Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2013, BZ9689, 200.118.094/01 OK
Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2013, BZ9689, 200.118.094/01 OK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 april 2013
- Datum publicatie
- 8 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9689
- Zaaknummer
- 200.118.094/01 OK
Inhoudsindicatie
Uitspraak Ondernemingskamer 19 april 2013; DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE NEDERLANDSE CHRISTELIJKE RADIOVERENIGING / NEDERLANDS CHRISTELIJKE RADIOVERENIGING
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
BESCHIKKING in de zaak met nummer 200.118.094 /01 OK van:
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE NEDERLANDSE CHRISTELIJKE RADIOVERENIGING,
gevestigd te Hilversum,
VERZOEKER,
advocaat: mr. R.J.M. Hampsink, kantoorhoudende te Utrecht,
t e g e n
de vereniging
NEDERLANDS CHRISTELIJKE RADIOVERENIGING,
gevestigd te Hilversum,
VERWEERSTER,
advocaat: mr. M.P. Vogel en mr. M.W. Koole, kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid als de ondernemingsraad en verweerster als NCRV.
1.2 De ondernemingsraad heeft bij op 7 december 2012 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking voor zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat NCRV bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 november 2012 met betrekking tot drie deelbesluiten “inzake fusie van bedrijfsorganisaties KRO en NCRV op hoofdlijnen”. Hij heeft tevens verzocht bij wijze van voorziening aan NCRV de verplichting op te leggen voornoemd besluit in te trekken alsmede alle gevolgen van dat besluit ongedaan te maken en NCRV te verbieden handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van dat besluit of onderdelen daarvan.
1.3 NCRV heeft bij op 21 februari 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht primair de verzoeken af te wijzen en subsidiair, in geval de Ondernemingskamer de verzochte verklaring geeft, het verzoek om een voorziening af te wijzen.
1.4 De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 7 maart 2013. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij tevoren overgelegde – pleitnotities toegelicht, wat mr. Hampsink betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Op verzoek van partijen is de beslissing twee weken aangehouden met het oog op schikkingsonderhandelingen.
1.5 Bij brief, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 21 maart 2013, heeft
mr. Hampsink medegedeeld dat partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen en de Ondernemingskamer verzocht uitspraak te doen.
2. De vaststaande feiten
2.1 In het najaar van 2010 heeft het kabinet bezuinigingen op de landelijke publieke omroep aangekondigd die er toe zullen leiden dat er met ingang van 2016 slechts ruimte zal bestaan voor maximaal acht publieke omroeporganisaties. Eind 2011 hebben de publieke omroepen ter invulling van deze acht plaatsen het zogenaamde 3-3-2 model ontwikkeld, welk model uitgaat van drie gefuseerde omroepen (KRO-NCRV; TROS-AVRO; VARA-BNN), drie zelfstandige ledenomroepen (EO, MAX en VPRO) en twee taakomroepen (NOS en NTR). Op respectievelijk 7 en 12 november 2011 hebben KRO en NCRV ingestemd met het 3-3-2 model en daarmee met de fusie van hun bedrijfsorganisaties tot één nieuw omroepbedrijf. Direct hieraan voorafgaand, op 10 november 2011, heeft de voorzitter van de ondernemingsraad aan NCRV onder andere het volgende geschreven:
“De Ondernemingsraad is blij dat de kogel door de kerk is in Hilversum. Hoewel de fusie met de KRO het ontslag van NCRV-ers tot gevolg zal hebben, ziet de raad de huidige uitkomst als een van de meest gunstige van de voorbijgekomen opties. Graag willen we het volgende nog even onder uw aandacht brengen. De mededeling (…) dat u voornemens bent een fusie aan te gaan met de KRO (…) is een voorgenomen besluit (…) waarover advies aan de Ondernemingsraad gevraagd dient te worden. (…) Wij willen in dit specifieke en bijzondere geval (…) niet in de weg staan met een wettelijke adviesprocedure en stellen u het volgende voor. (…) Van uw kant zouden wij graag een overzicht van de te nemen besluiten ontvangen, waaronder allereerst een concept Startdocument en een tijdpad, waarbij voor elke fase wordt aangegeven welke rol van de Ondernemingsraad wordt verwacht.”
