Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4813, 200.134.574-01
Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4813, 200.134.574-01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 december 2013
- Datum publicatie
- 17 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4813
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1075, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 200.134.574-01
Inhoudsindicatie
Pilotreglement. Bezwaar tegen ambtshalve handhaven van het toepasselijke pilotreglement. Zie ook ECLI:NL:HR:2015:1075 en ECLI:NL:GHAMS:216:3063.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.134.574/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/492998/HA ZA 11-1929
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013
inzake
[APPELLANTEN] ,
beiden handelend in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF MIDRETH B.V.,
appellanten (hierna: curatoren),
woonplaats gekozen hebbende te Alphen aan den Rijn respectievelijk Utrecht,
advocaat: mr. R.H.M. Spanjaard te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLACK BOX REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Delft,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bunders te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Curatoren zijn bij dagvaarding van 10 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam die op 11 juli 2012 en 17 april 2013 onder bovengenoemd zaaknummer tussen partijen zijn gewezen. Daarbij hebben curatoren tevens incidenteel gevorderd dat de vorderingen van curatoren op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zoals in eerste aanleg geformuleerd in de akte na tussenvonnis, tevens houdende akte vermeerdering van eis en incidentele vordering ex artikel 843a Rv van 12 december 2012, alsnog zal worden toegewezen.
De zaak is op 1 oktober 2013 aangebracht en is de incidentele conclusie genomen.
Op de rol van 12 november 2013 is verval verleend van het recht van curatoren op het nemen van een memorie van grieven alsmede van het recht van geïntimeerde op het nemen van een memorie van antwoord in het incident.
Bij fax van 25 november 2013 hebben curatoren het hof verzocht om een afwijkende procesvoering en alsnog een memorie van grieven te mogen nemen.
Bij fax van 25 november 2013 heeft geïntimeerde hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij rolbeslissing van 26 november 2013 is het verleende verval gehandhaafd.
Vervolgens is arrest bepaald op heden.
2 Beoordeling
Curatoren hebben ter onderbouwing van hun verzoek aangevoerd dat het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de procedure in de hoofdzaak nog niet ambtshalve peremptoir stond, door het rolbericht van 1 oktober 2013 waarbij de zaak naar de rol van 12 november 2013 is verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door curatoren alsmede een memorie van antwoord in het incident door geïntimeerde en de omstandigheid dat dit hof, anders dan de rechtbank Den Haag, bij aanvang van de procedure niet bij een separaat schrijven heeft meegedeeld dat het pilotreglement van toepassing is. Daarnaast hebben curatoren aangevoerd dat de onderhavige zaak een principiële zaak betreft en dat de stukken die in het incident worden gevorderd van (doorslaggevend) belang zijn voor de behandeling van de hoofdzaak.
Geïntimeerde heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Geïntimeerde heeft met juistheid ten verwere van het verzoek van curatoren aangevoerd dat op grond van het toepasselijke pilotreglement, waarmee procesadvocaten geacht worden bekend te zijn, alle termijnen ambtshalve worden gehandhaafd, (dus) ook de termijnen voor het nemen van de gewone memories, en dat deze termijnen in beginsel doorlopen tijdens de behandeling van incidenten. Het hof heeft dit pilotreglement niet alleen zelf bekendgemaakt, op verzoek van het hof heeft de Orde van Advocaten alle advocaten daarover bericht.
Het hof stelt voorop dat bij rolbeslissing van 1 oktober 2013 is beslist dat ook in de onderhavige zaak de termijnen voor de gewone memories doorlopen tijdens de behandeling van de door curatoren ingestelde incidentele vordering. De zaak is daarbij verwezen naar de rol van 12 november 2013, voor het nemen van een memorie van grieven door curatoren en een memorie van antwoord in het incident door geïntimeerde. Uit die rolbeslissing, althans rolverwijzing hadden curatoren moeten afleiden dat zij op genoemde datum van grieven hadden moeten dienen. Bezwaren tegen voornoemde rolbeslissing hadden curatoren tijdig na bekendmaking van die beslissing aan het hof kenbaar moeten maken, hetgeen zij niet hebben gedaan. Dat curatoren ondanks genoemde rolbeslissing (ten onrechte) in de veronderstelling waren dat de hoofdzaak door de incidentele vordering zou worden geschorst, dient voor hun rekening te blijven.
Voorts overweegt het hof ten overvloede dat curatoren onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat op de onderhavige incidentele vordering eerst en vooraf had dienen te worden beslist. Ter zake geldt de maatstaf van artikel 209 eerste zin Rv, die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist ‘indien de zaak dat medebrengt’. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding. De aard van een incident op de voet van artikel 843a Rv brengt niet zonder meer mee dat dit incident afzonderlijk, vooraf moet worden behandeld. Curatoren hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in dit geval in hun procesvoering worden geschaad indien zij niet vooraf over de aanneemovereenkomst van geïntimeerde met Strukton kunnen beschikken. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het incident eerst en vooraf had moeten worden behandeld en beslist.
Uit het vorenstaande volgt dat het verval van het recht van curatoren op het nemen van een memorie van grieven terecht is verleend. Het verzoek van curatoren om een afwijkende procesvoering zal worden afgewezen.
Bij gebreke van grieven kunnen curatoren niet worden ontvangen in het hoger beroep. Curatoren zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De incidentele vordering zal, bij een gebrek aan belang, worden afgewezen. De kosten van het incident komen voor rekening van curatoren, die zullen worden begroot op nihil.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
3 Beslissing
Het hof:
in het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt curatoren in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van geïntimeerde begroot op nihil;
in de hoofdzaak
wijst het verzoek om een afwijkende procesvoering af;
verklaart curatoren niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
veroordeelt curatoren in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 4.961,- aan verschotten en op € 447,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, W.J. van den Bergh en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013