Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2011, BT7335, 106.000.949/01
Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2011, BT7335, 106.000.949/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 september 2011
- Datum publicatie
- 12 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7335
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2002:AE9326, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2002:AE9327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX7591, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7591
- Zaaknummer
- 106.000.949/01
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. RSI klachten wel ontstaan in uitoefening werkzaamheden, maar geen schending zorgplicht werkgever. Vordering werknemer afgewezen
Uitspraak
zaaknummer 106.000.949/01
rolnummer 511/03
13 september 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BK-GAS B.V.,
kantoorhoudend te Hoofddorp,
APPELLANT,
advocaat: mr. B.S. Hagemann te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ Z ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E. Unger te Amsterdam.
Partijen worden hierna BK-Gas en [ Geïntimeerde ] genoemd.
1. Het verdere geding in hoger beroep
In deze zaak is op 21 oktober 2008 een tussenarrest uitgesproken. Het hof verwijst naar dat arrest voor het verloop van het geding tot die dag.
De bij voornoemd arrest benoemde deskundigen hebben hun rapport uitgebracht op 24 maart 2009 respectievelijk 16 april 2010.
Vervolgens heeft BK-Gas een memorie na deskundigenbericht en [ Geïntimeerde ] een akte na deskundigenbericht met producties genomen.
Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de omstandigheid dat [ Geïntimeerde ] aan RSI(achtige) klachten - aan de nek, schouders en armen - lijdt en daardoor arbeidsongeschikt is geworden (mede) het gevolg is van een niet nakomen door BK-Gas van haar uit artikel 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van haar werknemer.
2.2.1 Het hof heeft in het in deze zaak gewezen tussenarrest van 9 maart 2006 (hierna: het eerste tussenarrest) onder meer, samengevat, het volgende overwogen.
2.2.2 Het feitenmateriaal biedt voorshands voldoende steun voor de conclusie dat de klachten van [ Geïntimeerde ] (mede) zijn ontstaan als gevolg van de werkzaamheden die zij in dienst van BK-Gas verrichtte (r.o. 4.3). Onderzocht moet worden of sprake is van een relevante schending van een op BK-Gas rustende zorgplicht. Daarbij is niet alleen van belang of BK-Gas maat¬regelen achterwege heeft gelaten die naar de stand van de wetenschap in de periode 1993-1998 werden voorgeschreven of geïndiceerd werden geacht, maar ook of het nemen van die maatregelen het ontstaan van RSI-klachten als die van [ Geïntimeerde ] had kunnen voorkomen (r.o. 4.4). Of [ Geïntimeerde ] in het najaar van 1993 (voldoende) is voorgelicht over de risico’s verbonden aan het (te lang verrichten van) beeldschermwerk kan in het midden blijven. Uit het destijds geldende Besluit Beeldschermwerk van 31 december 1992 valt af te leiden dat op grond van de toen geldende norm maximaal twee uur achtereen aan het beeldscherm mocht worden gewerkt en niet meer dan zes uur per dag. Op grond van de stellingen van partijen moet uitgesloten worden geacht dat deze limieten (vaker dan incidenteel) door [ Geïntimeerde ] zijn overschreden. Daar komt bij dat [ Geïntimeerde ] met haar getuigenverklaring op zijn minst genomen de indruk wekt dat zij in voorlichting omtrent de wijze waarop beeldschermwerk diende te worden verricht niet bijzonder geïnteresseerd was en van het door haar sinds begin 1998 beheerde voorlichtings¬materiaal nauwelijks kennis nam. Dat de door BK-Gas aan [ Geïntimeerde ] opgelegde werkdruk zodanig hoog was dat daaruit reeds zou volgen dat BK-Gas een relevante zorgplicht heeft geschonden, vindt in het feitenmateriaal onvoldoende steun (r.o. 4.6).
2.2.3 BK-Gas is in enige op haar rustende verplichtingen met betrekking tot de inrichting van de werkplek van [ Geïntimeerde ] te kort geschoten. Het gaat daarbij om de hoogte van het bureau, de temperatuur in de werkruimte en het ontbreken van afdoende voorzieningen om te voorkomen dat het zonlicht en de tl-verlichting in het beeldscherm reflecteerden (r.o. 4.7). Het hof behoeft deskundige voorlichting over de vraag of en zo ja in hoeverre deze omstandigheden geacht kunnen worden het ontstaan van RSI-klachten bij [ Geïntimeerde ] te hebben veroorzaakt, althans daaraan te hebben bijgedragen (r.o. 4.8). Ook wenst het hof deskundige voorlichting te verkrijgen over een mogelijk verband tussen de mate van arbeidsongeschiktheid van [ Geïntimeerde ] en haar hobby, het mennen van pony’s en het rijden met een ponywagen (r.o. 4.9).