Vanaf december 2011 hebben KRO en NCRV besprekingen gevoerd over een uit het 3-3-2 model voortvloeiend fusieplan.
2.2 Op 22 februari 2012 heeft NCRV aan de ondernemingsraad informatie ter beschikking gesteld over de voorgenomen fusie van de bedrijfsorganisaties KRO en NCRV. Die informatie betreft sheets van een PowerPointpresentatie en een daarbij behorende notitie over de bedrijfsfilosofie en de gezamenlijke merkenstrategie voor een gefuseerd omroepbedrijf KRO-NCRV en een notitie van 16 februari 2012 waarin de werkorganisatie van dit omroepbedrijf wordt beschreven. In deze notitie staan onder andere de uitgangspunten van het organisatiemodel van het omroepbedrijf en de opzet van een nieuwe werkorganisatie beschreven. De ondernemingsraad heeft op deze informatie gereageerd bij brief van 9 maart 2012. In deze brief heeft hij onder andere kritiek geuit op de voorgestelde benoeming van drie directeuren in het bestuur van het gefuseerde omroepbedrijf. De ondernemingsraad merkt hierover onder andere op dat hij meer dan één bestuurslid niet aanvaardbaar vindt. Voorts heeft hij in de brief vragen gesteld over onder andere de merkenstrategie en de zogenoemde crossmedialiteit van het gefuseerde omroepbedrijf.
2.3 Bij brief van 26 maart 2012 heeft NCRV een memo gestuurd aan de Ondernemingsraad die betrekking heeft op de “Stand van zaken frictiekostenaanvraag”. Het memo bevat de volgende passage: “De frictiekosten aanvraag is gebaseerd (op) de nieuwe werkorganisatie zoals die is beschreven in de notitie “Beschrijving werkorganisatie omroepbedrijf KRO-NCRV” d.d. 16 februari 2012. (…) Het gaat in totaal om een teruggang in formatie van circa 68 fte waarvan 37 fte in de overhead (…) 9 fte in de facilitaire processen in de AKN organisatie en 22 fte in (de overhead van) het primaire proces.” In het memo staat voorts dat het nieuwe omroepbedrijf KRO-NCRV een frictiekostenaanvraag zal indienen bij de minister (Ondernemingskamer: van OCW) voor NCRV over 2011 en 2012, dat de aanvraag gebaseerd is op de nieuwe werkorganisatie zoals beschreven in de hierboven genoemde notitie van 16 februari 2012, dat er veel onduidelijkheid is over de richtlijnen inzake een frictiekosten-aanvraag en dat de richtlijn inzake een voor de aanvraag noodzakelijke accountantsverklaring eveneens onduidelijk is. De in de frictiekostenopgave opgenomen reductie in fte (en de bijbehorende beëindigingvergoedingen) zullen concrete uitwerking krijgen in reorganisatieplannen die in de tweede helft van 2012 en 2013 ter advisering aan de betrokken ondernemingsraden zullen worden voorgelegd, aldus het memo.
