek aan Parijs) GHB, althans een drug, in het drankje van [slachtoffer 8] heeft gedaan, en/of

- de mobiele telefoon van [slachtoffer 8] heeft afgepakt, en/of

- (een of meermalen) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dicht) tegen de hals en/of keel van [slachtoffer 8] heeft gehouden, waarbij hij, verdachte, [slachtoffer 8] de woorden heeft toegevoegd: "je moet je bek houden, anders ga je er aan!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of

- [slachtoffer 8] (met kracht) tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen of gestompt, en/of

- tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij, verdachte, [slachtoffer 8] in de gaten zou (laten) houden;

(artikel 273a (oud)/f jo 45 Wetboek van Strafrecht)

feit 3:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2004 tot en met 11 november 2008,

te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, in elk geval alleen,

van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,

immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s), een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad, te weten

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 6.000,-) en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 516.000,-) en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 3] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 624.000,-) en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 4] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 7.500,-) en/of

- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 5] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 9.000,-) en/of

- (telkens) een (groot) deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 6] verrichte prostitutiewerkzaamheden (te weten een totaalbedrag van ongeveer € 18.000,- en/of een onbekend gebleven geldbedrag)

en/of één of meer andere geldbedrag(en) en/of voorwerp(en), terwijl hij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven;

(Artikel 420bis/420ter jo 47 Wetboek van Strafrecht)

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich hiermee niet verenigt.

Het bewijs

Algemene beschouwing

De onderhavige strafzaak is het resultaat van een omvangrijk, onder de noemer "Judo" verricht onderzoek. Uit het dossier dat de resultaten van dat onderzoek bevat, alsmede uit de verklaringen die later door betrokkenen bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, leidt het hof af dat er veelal sprake is van zeer complexe relaties die hebben bestaan tussen de betrokken vrouwen en de onderscheiden verdachten.

In algemene zin wordt de rol van de verdachten -onder wie de verdachte en zijn broer- in het dossier omschreven als die van "loverboy": in het kader van een affectieve relatie zouden de vrouwen worden bewogen zich te prostitueren, waarna de verdachten voordeel trekken uit de opbrengst van die prostitutie. Aldus is een situatie ontstaan van seksuele uitbuiting welke vervolgens met behulp van diverse dwangmiddelen door de verdachten in stand is gehouden.

De complexiteit die deze verhoudingen kenmerkt, bemoeilijkt in aanzienlijke mate de rechterlijke taak van feitenvaststelling, van waardering van de rollen die elk van de betrokkenen heeft gespeeld, alsmede van hun onderlinge machts- en zeggenschapsverhouding.

Op de eerste plaats laten de verhoudingen tussen de verdachten en hun vriendinnen zich typeren door een onmiskenbare ambivalentie. De verdachten zelf hebben zich in veel gevallen hierover niet duidelijk uitgesproken, maar uit de door de vrouwen afgelegde verklaringen komt een beeld naar voren dat zij zich enerzijds in zeer sterke mate aangetrokken voelden tot één of meer van de verdachten maar anderzijds zich soms ook wilden onttrekken aan hun invloed. Deze ambivalentie duurt, zo blijkt uit enkele verklaringen van vrouwen, afgelegd in de gedingfase van het hoger beroep, zelfs voort na beëindiging van de relatie.

De betrokken vrouwen hebben onder meer als drijfveren geuit de wens om te leven in een zekere mate van weelde (mooie kleding, dure accessoires) en in de omgeving van stoere, goed geklede mannen, alsmede de behoefte aan een leven vol spanning. Deze drijfveren leidden hen in veel gevallen reeds op eigen kracht in de richting van de prostitutie. In de loop der jaren ontwikkelen zij daarnaast de behoefte aan een rustig en onafhankelijk bestaan. Dit verbindt een aantal van hen, zo blijkt uit hun verklaringen, nog meer aan de verdachten, omdat in die behoefte naar hun inzicht slechts kan worden voorzien door geld te sparen uit de opbrengsten van hun prostitutiewerk. Tegelijkertijd vormt het ook de basis voor het verlangen om de prostitutiewerkzaamheden en daarmee hun relatie met één of meer van de verdachten, te beëindigen.

In dit diffuse patroon van aantrekkingskracht en weerstand onderkent het hof een ambigu geheel van handelingen, waarbij personen zich kwetsbaar maken voor manipulatie en elkaar over en weer daadwerkelijk manipuleren, welke kwetsbaarheid zich in een aantal gevallen ook heeft gerealiseerd.

Een ander aspect van de hiervoor bedoelde complexiteit is het zelfbeeld van de betrokken vrouwen die in de strafzaak als getuigen optreden. Daargelaten de vele diepgaande gedragswetenschappelijke beschouwingen die hieraan kunnen worden gewijd, kunnen reeds op grond van de afgelegde verklaringen als zodanig enkele feitelijke constateringen worden gedaan.

Verschillende getuigen hebben verklaard dat zij door toedoen van de verdachten "erin zijn getrapt". Zij hebben zich laten ompraten dan wel zich laten leiden door even mooie als loos gebleken beloften.

Sommigen beschrijven hun positie op grond van hun toenmalige leefomstandigheden als kwetsbaar in die zin dat zij afkomstig waren uit een problematische opvoedingssituatie, op straat leefden en afhankelijk waren van hulp en onderdak die hen door anderen werden verleend.

In de ogen van weer andere getuigen, eveneens prostituees, geven deze getuigen een vertekend beeld van de feitelijke gang van zaken en zouden zij zichzelf aan één of meer van de verdachten hebben aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden. Over die getuigen op hun beurt, maken vrouwen ook weer tal van, soms zeer uitgesproken, veelal diskwalificerende opmerkingen.

De vrouwen zien zichzelf in veel gevallen als krachtig en sterk als zij er uiteindelijk in zijn geslaagd om met hun prostitutiewerkzaamheden te stoppen althans om, zoals zij verklaren, niet meer te werken "voor" iemand. Daarnaast geven verschillende vrouwen aan dat zij zichzelf zien als zeer mondig, erin bestaand dat zij zo nodig door het geven van een grote mond de ander op afstand weten te houden. Menigeen voegt daar echter aan toe dat, zo begrijpt het hof, van echte mondigheid geen sprake is en dat zij het leven niet in eigen hand namen.

Ook hier ligt de conclusie voor de hand dat er sprake is van tal van ambivalenties.

Naast dit beeld dat de vrouwen geven van zichzelf staat het beeld dat zij van enkele van de verdachten geven. Deze hebben op hen een sterk overwicht en beschikken over het vermogen om het handelen van de vrouwen te sturen en om hun keuzes ten aanzien van het eigen privéleven min of meer beslissend te beïnvloeden.