2.3 In het tussenarrest van 21 oktober 2008 (hierna: het tweede tussenarrest) heeft het hof onder meer nog overwogen dat alleen sprake is van een causaal verband tussen het tekort schieten door BK-Gas in haar relevante zorgplicht en de RSI(achtige) klachten van [ Geïntimeerde ], indien de in het eerste tussenarrest genoemde omstandigheden waarin BK-Gas in haar verplichtingen tekort is geschoten wezenlijk hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klachten. Het hof heeft vervolgens dr. B. Sorgdrager en dr. P. Hoogvliet, bedrijfsarts respectievelijk revalidatiearts, als deskundigen benoemd ter beantwoording van, voor zover van belang, de volgende vragen:
‘1. In hoeverre valt op grond van hetgeen thans bekend is over het ontstaan van RSI(achtige) klachten als de onderhavige – die er toe hebben geleid dat [ Geïntimeerde ] op 2 november 1998 arbeidsongeschikt is geworden – en op grond van de specifieke eigenschappen/gesteldheid en de werkzaamheden van [ Geïntimeerde ] aan te nemen dat haar (in 1996 geplaatste) bureau tot in maart of mei 1998 5 tot 8 cm te hoog was ingesteld, dat de temperatuur in de kantoorruimte waar zij werkzaam was niet voldeed in die zin dat het in de zomer (tot dat in het voorjaar 1998 een koelunit werd geplaatst) vaak te warm was en in de winter te koud was, waarbij er sprake was van tocht, en dat er tot in maart of mei 1998 sprake was van lichtreflectie in haar beeldscherm door het ontbreken van voldoende zonwering en van beeldschermarmaturen op de tl-verlichting, die RSI(achtige) klachten hebben veroorzaakt, althans daaraan wezenlijk hebben bijgedragen?
2. Kunt u nadere factoren aanwijzen dan de reeds genoemde die het ontstaan van de klachten hebben veroorzaakt c.q. daaraan wezenlijk hebben bijgedragen?
3. In hoeverre valt aan te nemen dat de klachten van [ Geïntimeerde ] in belangrijke mate of mede zijn ontstaan c.q. zijn verergerd doordat zij regelmatig als hobby pony’s mende en reed in een ponywagen?’
2.4.1 De deskundige Sorgdrager heeft in de begeleidende brief bij zijn rapport te kennen gegeven dat hij bij zijn onderzoek gebruik heeft gemaakt van de ‘vijfstappen systematiek’ die het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) hanteert bij het vaststellen van een beroepsziekte. Hij heeft in het rapport geschreven dat daarbij de volgende conclusies mogelijk zijn:
‘(…) er is waarschijnlijk geen sprake van arbeidsgebondenheid van de klachten, er is mogelijk sprake van arbeidsgebondenheid of het is waarschijnlijk dat de klachten arbeidsgebonden zijn. In dat laatste geval is er sprake van een beroepsziekte.’
2.4.2 Onder het kopje ‘Overwegingen’ staat in het rapport van Sorgdrager onder meer:
(…) Er zijn voldoende factoren aanwezig die tot de gemelde klachten kunnen leiden, namelijk tijdsduur beeldschermwerk (langer dan 4 uur per dag), werkdruk en betrokkenheid (als hoog ervaren), taakvariatie, waaronder gecombineerd beeldschermwerk en telefoongebruik.’
De deskundige heeft onder het kopje ‘Overwegingen’ in plaats van de term taakvariatie, ook wel de term ‘gecompliceerd takenpakket’ gebruikt.