2.4 Bij brief van 29 maart 2012 heeft de ondernemingsraad aan NCRV medegedeeld principiële bezwaren te hebben tegen de door NCRV voorgestelde werkorganisatie van de nieuwe omroepvereniging. Hij heeft in die brief een “initiatiefvoorstel crossmediale werkorganisatie KRO/NCRV” gedaan, waarin één directeur in het bestuur plaatsneemt. In het voorstel van de ondernemingsraad is de werkorganisatie gebaseerd op genreclusters waarbinnen audio, video, internet en print worden geïntegreerd. Hierop is door NCRV een reactie gegeven bij brief van 30 mei 2012. In de brief staat dat de ondernemingsraad en NCRV “van mening blijven verschillen ten aanzien van de inhoud van uw voorstel. De grootste kracht en groeipotentie van crossmedialiteit zit bij de journalistieke programma’s. De crossmediale aanpak bij de andere genres zal niet veel verder groeien dan nu al het geval is. Daarom hebben wij in de ‘werkorganisatie’ een volledige crossmediale organisatiewijze (d.w.z. radio, televisie en internet) beperkt tot de journalistieke programma’s en voor het overige gekozen voor een meer platformgerichte organisatie d.w.z. een organisatieopbouw rondom audio (radio en internet) en video (televisie, internet en themakanalen). De aparte internetafdeling (…) blijft beperkt tot een (…) platform dat ten dienste staat van de rest van de organisatie.” Tevens heeft NCRV in deze brief aangeboden in de eerstvolgende overlegvergadering de afwijzing van het voorstel van de ondernemingsraad nader toe te lichten. Bij brief van 29 juni 2012 heeft de ondernemingsraad gereageerd op de brief van 30 mei 2012 en daarin zijn voorstel over de inrichting van de werkorganisatie gehandhaafd.
2.5 Bij brief van 28 juni 2012 heeft de ondernemingsraad aan de raad van toezicht van NCRV onder andere geschreven dat hij graag een adviesaanvraag ontvangt over het conceptfunctieprofiel van de te benoemen directie na de fusie. In reactie hierop heeft de raad van toezicht aan de ondernemingsraad bij brief van 6 juli 2012 geschreven dat de ondernemingsraad te zijner tijd in de gelegenheid zal worden gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit tot benoeming van de directie en dat de ondernemingsraad in dat kader de benodigde informatie over de procedure en de profielschetsen zal ontvangen evenals gegevens waaruit de ondernemingsraad zich een oordeel kan vormen over betrokkenen in verband met de beoogde functies.
2.6 Op 30 juni 2012 zijn KRO en NCRV het eens geworden over het uit het 3-3-2 model voortvloeiende “Fusieplan op hoofdlijnen”.
2.7 Bij brief van 2 juli 2012 heeft NCRV aan de ondernemingsraad advies gevraagd over een voorgenomen besluit “inzake fusie van bedrijfsorganisaties KRO en NCRV op hoofdlijnen”. De ondernemingsraad is verzocht vóór 6 september 2012 advies uit te brengen. In de planning staat 31 december 2013 als datum waarop de fusie geheel geïmplementeerd moet zijn. Het besluit omvat drie deelbesluiten, genoemd onder 2.1 in de adviesaanvraag. Deze zullen hierna worden aangeduid met a, b en c en betreffen:
a. de afsplitsing van de bedrijfsorganisaties van NCRV en KRO naar afzonderlijke BV’s, die vervolgens worden gefuseerd in een nieuwe BV, die daarna zal worden omgezet in een vereniging, te weten de vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV, van welke vereniging de (bestaande) verenigingen KRO en NRCV de leden zullen zijn.
b. de inrichting op hoofdlijnen van de governance van de nieuwe vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV bestaande uit:
(i) een federatieraad (de voltallige ledenraad van de KRO en de verenigingsraad van NCRV),
(ii) een raad van toezicht waarvan één lid wordt benoemd op voordracht van de nieuwe gezamenlijk ondernemingsraad en de overige zes leden drie om drie worden benoemd via de raden van toezicht en ledenraden van KRO en NCRV, en
(iii) een collegiale statutaire directie, die door de raad van toezicht wordt benoemd en die bestaat uit drie leden.
c. de inrichting op hoofdlijnen van de werkorganisatie van de vereniging (in beeld gebracht in een organogram).
2.8 De adviesaanvraag bevat voorts (onder 2.2) onder andere, zakelijk weergegeven, de volgende toelichting omtrent de beweegredenen van de voorgenomen deelbesluiten.
- Onder het kopje “Raad van Toezicht” (deelbesluit b) staat dat bij de omvang en samenstelling is uitgegaan van een deskundige raad die toezicht kan houden conform de principes van “good governance” zoals die zijn neergelegd in de “richtlijnen en regelingen Goed Bestuur en Integriteit Nederlandse Publieke Omroep”. Werving en benoeming zullen geschieden op basis van een nog nader uit te werken profiel. Op grond van de genoemde richtlijnen is de raad als enige bevoegd tot benoeming, ontslag en schorsing van het statutair bestuur van het gefuseerde omroepbedrijf. Te zijner tijd zal de ondernemingsraad in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit tot benoeming van het bestuur.