In schril contrast daarmee staat hetgeen de verdachte -evenals zijn gelijktijdig berechte broer- ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over zijn verhouding met de op de tenlastelegging genoemde vrouwen. Zij zouden hun eigen leven hebben gehad, volkomen onafhankelijk van de verdachte zijn geweest, alle keuzes in zelfstandigheid hebben gemaakt en zonder enige betrokkenheid van de verdachte gekozen hebben voor werk in de prostitutie en voor de voortzetting daarvan.

Tegen deze achtergrond begrijpt het hof de gebleken geringe bereidheid tot verklaren bij vele vrouwen. Uit de verklaringen blijkt van een veelheid aan motieven, variërend van angst voor wraak van de zijde van de verdachte en diens omgeving tot een mengeling van gevoelens, waarin schuldgevoel en twijfel en onzekerheid over eigen aandeel een rol lijkt te spelen.

Voorts geven de verklaringen soms de indruk dat het chaotische karakter van de levensfase van de getuigen/aangeefsters, waarin de prostitutie als optie naar voren kwam en waarbij één of meer verdachten een rol hadden, gevoegd bij de sindsdien verstreken tijd, tot verminderde precisie en tot verschillen in de weergave van relevante feiten en omstandigheden heeft geleid.

Het wettelijk kader

Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, seksuele uitbuiting ten aanzien van verschillende vrouwen.

Gedurende de in de tenlastelegging vermelde pleegperioden is de wettelijke delictsomschrijving in het Wetboek van Strafrecht (Sr) enkele malen gewijzigd. Dit heeft geresulteerd in een deels cumulatieve tenlastelegging waarin, afhankelijk van de pleegperiode, de beschuldiging op uiteenlopende wijzen is verwoord.

De strafbepalingen, voor zover van belang in de onderhavige zaak, houden kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.

In de periode 1 oktober 2000 tot 31 december 2004 was seksuele uitbuiting strafbaar gesteld in artikel 250a Sr. Per 1 oktober 2002 is een kleine wijziging van de delictsomschrijving van kracht geworden welke in dit verband buiten beschouwing kan blijven.

Met ingang van 1 januari 2005 zijn de bepalingen inzake seksuele uitbuiting, die tot dan toe waren opgenomen in de titel betreffende misdrijven tegen de zeden, in een aanmerkelijk gewijzigde redactie als artikel 273a Sr opgenomen in de titel betreffende misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Daarbij is in de delictsomschrijving het begrip "mensenhandel", dat tot 1 oktober 2000 in de voorloper van artikel 250a Sr (250ter Sr) was opgenomen, geherintroduceerd.

Een vernummering tot artikel 273f Sr, in werking getreden op 1 september 2006, heeft geen inhoudelijke wijziging gebracht in de bepaling zelf.

In bovengenoemde bepalingen is onder meer strafbaar gesteld, voor zover thans van belang en met abstrahering van de verschillen in redactie van de bepalingen, het, met toepassing van zekere dwangmiddelen, verrichten van handelingen, ertoe leidend dat een persoon zich prostitueert. Daarnaast is strafbaar gesteld het trekken van voordeel uit gedwongen vormen van prostitutie.

Minderjarige slachtoffers genieten voorts bijzondere bescherming. Ook handelingen die erop zijn gericht hen te bewegen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling, zonder toepassing van dwangmiddelen, alsmede het trekken van voordeel daaruit, zijn strafbaar.

Tot zo ver in het kort de essentie van de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafrecht.

Algemene overwegingen over de tenlastelegging en de beoordeling ervan: het toetsingskader

Aan de verdachte is onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegd dat hij telkens gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen:

- geweld of een andere feitelijkheid,

- bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,

- misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,

- misbruik van een kwetsbare positie (ten aanzien van de feiten ten laste gelegd als overtreding van artikel 273a en/of 273f Sr), en

- misleiding.

Voor de toepassing van deze wettelijke omschrijvingen van de onderscheiden dwangmiddelen acht het hof in deze zaak, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, het volgende van belang.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met seksuele uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting, indien één van de dwangmiddelen is gebruikt. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring.

Voorts is beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer reeds voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn geweest van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.

Tot slot mag de rechter (mede) uit de omstandigheden afleiden dat er sprake is van misleiding of van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.

Hoewel deze aan de wetsgeschiedenis ontleende elementen zowel elk afzonderlijk als in samenhang de drempel voor een bewezenverklaring onder omstandigheden kunnen verlagen, wordt daardoor het toetsingskader evenwel niet minder problematisch. In dat verband overweegt het hof het navolgende.

De wetgever heeft in 1997 het bordeelverbod opgeheven. Als onderdeel van deze wetgevingsoperatie is het verbod op exploitatie van vrouwen door prostitutie uit het Wetboek van Strafrecht verwijderd.

Het strafrecht is daarmee in het bijzonder een instrument geworden bij de bestrijding van onvrijwillige vormen van prostitutie. Met name in strafzaken waarin het verwijt inhoudt dat er sprake is geweest van zogeheten loverboy-activiteiten, vormt de vraag naar de afbakening van vrijwillige en gedwongen prostitutie de kern van de beoordeling.

De referentie voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van vrijwilligheid is de "gemiddelde mondige prostituee in Nederland", die, zo lijkt te zijn verondersteld, zelf bepaalt waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Het fictieve karakter van deze "maatvrouw" levert tal van complicaties op bij de inschatting en waardering van het type afhankelijkheidsrelaties, waarin de verdachte en de betrokken vrouwen zich lijken te hebben bevonden.

Het hof wil wel aannemen, zoals hierna uit nadere bewijsoverwegingen uitgebreider zal volgen, dat de verdachte met een aantal van de in de tenlastelegging vermelde vrouwen een in enkele opzichten onevenwichtige relatie heeft gehad. Dit brengt mee, dat ook kan worden aangenomen dat de verdachte in die gevallen een overwicht had op de betrokken vrouwen.

Voor een bewezenverklaring is echter voorts vereist dat er sprake is geweest van misbruik van dit uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en bovendien, dat dit misbruik instrumenteel is ingezet om de vrouwen te bewegen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.

Bij de beantwoording van deze vragen ligt een risico van een bovenmatig subjectieve normatieve inkleuring van het beoordelingskader op de loer: vanuit een waardegeladen oordeel over ongelijke machtsrelaties tussen partners en/of over het karakter van het werk in de prostitutie kan de aanwezigheid van het misbruik dan te snel worden aangenomen.

Het requisitoir van de advocaat-generaal geeft op bepaalde punten blijk van die normatieve inkleuring. Zij spreekt daarin, waarbij zij zich baseert op enkele algemene sociaal-wetenschappelijke inzichten, van een "pervers spel" dat de verdachte speelde met de betrokken vrouwen. De verleiding kan groot zijn om een sjabloon over de feiten te leggen zoals deze zich aandienen in het dossier, maar deze dient met het oog op de waarheidsvinding te worden weerstaan.