2.4.3 Naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek heeft Sorgdrager als volgt geconcludeerd:
‘De conclusies betekenen voor de gestelde vragen dat (…) de RSI(achtige) klachten waarschijnlijk zijn veroorzaakt door het werk, vooral door de aanwezige risicofactoren duur van het beeldschermwerk, taakcomplexiteit en te grote werkbetrokken-heid. Omstandigheden zoals te hoog bureau, wisselende temperaturen en ongunstige lichtinval hebben waarschijnlijk niet relevant bijgedragen. Andere factoren zijn niet aanwijsbaar. De overweging dat de klachten van mevrouw [ Geïntimeerde ] in belangrijke of mede zijn ontstaan door het mennen van pony of het rijden met de pony acht ik minder waarschijnlijk, doordat zij voor aanvang bij BK gas deze werkzaamheden ook al verrichtte zonder klachten.’
2.4.4 De deskundige Hoogvliet heeft naar aanleiding van zijn onderzoek de gestelde vragen, voor zover van belang, als volgt beantwoord:
‘(…) Antwoord 1.
Het is waarschijnlijk dat de in vraag 1 geschetste arbeidsomstandigheden voor een deel hebben bijgedragen aan de RSI(achtige) klachten. Deels door een verhoging van de fysieke belasting door de hoeveelheid werk en de werkomstandigheden en deels door een verhoging van de psychische belasting door wederom de hoeveelheid werk, de werkomstandigheden, de manier waarop door de werkgever met klachten van betrokkene hierover werd omgegaan en de manier waarop hier door betrokkene weer op werd gereageerd. Deze psychische belasting wordt middels de zgn. psychofysiologische reactiviteit (…) vervolgens weer omgezet in fysieke (spier)spanning welke resulteert in meer pijnklachten. Vanwege het persisteren van de klachten geruime tijd na het beëindigen van de werkzaamheden kan op dit moment de diagnose chronisch pijnsyndroom worden gesteld.
(…) Antwoord 2
Globaal beschouwd is het ontstaan van de klachten van betrokkene vooral veroorzaakt door een ongelukkige combinatie van werkomstandigheden en de psychologische eigenschappen van betrokkene zoals perfectionisme, stress en spanningsgevoelig¬heid en het relatief sterk omzetten van psychische in fysieke (spier)spanning. Dit terwijl de afzonderlijke factoren mogelijk niet tot problemen aanleiding zouden hebben gegeven. Het voortduren van de klachten na het beëindigen van de werkzaamheden wordt veroorzaakt door het ontstaan ervan in combinatie met de psychologische eigenschappen van betrokkene. Het paradoxale van deze situatie is dat mensen als betrokkene in bepaalde opzichten ideale werknemers zijn. Zij werken hard, zijn consciëntieus en zeuren niet. Het enige probleem is dat zij onvoldoende in staat zijn tot het bewaken van hun eigen grenzen. Wanneer dit op de werkvloer bewust of onbewust onvoldoende wordt (h)erkend of soms zelfs van geprofiteerd ontstaan op de langere termijn vaak problemen gerelateerd aan overbelasting.
(…) Antwoord 3
Het ontstaan of verergeren van de klachten van betrokkene door haar activiteiten in de paardensport is zeer onwaarschijnlijk omdat betrokkene deze sport al beoefende ruim voor het ontstaan van de klachten en omdat de klachten niet duidelijk zijn verminderd nadat betrokkene haar paardensport activiteiten had beëindigd.
2.5.1 Het hof constateert dat in het verlengde van rechtsoverweging 4.3 van het eerste tussenarrest, in welke overweging een voorshands oordeel is gegeven, thans op grond van de beide deskundigenrapporten kan worden aangenomen dat de RSI(achtige) klachten van [ Geïntimeerde ] zijn ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden voor BK-Gas. Voorts kan worden aangenomen dat de hobby van [ Geïntimeerde ] (pony’s mennen en het rijden in een ponywagen) niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de klachten. De grieven I en IV zijn daarom niet doeltreffend.
2.5.2 Anderzijds dient echter ook te worden geconstateerd dat uit de rapportage van de deskundigen blijkt dat het niet nakomen door BK-Gas van haar verplichtingen met betrekking tot de inrichting van de werkplek van [ Geïntimeerde ] (hoogte bureau, temperatuur en lichtinval) de klachten niet heeft veroorzaakt, noch daaraan wezenlijk heeft bijgedragen. Weliswaar heeft Hoogvliet te kennen gegeven dat de desbetreffende arbeidsomstandigheden voor een deel aan die klachten hebben bijgedragen, maar uit zijn rapport volgt niet dat hierbij kan worden gesproken van een wezenlijke bijdrage.