- Onder het kopje “Statutaire Directie/Bestuur”(deelbesluit b): de vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV zal een driehoofdige collegiale directie krijgen waarbinnen drie taakgebieden zullen worden ondergebracht (directievoorzitter, mediadirecteur, zakelijk directeur). Deze omvang van de directie is gerechtvaardigd gezien de toekomstige omvang van de organisatie (ca. 500 fte en 140 miljoen euro), de integratie van twee omroepen (het samenbrengen van twee bedrijfsculturen, waarbij verschillende merken moeten worden bediend), de relatie met de verenigingen KRO en NCRV en het feit dat de directievoering plaatsvindt in complexe politiek-maatschappelijke omstandigheden.
- Onder het kopje “Beweegredenen inrichting werkorganisatie van de vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV” staat dat voor het organisatiemodel voor de werkorganisatie is uitgegaan van een relatief platte organisatiestructuur waarbij gewerkt wordt vanuit het principe van integraal management, dat met die organisatiestructuur de bezuinigingstargets gerealiseerd kunnen worden, dat crossmediaal werken (minimaal) op het huidige niveau in de organisatie is verankerd. In de lijnorganisatie is voorzien in vijf afdelingen, waaronder Audio, Video en journalistiek (zowel audio als video). “De grootste kracht en groeipotentie van crossmedialiteit zit bij de journalistieke programma’s. Dat is de reden waarom in de journalistieke afdeling audio en video bij elkaar is gebracht. De crossmediale aanpak bij de andere genres zal niet veel verder groeien dan nu al het geval is. Daarom is er verder gekozen voor een organisatieopbouw rondom audio (radio en internet) en video (televisie, internet en themakanalen). Een aparte stafafdeling internet fungeert als een technisch innovatief platform dat ten dienste staat van de hele organisatie. Deze opbouw doet recht aan het verschil in dynamiek dat de productieprocessen van Audio en Video kenmerkt. (..) De structuur staat crossmediale programmaontwikkeling bovendien niet in de weg. Deze structuur maakt het bovendien mogelijk de onderhandelingen met de net- en zendermanagers over de intekening van audio en video (…) op een adequate wijze voor te bereiden en uit te voeren.”
- Onder het kopje 3 “Personele gevolgen” staat het volgende: “(h)et fuseren van de bedrijfsorganisaties KRO en NCRV leidt er toe dat het aantal nu bij KRO en NCRV werkzame directieleden met één persoon zal worden teruggebracht. Om de opgelegde bezuinigingstargets te kunnen realiseren op het niveau van de overhead wordt het aantal leidinggevende en ondersteunende posities bij KRO en NCRV met circa 50% teruggebracht ten opzichte van de (KRO, NCRV, RKK, VKZ en een deel van de AKN) formatie die als basis is genomen in de BCG rapportage (begin 2011) voor de opgave van de te verwachten frictiekosten aan het Ministerie van OCW. Een gedeelte van deze teruggang is al gerealiseerd of zal nog gerealiseerd worden door middel van natuurlijk verloop, gegeven het vigerende beleid om terughoudend te zijn met het vervullen van openvallende vacatures. (…) Het integreren van de dienstverlening door de stichting AKN in de vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV zal er toe leiden dat (voor zover mogelijk) medewerkers van de stichting AKN zullen overgaan naar de vereniging Omroepbedrijf KRO-NCRV. Hoeveel medewerkers dit betreft, is op dit moment nog niet bekend. Een en ander leidt er toe dat op dit moment nog geen inzicht gegeven kan worden in de exacte personele gevolgen van de fusie van de bedrijfsorganisaties van KRO en NCRV en de integratie van (bepaalde onderdelen van) de dienstverlening van de Stichting AKN binnen de nieuwe fusieorganisatie. Dit zal in een later stadium worden uitgewerkt en dit zal dan ter advisering aan de Ondernemingsraad worden voorgelegd.”