Vanuit een andere invalshoek heeft ook de Hoge Raad een criterium geformuleerd voor de beoordeling van misbruik van overwicht. In zijn arrest van 5 februari 2002 (LJN AD5235) heeft de Hoge Raad overwogen en beslist dat voor een bewezenverklaring van misbruik van overwicht is vereist, dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene, waaruit het overwicht voortvloeit dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat ten minste voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn geweest.

Bij de beoordeling van de aanwezigheid van misleiding bestaat een risico van soortgelijke aard. De tenlastelegging bevat enkele onderdelen van sterk subjectieve aard, welke door de rechtbank bewezen zijn verklaard. Het hof doelt hierbij onder meer op voorgewende verliefdheid en het voorspiegelen van een mooie toekomst. Ook voorwendsels en onoprechte beloften -wat daarvan overigens zij- behoeven bewijs, dat naar oordeel van het hof niet mag worden afgeleid louter vanuit een impliciet waardeoordeel over de relaties, zoals deze in het dossier worden gepresenteerd of over de reputatie van de bedrijfstak.

Immers, de rechter begeeft zich dan op risicovolle wijze op het terrein van de introspectie, hetgeen niet op deugdelijke wijze te verantwoorden valt.

Slechts als uit feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de uitingen van de verdachte wel misleidend geweest moeten zijn, kan het bewijs van misleiding worden aangenomen.

Het hof wijst tot slot op regelmatig in het dossier terugkerende feiten en omstandigheden die worden gepresenteerd als aanwijzingen voor gedwongen prostitutie, zoals het halen en brengen van een vrouw naar het werk, afdracht van de met het werk verdiende opbrengsten, verschaffen van kleding, accessoires en condooms. Een waardeneutrale hantering van de maatstaf van de fictieve referentieprostituee brengt mee, dat deze feiten en omstandigheden op zichzelf niet per se doorslaggevend zijn voor de slotsom dat er een wezenlijk andere situatie bestaat ten opzichte van de prostituee in een legale arbeidsverhouding (waarbij moet worden gedacht aan de evenbedoelde "maatvrouw").

De bewijsminimumregel ten aanzien van getuigenbewijs

De raadsman heeft bij pleidooi aandacht gevraagd voor de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en hij heeft gesteld dat met betrekking tot veel van de ten laste gelegde feiten niet aan het in deze regel vervatte vereiste is voldaan.

Volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.

De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Een nadere invulling wordt door de Hoge Raad echter niet gegeven met de motivering dat de vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt.

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid allereerst, dat voldoende is dat de bewezenverklaring als geheel door meer dan één bewijsmiddel wordt geschraagd, waaronder dient te worden verstaan dat er, buiten de getuigenverklaring een tweede onafhankelijke bewijsgrond bestaat. Deze tweede bewijsgrond kan direct inhoudelijk betrekking hebben op één of meer onderdelen van de tenlastelegging, maar dit is niet noodzakelijk. Ingeval van een meer indirect verband tussen de eerste en de tweede bewijsgrond wordt de deugdelijkheid van de bewijsconstructie bepaald door de motivering die de rechter ervoor heeft gegeven. Een verklaring van een getuige waarin deze uitsluitend bevestigt hetgeen deze van de andere getuige heeft gehoord, kan zonder bijkomend bewijsmateriaal niet als zodanige tweede bewijsgrond gelden.

Voorts geldt de aan de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontleende eis dat de directe betrokkenheid van de verdachte bij een strafbaar feit in voldoende mate dient te blijken uit een andere bron ingeval de verdachte de getuige die belastend heeft verklaard niet heeft kunnen ondervragen.

In het licht van deze rechtspraak zal het hof bij de beoordeling van ondersteunende verklaringen op hun bruikbaarheid telkens toetsen hetzij of er sprake is van bevestiging van significante elementen uit de belastende getuigenverklaring dan wel of er sprake is van onmiskenbaar unieke of authentieke elementen, waardoor de geloofwaardigheid van de getuige, op wier verklaring het bewijs in aanmerkelijke mate steunt, buiten redelijke twijfel kan staan.

De aard van de ten laste gelegde feiten en de besloten relationele context waarin dit type misdrijven doorgaans wordt gepleegd brengen met zich dat aanvullend bewijs regelmatig bestaat in ondersteunende verklaringen, die zijn gebaseerd op mededelingen die de betrokken aangeefsters of slachtoffers over de feiten of over de verdachte ten overstaan van derden hebben gedaan. Het hof zal telkens hebben te beoordelen of de getuigen nader hebben verklaard over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder zij wetenschap hebben gekregen van de informatie, of hun weergave daarvan aannemelijk is en of hieraan een oordeel valt te ontlenen over de betrouwbaarheid.

Bruikbaarheid van getuigenverklaringen in het licht van hun totstandkoming

Het onder de naam Judo verrichte onderzoek heeft een eigen, karakteristieke dynamiek gehad. Nadat de verdachten waren aangehouden zijn de getuigen zowel gericht als via algemene publiciteit opgeroepen om een verklaring af te leggen dan wel aangifte te doen.

Via zeer uiteenlopende trajecten zijn vervolgens de verklaringen tot stand gekomen. Zo hebben sommige getuigen het gelaten bij oriënterende gesprekken met de politie, waarvan de inhoud is neergelegd in processen-verbaal van bevindingen. In andere gevallen zijn in een aantal stappen verklaringen opgenomen, waarvan een deel in een later stadium uitmondde in een aangifte. Enkele vrouwen hebben tijdens de opsporingsfase in het geheel niet willen verklaren. Zij hebben pas bij de rechter-commissaris, bij wie zij verplicht waren te verschijnen, een verklaring afgelegd.

In die gevallen waarin vrouwen meer verklaringen hebben afgelegd, vertonen de verklaringen soms verschillen. Deze bevinden zich soms op, overigens niet minder relevant, detailniveau. Daarnaast doen zich ook meer fundamentele verschillen voor, met name tussen de verklaringen afgelegd bij de politie en die zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. Veelal is tussen de momenten van opnemen van deze verklaringen een periode van ongeveer een jaar gelegen. Hierbij is bij de onderscheiden getuigen zowel het patroon dat een eerder afgelegde belastende verklaring wordt ingetrokken bij de rechter-commissaris, als het patroon dat eerst bij de rechter-commissaris belastend wordt verklaard zichtbaar.

Gelet op deze omstandigheden en naar aanleiding van verzoeken van de verdediging heeft het hof enkele getuigen ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals gehoord.

Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat een getuige wisselend heeft verklaard onvoldoende is om van gebruik van de verklaring voor het bewijs af te zien. De wisselingen kunnen veelal, mede op basis van de toelichting die de vrouwen zelf geven voor de wijzigingen, worden begrepen in het licht van hetgeen is gebleken omtrent hun persoon en/of hun relatie met de verdachte.

Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat de belastende verklaring gereed ligt voor gebruik voor het bewijs. De verklaringen dienen door het hof met behoedzaamheid te worden beoordeeld en er dienen, zonder dat hiervoor een algemeen criterium kan worden gegeven, substantiële eisen te worden gesteld aan de bewijskracht van het steunbewijs.

Afzonderlijke vermelding behoeven de verklaringen van getuigen die expliciet en bij herhaling hebben gezegd dat zij door de verdachte niet zijn uitgebuit, terwijl het dossier verschillende aanwijzingen bevat dat hiervan wel sprake is geweest en de advocaat-generaal op die grond ten aanzien van de betrokken getuige een bewezenverklaring heeft gevorderd.

Tegen de achtergrond van hetgeen eerder is overwogen over de relationele context van de ten laste gelegde feiten en over het beoordelingskader hiervoor zal het hof als vertrekpunt hanteren dat niet te snel kan worden aangenomen dat het niet anders kan zijn dan dat die getuige in strijd met de waarheid heeft verklaard. Andere, zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, zullen in zo'n geval voldoende duidelijkheid moeten bieden over het ten laste gelegde feit. Aan deze eis is niet voldaan als de bewijswaarde van de gepresenteerde bewijsmiddelen gelegen is op de ondergrens van de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv. De verklaring van de getuige dat zich ten aanzien van haar persoon geen uitbuiting heeft voorgedaan dient, met andere woorden, in aanzienlijke mate met bewijsmiddelen waaruit het tegendeel blijkt te worden gecompenseerd.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2

Met inachtneming van hetgeen hiervoor in algemene zin is overwogen omtrent de aard van de tenlastegelegde feiten en de aan het bewijs te stellen eisen, overweegt het hof met betrekking tot de in de feiten 1 en 2 genoemde vrouwen - ieder afzonderlijk - het navolgende.

Met betrekking tot [slachtoffer 1], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7]

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten aanzien van deze vrouwen ten laste gelegde gedragingen. De advocaat-generaal heeft, hoewel het hoger beroep van de officier van justitie zich ook richtte tegen de vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 1], ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot vrijspraak van de ten aanzien van al deze vrouwen ten laste gelegde gedragingen. De verdediging heeft, onder verwijzing naar hetgeen in de pleitnota in eerste aanleg daaromtrent was aangevoerd, vrijspraak bepleit. Het hof acht, met de verdediging en de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte met betrekking tot [slachtoffer 1], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] is ten laste gelegd en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.

Het voorgaande betekent dat het voorwaardelijk verzoek tot heropening van het onderzoek in het geval het hof bewezenverklaring ten aanzien van deze vrouwen zou overwegen, geen beoordeling en beslissing meer behoeft.

Met betrekking tot [slachtoffer 2]

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de onder feit 1 en 2 ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste gelegde gedragingen. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste gelegde gedragingen. De verdediging heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit, dat de verdachte van hetgeen hem met betrekking tot [slachtoffer 2] ten laste is gelegd zal worden vrijgesproken. Kort samengevat heeft de verdediging aangevoerd dat noch uit de verklaringen van [slachtoffer 2] zelf, noch uit overige onderzoeksgegevens kan blijken dat de verdachte op strafbare wijze betrokken is geweest bij het werk van [slachtoffer 2] in de prostitutie. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie waarin [slachtoffer 2] heeft verkeerd, afwijkt van die waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. [slachtoffer 2] heeft zelf voor dit werk gekozen en had daarmee op ieder moment kunnen stoppen.

Het hof overweegt met betrekking tot [slachtoffer 2] het volgende.

[slachtoffer 2] heeft aanvankelijk gedurende het opsporingsonderzoek geen verklaringen willen afleggen. Als getuige gehoord door de rechter-commissaris op 29 juni 2009 heeft zij

- kort gezegd - verklaard dat zij, reeds voordat zij een relatie met de verdachte kreeg, vrijwillig in de prostitutie werkte en dat de verdachte nooit van invloed is geweest op dit werk.

Pas op 14 december 2010, een jaar na het wijzen van het vonnis waarvan beroep, heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft op achtereenvolgens 14 december 2010 en 13 januari 2011 uitgebreide verklaringen afgelegd tegenover de politie. Op 28 maart 2011 is [slachtoffer 2] vervolgens als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. In dit verhoor heeft zij verklaard dat zij eerder ten overstaan van de rechter-commissaris níet de waarheid heeft verteld, maar in haar verklaringen tegenover de politie in 2010 en 2011 wél.

Het hof verwijst in de eerste plaats naar hetgeen hiervoor in algemene zin is overwogen omtrent de bruikbaarheid van getuigenverklaringen in het licht van hun totstandkoming. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft gegeven voor de omslag in haar verklaringen. Zij heeft verklaard dat zij aanvankelijk in de overtuiging heeft verkeerd dat de verdachte haar vriend was en dat zij hem moest beschermen. Toen hij gedetineerd is geraakt en geen contact meer met haar had, heeft zij onafhankelijk haar mening kunnen vormen en is zij tot de slotsom gekomen dat zij het niet normaal vindt om iemand van wie je houdt in de prostitutie te laten werken. Het hof ziet, gelet op deze verklaring, geen reden om reeds op grond van het feit dat wisselend is verklaard, de verklaringen van [slachtoffer 2] buiten beschouwing te laten. Wel zullen die verklaringen, zoals eerder ook reeds is overwogen, met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beschouwd en dienen die verklaringen op belangrijke punten steun te vinden in overige bewijsmiddelen. Het hof overweegt daarbij dat [slachtoffer 2] als getuige ter terechtzitting consistent heeft verklaard. Zij heeft voorts ten aanzien van onderdelen van haar verklaring bij de rechter-commissaris, die in strijd met de waarheid zijn, toegelicht waarom zij aldus heeft verklaard. Het hof merkt op dat voor deze onderdelen, zoals de start van haar werkzaamheden in Deventer, ook overigens in het dossier geen steun te vinden is, hetgeen haar toelichting op de wijzigingen in haar verklaring aannemelijk maakt.

[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de verdachte in oktober 2003 heeft leren kennen, toen zij in Hengelo woonde. Eind 2003, begin 2004 heeft de verdachte in een gesprek aan de orde gesteld of zij in de prostitutie wilde gaan werken. Hij vertelde dat zijn broer dat ook deed met zijn vriendin en daarmee veel geld verdiende. Toen [slachtoffer 2] afwijzend reageerde, zei de verdachte dat een ander meisje het dan wel voor hem zou gaan doen. Omdat zij verliefd was, zij de gedachte dat een ander meisje voor hem dat werk zou doen niet kon verdragen en bang was hem kwijt te raken, heeft [slachtoffer 2] ingestemd. Zij is het toen een weekend gaan proberen, maar "dat weekend is vijf jaar geworden", aldus de getuige. De verdachte heeft haar opgehaald en naar Diemen gebracht, waar zij bij vrienden van de broer van de verdachte verbleef en uitleg en instructies over het werk kreeg. Het geld dat [slachtoffer 2] met haar werkzaamheden verdiende, moest zij afgeven aan de verdachte; hij vertelde haar dat hij voor hun toekomst aan het sparen was. Hij sprak haar erop aan als zij weinig verdiend had. Als zij eerder wilde stoppen met werken, werd dat niet geaccepteerd en werd zij ook wel eens geslagen. Op enig moment heeft de verdachte haar gezegd dat zij hem € 20.000 moest betalen als zij met het werk wilde stoppen.

