Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2012, BX6264, 200.092.489/01

Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2012, BX6264, 200.092.489/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 juni 2012
Datum publicatie
31 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6264
Formele relaties
Zaaknummer
200.092.489/01

Inhoudsindicatie

Vervolg op LJN BV8889. Appartementseigenaren. Voormalige scheepswerf. De steiger maakt volgens verkeersopvattingen onderdeel uit van het gebouw, zodat de steiger bestanddeel is van het gebouwde en dus geen gemeente-eigendom.

Uitspraak

zaaknummer 200.092.489/01

26 juni 2012

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

BESCHIKKING

in de zaak van:

1. [APPELLANT SUB 1],

2. [APPELLANTE SUB 2],

beiden wonende te [woonplaats],

APPELLANTEN,

advocaat: mr. K. Kroon te Amsterdam,

t e g e n

de vereniging

VERENIGING VAN EIGENAREN GEBOUW "DE PRINSENWERF",

gevestigd te Amsterdam,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. H.C. Koops te Amsterdam.

De partijen worden hierna weer [appellant sub 1], [appellante sub 2] en de VvE genoemd.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 31 januari 2012 een beschikking gegeven. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar die beschikking. Bij de beschikking heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling.

De VvE hebben een akte genomen, met producties. Vervolgens hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een akte genomen, met producties.

Ten slotte is wederom beschikking aangezegd.

2. De verdere beoordeling

2.1 Ter beoordeling staat de vraag of de steiger gemeente-eigendom is. Volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] moet die vraag bevestigend worden beantwoord, omdat de steiger is gebouwd op grond die de gemeente in eigendom heeft. Volgens de

VvE moet de vraag ontkennend worden beantwoord, omdat de steiger volgens haar bestanddeel is van het gebouw [adres][nummer] A tot en met F.

2.2 Uit de in het geding gebrachte foto's en het ter zitting getoonde beeldmateriaal leidt het hof het volgende af.

De steiger maakt vanuit het water gezien de indruk deel uit te maken van het gebouw. Zoals eerder overwogen, maakt het gebouw de indruk één geheel te zijn dat doet denken aan een scheepswerf. Een scheepswerf is normaal gesproken vanuit het water goed toegankelijk voor schepen. Vanaf het vasteland is de steiger slechts toegankelijk via het gebouw. De breedte van de steiger sluit aan op de breedte van het gebouw. Het gebouw en de steiger zijn in constructief opzicht in zekere mate op elkaar afgestemd. Zij zijn stevig aan elkaar verbonden. Weliswaar zou het gebouw ook zonder steiger voor bewoning kunnen worden gebruikt, maar naar objectieve maatstaven is bij een voor bewoning bestemd gebouw aan het water met architectonische kenmerken als de onderhavige een steiger een zo wezenlijk onderdeel van het gebouw dat het gebouw bij het ontbreken van een steiger als onvolledig zou moeten worden beschouwd.

Gelet op dit een en ander moet worden aangenomen dat de steiger volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van het gebouw, zodat de steiger bestanddeel is van het gebouw, en dus geen gemeente-eigendom.

2.3 De steiger komt in de splitsingsstukken niet voor. Reeds daarom moet worden aangenomen dat geen recht tot uitsluitend gebruik van de steiger bestaat. Het verzoek om het op de vergadering van 19 april 2011 genomen besluit om de steiger als gemeenschappelijke ruimte aan te merken, te vernietigen of nietig te verklaren, kan daarom niet worden toegewezen.

2.4 Het subsidiaire verzoek met betrekking tot het gebruik van de steiger ziet niet op onderwerpen waaromtrent [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een besluit van de VvE hebben verzocht of ter vergadering van de VvE een besluit is genomen. Dat verzoek kan daarom evenmin worden toegewezen. Dit onderwerp dient eerst in een vergadering van de VvE aan de orde te komen.

2.5 De grieven falen. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

3. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

veroordeelt [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de VvE gevallen, op € 649,00 aan verschotten en € 2.235,00 aan salaris van de advocaat.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin,

J.C. Toorman en R.J.Q. Klomp en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 26 juni 2012.