2.5.3 De deskundigenberichten bieden, tegen deze achtergrond en alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat BK-Gas, gelet op de stand van de wetenschap en de geldende normen in de periode van 1993 tot en met 1998, maatregelen achterwege heeft gelaten die destijds werden voorgeschreven of geïndiceerd werden geacht en die het ontstaan van de RSI(achtige) klachten van [ Geïntimeerde ] hadden kunnen voorkomen. Het hof verwijst naar hetgeen in rechtsoverweging 4.6 van het eerste tussenarrest is overwogen. Feiten of omstandigheden die ertoe moeten leiden dat daarvan wordt teruggekomen, zijn niet naar voren gekomen. Het in die overweging genoemde Besluit Beeld¬scherm¬werk is vanaf 1 juli 1997 vervangen door het Arbeids¬¬¬omstandigheden¬besluit, maar dat heeft, voor zover hier van belang, niet tot een inhoudelijke wijziging van de geldende normen geleid. Dat betekent dat een werknemer in de relevante periode maximaal twee uur achtereen aan het beeldscherm mocht werken en niet meer dan zes uur per dag. Het hof heeft overwogen dat uitgesloten moet worden geacht dat deze limieten vaker dan incidenteel door [ Geïntimeerde ] zijn overschreden. In het rapport van Sorgdrager, die spreekt van door [ Geïntimeerde ] verricht beeldschermwerk van langer dan vier uur per dag, kan dan ook geen aanwijzing worden gevonden dat in zoverre is gehandeld in strijd met de in de betreffende periode toepasselijke regelgeving. Evenmin is gebleken dat BK-Gas, gelet op de door Sorgdrager genoemde duur van het beeldschermwerk, anderszins haar zorgplicht heeft geschonden. Daarbij geldt dat het voorhanden feitenmateriaal geen steun biedt voor de conclusie dat [ Geïntimeerde ] heeft gewerkt onder een buiten normale marges stresserende werkdruk. Voorts is niet gebleken dat de door Sorgdrager genoemde taak¬complexiteit (waaronder gecombineerd beeldscherm¬werk en telefoongebruik) op zichzelf of in combinatie met de andere door hem genoemde risicofactoren in de relevante periode als risicofactor werd onderkend en noopte tot het treffen van maatregelen door de werkgever. Ook aan de rapportage van Hoogvliet kan niet worden ontleend dat BK-Gas, in aanmerking genomen de schending van de zorgplicht met betrekking tot hoogte bureau, temperatuur en lichtinval, een relevante normschending kan worden verweten.
2.6.1 De slotsom moet zijn dat de door het hof in het eerste tussenarrest geconstateerde schending van de zorgplicht door BK-Gas niet wezenlijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van de klachten van [ Geïntimeerde ] en dat ook overigens niet is gebleken van een relevante normschending door BK-Gas, die tot aansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW kan leiden.
2.6.2 Dit betekent dat grief II slaagt. Grief III behoeft geen verdere bespreking. De vonnissen waarvan beroep kunnen, voor zover in hoger beroep aan de orde gesteld, niet in stand blijven. Het hof zal deze in zoverre vernietigen en de desbetreffende vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog afwijzen. Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die aan deze beslissing in de weg staan. [ Geïntimeerde ] heeft weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijs¬aanbod wordt daarom gepasseerd.
2.6.3 [ Geïntimeerde ] wordt als de in het ongelijk gestelde partij belast met de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, de kosten van het hoger beroep met inbegrip van de kosten van de deskundigenberichten.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt de door de kantonrechter te Haarlem onder zaak/rolnummer 154277\CV EXPL 01-4987 tussen partijen gewezen vonnissen van 30 januari 2002 en 23 oktober 2002, voor zover daarbij voor recht is verklaard dat BK-Gas haar zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW jegens [ Geïntimeerde ] heeft geschonden en uit dien hoofde aansprakelijk is, alsmede voor zover BK-Gas daarbij is veroordeeld tot vergoeding van de schade op te maken bij staat en tot betaling van de kosten van het geding in eerste aanleg,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de desbetreffende vorderingen van [ Geïntimeerde ] af;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van BK-Gas begroot op € 1.845,= aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van BK-Gas begroot op
€ 4.719,70 aan verschotten, met inbegrip van de kosten verbonden aan de deskundigenberichten, en op € 2.682,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.M. Smit en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2011.