Steun voor de verklaringen van [slachtoffer 2] kan in de eerste plaats worden gevonden in de verklaring van haar moeder. Deze bevestigt dat [slachtoffer 2] en de verdachte een relatie hebben gehad en hebben samengewoond en dat [slachtoffer 2] gedurende die periode in de prostitutie is gaan werken.

Steun voor het onvrijwillige karakter van het werk in de prostitutie door [slachtoffer 2] kan worden gevonden in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Beide getuigen hebben samen met [slachtoffer 2] in de prostitutie gewerkt en kunnen derhalve zowel uit eigen waarneming verklaren wat zij zelf hebben waargenomen en ondervonden, als verklaren wat [slachtoffer 2] destijds aan hen heeft verteld. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat [slachtoffer 2] de eerste twee of drie werkdagen veel huilde en aardig overstuur leek. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [getuige 2] haar vertelde dat [slachtoffer 2] de eerste werkdag alleen maar heeft gehuild. [getuige 1] heeft ook verklaard dat [slachtoffer 2] op enig moment schreeuwde "ik kan dit niet meer, ik wil dit niet meer". Ook heeft zij verklaard van [slachtoffer 2] te hebben gehoord dat zij haar geld aan de verdachte gaf en dat hij dit spaarde voor later.

Het hof overweegt tenslotte dat de verdachte zich gedurende het gehele onderzoek voor wat betreft [slachtoffer 2] heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij een verklaring afgelegd die erop neerkomt dat hij slechts een seksuele relatie met [slachtoffer 2] heeft gehad, dat zij al in de prostitutie werkte toen hij haar leerde kennen, dat hij de prostitutiegebieden bezocht louter omdat hij dat spannend vond en dat hij alleen in het weekend bij [slachtoffer 2] op bezoek kwam. Nog daargelaten de geloofwaardigheid van laatstgenoemde verklaring in het licht van de veelheid van andersluidende verklaringen in het dossier, valt uit de proceshouding van de verdachte in ieder geval niet het standpunt op te maken dat hij als een "reguliere pooier" van [slachtoffer 2] als vrijwillig werkende prostituee is opgetreden en dat op grond daarvan de verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 2] en [getuige 1] in een ander licht zouden moeten worden gezien.

Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat er voldoende ondersteunend bewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer 2]. Nu het hof ook overigens geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen en de verklaring van de verdachte geen aanleiding geeft om de inhoud en betekenis van de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen anders, in een voor de verdachte gunstiger zin, uit te leggen, acht het wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte met betrekking tot [slachtoffer 2] ten laste is gelegd, zoals hierna bewezen zal worden verklaard.

Met betrekking tot [slachtoffer 3]

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de onder feit 2 ten aanzien van [slachtoffer 3] ten laste gelegde gedragingen. De advocaat-generaal heeft dienaangaande gerekwireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit dat de verdachte van hetgeen hem met betrekking tot de ten aanzien van [slachtoffer 3] ten laste gelegde gedragingen zal worden vrijgesproken. Kort samengevat heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet kan blijken dat [slachtoffer 3], anders dan vrijwillig, in de prostitutie is gaan werken en is blijven werken. Niet is gebleken dat de verdachte haar daartoe heeft gedwongen door misbruik of misleiding, noch dat hij haar heeft uitgebuit.

Het hof overweegt met betrekking tot [slachtoffer 3] het volgende. [slachtoffer 3] heeft geen aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd, waarin zij de verdachte niet belast, doch - kort gezegd - verklaart dat zij vrijwillig in de prostitutie is gaan werken en blijven werken en daartoe niet door verdachte is gedwongen. Zij heeft geen geld aan hem hoeven betalen en hij heeft haar geen instructies gegeven.

Zoals het hof hiervoor in algemene zin omtrent het bewijs reeds heeft overwogen dient in een geval als het onderhavige, waarin het vermeende slachtoffer zelf verklaart dat zich geen uitbuiting heeft voorgedaan dient, niet te snel van de onjuistheid van die verklaring te worden uitgegaan en dient de inhoud van die verklaring in aanzienlijke mate met bewijsmiddelen, waaruit het tegendeel blijkt, te worden gecompenseerd.

Het hof overweegt in de eerste plaats dat de verklaringen van [slachtoffer 3], waar het gaat over de aanvang van haar werkzaamheden in de prostitutie, niet geloofwaardig zijn en op onderdelen tegenstrijdig zijn. Zij verklaart immers op 28 oktober 2008 bij de politie dat de eerste keer in Amsterdam was en dat zij wist wat zij moest doen omdat zij op internet had gekeken en er veel over had gelezen. Over de datum waarop zij is begonnen verklaart zij dan niet. In haar verklaring op 11 november 2008 bij de politie verklaart zij dat zij in 2006 is begonnen en de eerste keren in Antwerpen heeft gewerkt en daarna in Utrecht. In haar verklaring van 29 juni 2009 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 3] dat zij in 2005 met de verdachte is gaan samenwonen en reeds 3 maanden daarvoor op zaterdagen in de prostitutie in Antwerpen was gaan werken. Het hof overweegt dat het bepaald niet overtuigt dat zij omtrent het begin van haar werkzaamheden zó tegenstrijdig en weinig gedetailleerd (zo verklaart zij niet hoe zij naar Antwerpen is gereisd en hoe zij daar een werkplek heeft geregeld) verklaart en dat het niet zonder meer geloofwaardig lijkt dat een meisje van net 18 jaar, die nog thuis bij haar ouders woont, haar HAVO-diploma heeft gehaald en een baan in een lunchroom heeft, in een vreemde stad in het buitenland in de prostitutie gaat werken, nadat zij daarover op internet heeft gelezen. Ook verdient opmerking dat voor haar verklaringen op dit onderdeel in het dossier geen enkele steun is te vinden.

Tegenover de verklaringen van [slachtoffer 3] zelf staan de verklaringen van een aantal getuigen. In de eerste plaats zijn er de verklaringen van de ouders en de broer van [slachtoffer 3]. De ouders verklaren dat zij aan het gedrag van [slachtoffer 3] merkten dat zij verliefd was op de verdachte, dat zij zich afsloot van familie en vrienden en dat [slachtoffer 3] vertelde dat de verdachte een woning en werk voor haar zou regelen. In december 2005 heeft [slachtoffer 3] het ouderlijk huis verlaten en is zij met de verdachte gaan samenwonen. De broer van [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij van [slachtoffer 3] heeft gehoord dat zij door de verdachte werd geslagen, dat zij heel onderdanig was tegenover de verdachte en dat zij door de verdachte helemaal was gehersenspoeld.