- Onder het kopje 4 “Maatregelen waarmee gevolgen voor medewerkers worden opgevangen”: staat het volgende. “(v)ooruitlopend op de hierboven aangekondigde vervolgadviesaanvraag kunnen wij in zijn algemeenheid stellen dat de voor medewerkers mogelijke gevolgen van de fusie van de bedrijfsorganisaties van KRO en NCRV en de integratie van (bepaalde onderdelen van) de dienstverlening van de Stichting AKN in de nieuwe fusieorganisatie, zullen worden opgevangen conform het Sociaal Plan Landelijke Publieke Omroep. Het vigerende Sociaal Plan, dat een looptijd heeft tot en met 30 juni 2013, zal naar alle waarschijnlijkheid worden verlengd. In dat geval is het mogelijk de eventuele gevolgen van de fusies en de bezuinigingen binnen de landelijke publieke omroep voor alle betrokken medewerkers onder dezelfde voorwaarden op te vangen.
2.9 Als bijlage bij de adviesaanvrage is gevoegd het “Fusieplan op hoofdlijnen” van 30 juni 2012. De adviesaanvraag vermeldt onder meer het volgende over dit Fusieplan:
“1.1.3 Resultaat fusiebesprekingen KRO en NCRV
(…)
In dit ‘Fusieplan op hoofdlijnen’ geven KRO en NCRV aan de ambitie te hebben om met elkaar het sterkste omroepbedrijf in Hilversum te creëren op basis van een bedrijfsfilosofie waarin beide verenigingen zich herkennen. De fusie op het niveau van het nieuwe omroepbedrijf wordt aangegaan op voet van gelijkheid, complementariteit en het voorkomen van interne competitie.
De (voorgenomen) besluitvorming van het bestuur van KRO en NCRV en de instemming van de ledenraad KRO en verenigingsraad NCRV met het ‘Fusieplan op hoofdlijnen’ is onder de voorwaarde dat de noodzakelijke wettelijke kaders daadwerkelijk worden vastgelegd in de nieuwe Mediawet. (…)
Het ‘ Fusieplan op hoofdlijnen’ bevat ook onderwerpen waarover de Ondernemingsraad geen adviesrecht heeft op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en waarover wij derhalve geen advies vragen. Van de voornemens die wel advies zich te zijn, zal een gedeelte nog nader besproken en uitgewerkt moeten worden. Hierover kan/zal daarom nu nog geen advies worden gevraagd. Indien en voor zover in een later stadium sprake zal zijn van voorgenomen besluiten die adviesplichtig zijn conform de WOR, dan zullen wij deze aan u voorleggen.
Het ‘Fusieplan op hoofdlijnen’ bevat een drietal voorgenomen besluiten waarover al wel advies kan worden gevraagd. In deze adviesaanvraag vragen wij u vriendelijk om over deze voorgenomen besluiten uiterlijk 6 september 2012 advies te geven.”
2.10 De ondernemingsraad heeft bij brief van 20 juli 2012 aan NCRV een groot aantal vragen gesteld over het voorgenomen besluit, waaronder de volgende vragen, zakelijk weergegeven: (i) hoe groot is de kans dat de hoofdlijnen worden aangepast gedurende het fusieproces? (ii) welke onderwerpen van het Fusieplan op hoofdlijnen zijn adviesplichtig en moeten nog nader uitgewerkt worden? (iii) waar is een gedeelte van de teruggang in fte’s (waarover wordt gesproken onder het kopje “Personele gevolgen”) gerealiseerd en waar wordt deze nog gerealiseerd en is dit voldoende om de bezuinigingen te realiseren? (iv) kan het Sociaal Plan niet van toepassing worden verklaard voor de duur van de afwikkeling van de fusie? In reactie op deze brief heeft NCRV aan de Ondernemingsraad in een brief van 30 augustus 2012 onder andere geschreven, zakelijk weergegeven, dat er op dit moment geen aanleiding is om te denken dat een aanpassing van de hoofdlijnen zal plaats vinden, dat nog geen inzicht kan worden gegeven in de exacte personele gevolgen van de fusie en dat dit in een later stadium zal worden uitgewerkt en ter advisering zal worden voorgelegd en dat veel vragen van de ondernemingsraad de hoofdlijnen te boven gaan en pas beantwoord kunnen worden wanneer het “Fusieplan op hoofdlijnen” verder is uitgewerkt. NCRV heeft om die reden de beantwoording van de vragen beperkt tot onderdeel 2.1 van de adviesaanvraag (zie hierboven onder 2.7.)