Dat er in het gezin van herkomst van [slachtoffer 3] mogelijk sprake is geweest van pedagogische onmacht, doet -ook indien van het bestaan hebben daarvan wordt uitgegaan- niet af aan de betrouwbaarheid van de weergave van de feitelijke gang van zaken zoals die wordt geboden in de verklaringen van de als getuigen gehoorde leden van dit gezin.

Een vriendin van [slachtoffer 3], [getuige 3], heeft verklaard dat [slachtoffer 3] nadat zij een relatie met de verdachte had gekregen haar vriendinnen steeds meer links liet liggen, omdat zij van hem niet met hen mocht omgaan. [slachtoffer 3] heeft [getuige 3] met oud en nieuw 2008/2009 verteld dat zij gedurende vier jaar voor verdachte heeft gewerkt.

De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] altijd bij haar kwam uithuilen over de verdachte. Zij heeft verklaard: "Dan kwam ze thuis en had ze weer een soa. Verdachte werd daar gek van. Van hen mag je niet likken pijpen en zoenen zonder condoom. Dat mag niet van hen. Het brengt geld op, maar het mag niet van hen. Ze willen dat niet."

De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij zeker weet dat de jeugdliefde van de verdachte voor de verdachte werkte. Zij heeft dat van de broer van de verdachte gehoord. Zij bevestigt dat deze jeugdliefde [slachtoffer 3] heette.

De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij van [slachtoffer 2] heeft gehoord dat de verdachte [slachtoffer 3] aan het werk heeft gezet en dat [slachtoffer 3] al haar verdiende geld heel makkelijk aan de verdachte afgaf.

De getuige [getuige 6], manager bij het kantoor dat prostitutiekamers aan het Zandpad in Utrecht verhuurt, heeft verklaard dat de situatie rondom [slachtoffer 3] verdacht was en dat zij daarom niet langer een kamer mocht huren; het vermoeden bestond dat zij gedwongen in de prostitutie werkte. [getuige 6] heeft ook verklaard dat er in het begin een keurig geklede jongen met een BMW rond haar actief was die de eerste dagen bij haar werkplek stond te posten. Als hem een foto van de verdachte wordt getoond, verklaart hij: "Volgens mij was dat die jongen van de BMW".

Tenslotte bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat verbalisanten op 6 augustus 2009 op het Zandpad te Utrecht werden aangesproken door ene [getuige 7] die verklaarde dat hij een prostituee op het Zandpad kende, genaamd [werknaam]. Deze [werknaam], waarvan uit het dossier blijkt dat dit de werknaam van [slachtoffer 3] is, had vier jaar voor een Turk gewerkt en zou in die vier jaar geen cent zelf hebben mogen houden. [werknaam] had onlangs nog een verklaring moeten afleggen die ze in verband met angst in het voordeel van de Turkse man had afgelegd. Het hof wijst er hierbij op dat [slachtoffer 3] op 29 juni 2009, zes weken eerder derhalve, ten overstaan van de rechter-commissaris een voor de verdachte ontlastende verklaring had afgelegd.

Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat er voldoende bewijsmiddelen zijn om de

- op zichzelf al niet zeer geloofwaardige - verklaringen van [slachtoffer 3] te compenseren en derhalve, niettegenstaande die verklaringen, bewezen te achten dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 3] tot prostitutie heeft gebracht, zoals hierna bewezen zal worden verklaard.

Met betrekking tot zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3]

Het hof overweegt ten aanzien van het in beide zaken ten laste gelegde voordeel trekken, respectievelijk het oogmerk van uitbuiting nog als volgt. Het dossier bevat voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] aanzienlijke geldbedragen met hun werk in de prostitutie hebben gegenereerd. Voorts kan uit het dossier niet blijken dat zij daaraan zelf veel geld hebben overgehouden; van overgebleven vermogensbestanddelen of een luxueuze levensstijl is ten aanzien van hen niet gebleken. Ten aanzien van [slachtoffer 3] vindt dit beeld bevestiging in gegevens van zowel de Belastingdienst als van haar bankrekening. Daar tegenover staat dat uit het dossier blijkt dat de verdachte, van wie niet gebleken is dat hij in de periode dat hij met zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] een relatie had reguliere werkzaamheden heeft verricht en die omtrent zijn inkomsten niet heeft willen verklaren, er wel een (zeer) luxueuze levensstijl - met dure kleding, dure auto's en dure vakanties - op na heeft gehouden. Dit een en ander sterkt het hof in de overtuiging dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een aanzienlijk deel van hun inkomsten aan de verdachte hebben afgegeven.

Met betrekking tot [slachtoffer 6]

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten aanzien van de op [slachtoffer 6] betrekkelijke gedragingen (tenlastelegging onder 2.). De advocaat-generaal heeft dienaangaande gerekwireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit dat de verdachte van hetgeen hem met betrekking tot [slachtoffer 6] ten laste is gelegd, zal worden vrijgesproken.

Het hof overweegt dat met betrekking tot [slachtoffer 6], evenals met betrekking tot [slachtoffer 3], sprake is van een vrouw die zelf - zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris - heeft ontkend door de verdachte te zijn gedwongen tot prostitutie. Evenals met betrekking tot [slachtoffer 3] geldt derhalve dat, zoals hiervoor in algemene zin omtrent het bewijs reeds is overwogen, in een geval als het onderhavige waarin het vermeende slachtoffer zelf heeft verklaard dat zich geen uitbuiting heeft voorgedaan, niet te snel van de onjuistheid van die verklaring dient te worden uitgegaan en dat die verklaring in aanzienlijke mate met bewijsmiddelen, waaruit het tegendeel blijkt, dient te worden gecompenseerd. Het hof is van oordeel dat noch de verklaringen van de getuigen [getuige 8] en [getuige 1], noch de door de advocaat-generaal in haar requisitoir aangehaalde telefoongesprekken, gelet op het algemene karakter en de niet naar dwangmiddelen verwijzende inhoud ervan, de vereiste compensatie kunnen bieden.

Met betrekking tot [slachtoffer 8]

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten aanzien van [slachtoffer 8] onder feit 2 tenlastegelegde gedragingen. De advocaat-generaal heeft dienaangaande gerekwireerd tot bewezenverklaring. De verdediging heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit dat de verdachte van hetgeen hem met betrekking tot [slachtoffer 8] ten laste is gelegd, zal worden vrijgesproken. Kort samengevat heeft de verdediging aangevoerd dat de verdenking tegen de verdachte uitsluitend is gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 8] en dat objectief steunbewijs ontbreekt. Vastgesteld kan bovendien worden dat [slachtoffer 8] onwaarheid spreekt.

Het hof overweegt met betrekking tot [slachtoffer 8] het volgende.

[slachtoffer 8] heeft gedurende het onderzoek meer en naar hun inhoud verschillende verklaringen afgelegd. Zij heeft meer verklaringen bij de politie afgelegd, is tweemaal als getuige door de rechter-commissaris gehoord en is tenslotte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2011 als getuige gehoord. Het hof is van oordeel dat zij wisselend en op bepaalde punten ongeloofwaardig heeft verklaard. Als getuige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij het beeld van onbetrouwbaarheid dat uit die wisselende en ongeloofwaardige verklaringen naar voren komt, niet kunnen wegnemen doch slechts versterkt. Een en ander maakt dat haar verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om een bewezenverklaring op te kunnen baseren.

Overweging met betrekking tot schakelbewijs

Mede naar aanleiding van hetgeen door de advocaat-generaal in haar schriftelijk uitgewerkte requisitoir op pagina's 17 en 18 omtrent het gebruik van schakelbewijs is aangevoerd, heeft het hof in ogenschouw genomen of ten aanzien van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] door gebruikmaking van de constructie van schakelbewijs - met als "fundament" de bewezenverklaringen en bewijsmiddelen inzake de vrouwen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] - tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen. Het hof overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor reeds in algemene zin is overwogen omtrent het complexe en diffuse karakter van de relaties tussen de verdachte en de verschillende vrouwen, waarbij iedere relatie een eigen en steeds verschillende dynamiek heeft, terughoudend dient te worden omgegaan met een constructie van schakelbewijs. De basis voor herkenning van patronen is daarvoor te smal. Dat de ene vriendin door verdachtes gedragingen tot de prostitutie is gebracht betekent immers, gelet op de genoemde verschillen op zichzelf nog niet dat een andere vriendin daartoe niet vrijwillig kan zijn overgegaan.

Gelet op hetgeen door het hof hiervoor is overwogen ten aanzien van de op de vrouwen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] toegespitste feiten kan naar het oordeel van het hof ook een constructie van schakelbewijs niet aan een bewezenverklaring in deze zaken bijdragen.

Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten aanzien van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] tenlastegelegde gedragingen.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

feit 1 primair:

hij op tijdstippen in de periode van 18 oktober 2004 tot 1 januari 2005, te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, een ander genaamd [slachtoffer 2],

door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling

en

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die seksuele handelingen, terwijl verdachte wist dat die ander zich onder voornoemde omstandigheden beschikbaar stelde tot het verrichten van die handelingen,

bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en die misleiding en dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat hij, verdachte,

- een relatie met [slachtoffer 2] heeft onderhouden, en

- [slachtoffer 2] onderdak heeft verschaft, en

- [slachtoffer 2] heeft aangezet en heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en

- een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 2] heeft laten afstaan, en

- [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij zijn, verdachtes, vaste vriendin was, en/of dat hij met andere vrouwen slechts een (seksuele) relatie had vanwege het geld dat die andere vrouw(en) voor hem, verdachte, verdiende(n);

feit 2 primair:

hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2008 te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, anderen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2],

door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft geworven, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]

en

die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met een van de voornoemde middelen en omstandigheden heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) handelingen,

en

opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]

en

die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met voornoemde middelen en omstandigheden heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met een derde,

bestaande die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat voordeel trekken hierin dat hij, verdachte,

(ten aanzien van [slachtoffer 3]) (in de periode van 26 mei 2005 tot en met 11 november 2008)

- een relatie met [slachtoffer 3] is aangegaan en heeft onderhouden, en

- [slachtoffer 3] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 3] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven en/of een woning voor [slachtoffer 3] te regelen, en

- [slachtoffer 3] ertoe heeft aangezet en heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en

- een groot gedeelte van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 3] heeft laten afstaan,

en

(ten aanzien van [slachtoffer 2]) (in de periode van 01 januari 2005 tot en met 11 november 2008)

- een relatie met [slachtoffer 2] heeft onderhouden, en

- [slachtoffer 2] onderdak heeft verschaft, door [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven, en

- [slachtoffer 2] ertoe heeft aangezet en heeft gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, en

- een groot gedeelte van de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 2] heeft laten afstaan, en

- [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij zijn, verdachtes, vaste vriendin was, en dat hij met andere vrouwen slechts een (seksuele) relatie had vanwege het geld dat die andere vrouw(en) voor hem, verdachte, verdiende(n);

feit 3:

hij op tijdstippen in de periode van 18 oktober 2004 tot en met 11 november 2008, te Amsterdam en/of te Utrecht en/of te Den Haag, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, geldbedrag(en) verworven en voorhanden gehad, te weten

- een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden en

- een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 3] verrichte prostitutiewerkzaamheden

terwijl hij telkens wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf.

Hetgeen onder feit 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Nadere overweging ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman bepleit dat, indien het onder 3 ten laste gelegde al bewezen kan worden verklaard, dit niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad (arrest van 26 oktober 2010, LJN BM4440).

In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen, onder meer (rechtsoverweging 2.4.2):

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.

Naar mening van de raadsman heeft het verwerven of voorhanden hebben van de genoemde geldbedragen, te weten (delen van) de verdiensten van de vrouwen in de tenlastelegging, op geen enkel manier kunnen bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.

Het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte geldbedragen, verdiend tijdens werkzaamheden in de gedwongen prostitutie, heeft ontvangen en voorhanden heeft gehad. De stukken in het dossier bevatten geen aanwijzingen dat deze geldbedragen in het geheel niet zijn uitgegeven. Integendeel, op geen enkele wijze is gebleken dat geldbedragen buiten het economisch verkeer zijn gehouden en zijn opgeborgen.

Als vaststaand mag derhalve worden aangenomen dat het geld gedurende de bewezen verklaarde periode door de verdachte is gebruikt en dus wel degelijk in het economisch verkeer is gebracht. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het onder 3 bewezen verklaarde feit als (gewoonte)witwassen dient te worden gekwalificeerd.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1 primair:

een ander door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,

en

opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich onder de onder artikel 250a, onder 1 (oud) ten eerste van het Wetboek van Strafrecht genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen.

ten aanzien van feit 2 primair:

mensenhandel, meermalen gepleegd.

ten aanzien van feit 3:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde alsmede voor de, in de gelijktijdig behandelde strafzaak ten laste gelegde feiten, betrekking hebbend op de periode van minderjarigheid van de verdachte, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich langjarig schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van twee (jeugd)vriendinnen, namelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Met beide vrouwen heeft hij ook simultaan een tegenover hen als exclusief gepresenteerde (seksuele) relatie onderhouden. De stukken in het dossier bevatten sterke aanwijzingen dat het bestaan van die relaties en de wetenschap daaromtrent over en weer hebben geleid tot in elk geval een grote emotionele afhankelijkheid van die vrouwen ten opzichte van de verdachte. [slachtoffer 2] heeft zich recentelijk en slechts na zich grote inspanningen te hebben getroost van de verdachte kunnen losmaken, terwijl [slachtoffer 3] zelfs haar slachtofferschap categorisch en, zo moet het hof concluderen, tegen beter weten in is blijven afwijzen. Aangenomen moet worden dat het de, op deze intensieve afhankelijkheid gebaseerde uitbuitingsmechanismen zijn geweest, waardoor de verdachte deze misdrijven heeft kunnen begaan.

Het hof acht van algemene bekendheid dat het soort van slachtofferschap als in casu aan de orde diepe sporen achterlaat, zoals daarvan in het geval van [slachtoffer 2] ook is gebleken. [slachtoffer 2] is -in haar woorden en niet uitputtend- jaren van haar leven kwijt geraakt, is aangewezen op deskundige hulp en bijstand, ook waar het gaat om haar wens zich los te maken van de prostitutiewereld. De verdachte heeft hiertegenover in de kern bezien niet meer gesteld dan zijn ontkennende proceshouding en hij heeft de aan hem in de onderhavige strafzaak door het openbaar ministerie gemaakte verwijten met een zekere verbaasde verontwaardiging ondergaan.

Het hof heeft bij de beoordeling van de aard en ernst van de bewezen geachte misdrijven de jeugdige leeftijd van de verdachte betrokken. Weliswaar is de verdachte onverkort verantwoordelijk voor zijn gedragingen zoals door het hof bewezen geacht, aangenomen moet worden dat hij reeds op jonge leeftijd is komen te verkeren onder de invloed van zijn oudere broer, die zich gelijktijdig met de verdachte voor het begaan van dezelfde misdrijven ten overstaan van de strafrechter heeft moeten verantwoorden. Het hof houdt, zij het in beperkte mate, met deze omstandigheid bij de strafoplegging ten voordele van de verdachte rekening.

Anderzijds bestaat op grond van de zeer jonge leeftijd waarop de verdachte met zijn gedragingen is begonnen in relatie tot de lange duur ervan - en mede bezien in het licht van de proceshouding van de verdachte en het feit dat niet althans niet ondubbelzinnig is kunnen blijken van een reguliere tijdsbesteding en inkomstenbron - de indruk dat die gedragingen voor hem een "way of life" waren. In dat verband is het gegeven dat hij zich gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis tijdens de gedingfase van het hoger beroep in een prostitutiegebied heeft begeven niet zonder betekenis. Het hof acht daarom de kans op herhaling ervan niet onaanzienlijk.

Het hof heeft voorts kennis genomen van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 maart 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld.

Het hof is van oordeel dat met de aan de verdachte op te leggen straf niet alleen de strafdoelen van vergelding en speciale preventie worden nagestreefd, maar dat ook anderen die kennis nemen van de beslissingen van het hof in de onderhavige strafzaak daardoor van het plegen van dergelijke misdrijven dienen te worden weerhouden. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt. Het hof zal de duur daarvan, mede rekening houdend met de aan hem op te leggen jeugddetentie in de gelijktijdig behandelde strafzaak waarin hij als minderjarige voor seksuele uitbuiting zal worden veroordeeld, bepalen op drie jaren en zes maanden.

Verbeurdverklaring

De hierna als zodanig te melden in beslag genomen geldbedragen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien de geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde zijn verkregen.

Onttrekking aan het verkeer

De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.

De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 33.000 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.

Nu verdachte van het feit ten aanzien van de benadeelde partij ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht inzake [slachtoffer 2]

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op verzoek van de advocaat van [slachtoffer 2], gevorderd dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd voor een bedrag van € 910.000, in ieder geval voor een bedrag dat in redelijkheid kan dienen als voorschot op een eventueel bij de civiele rechter te vorderen schadevergoeding.

Kennelijk is deze ongebruikelijke, en door de advocaat-generaal op haar processuele merites in het geheel niet nader toegelichte werkwijze gelegen in de omstandigheid dat [slachtoffer 2] zich in eerste aanleg niet heeft gevoegd in het onderhavige strafproces met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.

Op grond van het eerste lid van artikel 421 Wetboek van Strafvordering is een dergelijke vordering door een benadeelde partij bij deze stand van zaken in hoger beroep niet alsnog mogelijk.

Gezien het feit dat de onderhavige vordering van de advocaat-generaal op de laatste dag van de inhoudelijke behandeling, eerst direct voorafgaand aan het requisitoir is aangekondigd en vervolgens is gedaan en gezien de omvang en complexiteit van deze vordering, is door de raadsman van de verdachte het voorwaardelijk verzoek gedaan dat, indien en voor zover het hof overweegt de vordering niet geheel af te wijzen, het onderzoek ter terechtzitting zal worden heropend, opdat de verdediging de grondslag van de vordering kan onderzoeken en onderbouwd verweer hiertegen kan voeren.

Nu de advocaat-generaal een vordering tot oplegging van de maatregel heeft gedaan, dient het hof deze te toetsen aan de bepalingen zoals deze zijn opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Naar het oordeel van het hof is op grond van hetgeen is ingebracht door de advocaat-generaal niet komen vast te staan dat de verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de gestelde schade, hetgeen op grond van artikel 36f, lid 2, Sr is vereist voor toewijzing van die vordering. Het hof overweegt daarbij, dat de verdachte de vordering heeft betwist en dat gelet achtereenvolgens op de aard en omvang van de gevorderde schade en op hetgeen het hof eerder reeds in algemene zin heeft overwogen omtrent de complexiteit van de aan de bewezenverklaarde feiten ten grondslag liggende relaties, die aansprakelijkheid in ieder geval in dit strafgeding niet is kunnen komen vast te staan.

Derhalve zal het hof de vordering van de advocaat-generaal afwijzen.

Bij die stand van zaken behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman geen beoordeling en beslissing, nu de door hem gestelde voorwaarde niet is vervuld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63, 250a, 273a, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: (8) 2.00 STK Injectiemiddel, 1x spuit + 1x vloeistof

(14) 1.00 DVS medicijn

Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:

(1) Geld Euro: 500 euro

(2) Geld Euro: 2x100 = 200 euro

(3) Geld Euro: 20 euro

(4) Geld Euro: 2x10 = 20 euro

(5) Geld Euro: 15x50 = 750 euro

Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

(6) 2.00 STK Certificaat horloge

(7) 1.00 STK aankoopbon van Gilera Scooter

(11) 1.00 DVS papier: diverse papieren uit de BMW

(12) 1.00 STK Filmcamera: Canon Handycam met lader

(13) 1.00 DVS Niet te definiëren goederen: randapparatuur (overige)

Wijst af de vordering van de advocaat-generaal strekkend tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van [slachtoffer 2].

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:

Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2011.