2.11 Op 23 oktober 2012 heeft de ondernemingsraad advies uitgebracht. In het advies staat onder andere het volgende.
Het plan dat u voorlegt, is zowel in concept als in zijn definitieve vorm met u besproken op diverse overlegvergaderingen. De Ondernemingsraad heeft u een alternatief voorstel gedaan ten aanzien van de organisatiestructuur en ook heeft nog een schriftelijke uitwisseling van vragen en antwoorden plaatsgevonden naar aanleiding van het onderhavige plan. (…) De Ondernemingsraad (…) concludeert dat hij nog onvoldoende is geïnformeerd. Ook voldoet de adviesaanvraag niet aan de (wettelijke) vereisten die artikel 25 lid 3 WOR stelt aan een adviesaanvraag. Het is immers niet duidelijk wat de gevolgen voor het personeel zijn. Verder ontbreken cijfers waaruit blijkt wat de fusie, de bezuinigingen en de daarmee samenhangende reorganisatie opleveren aan besparingen. Op grond van de nu beschikbare informatie kan de Ondernemingsraad de gevolgen van de fusie en de te realiseren bezuinigingsdoelstelling niet voldoende beoordelen. Wat naar onze mening aan de adviesaanvraag ontbreekt, zijn de volgende stukken:
1. een financiële onderbouwing aan de hand waarvan de Ondernemingsraad kan beoordelen of de bezuinigingsdoelstelling wordt behaald;
2. een overzicht van de gevolgen voor het personeel die ontstaan als gevolg van fusie- en bezuinigingsreorganisaties;
3. een overzicht van de maatregelen waarmee de gevolgen van de plannen voor het personeel ook na 31-12-2013 (afloop sociaal plan) worden ondervangen. (…)
4. een voorstel over de te volgen selectieprocedures ten aanzien van de functies in de topstructuur;
5. taak- en functiebeschrijvingen van alle functies in het nieuwe bedrijf;
6. informatie over de plaats en werkwijze van RKK en VKZ in de nieuwe organisatie en de wijze waarop aansluiting van deze omroepen zal plaatsvinden;
7. de marketingstrategie voor het nieuwe bedrijf;
8. een plan van aanpak voor de integratie van de verschillende bedrijfsculturen.”
In zijn conclusie schijft de ondernemingsraad dat het voorgenomen besluit geen goede basis vormt voor de fusie, dat hij herhaaldelijk gevraagd heeft om meer informatie en een verder uitgewerkt plan en dat het geven van een advies op hoofdlijnen op basis van niet uitgewerkte plannen het gevaar in zich houdt dat op die hoofdlijnen in een later stadium niet kan worden teruggekomen. Voorts schrijft de ondernemingsraad dat zijn inbreng op voorhand al niet (meer) van wezenlijke invloed kan zijn op het voorgenomen besluit als NCRV volhardt in haar standpunt dat de werkorganisatie (tot uitdrukking gebracht in een in de adviesaanvraag neergelegd organogram) niet zal veranderen.
De ondernemingsraad adviseert (zakelijk weergegeven met handhaving van de oorspronkelijke wijze van nummeren en voor zover relevant):
b. duidelijk te maken dat de bezuinigingsdoelstellingen worden gerealiseerd en op welke wijze;
c. de bovenwettelijke rechten van de ondernemingsraad in de statuten vast te leggen, waarbij de ondernemingsraad het recht krijgt twee leden van de raad van toezicht voor te dragen en het recht behoudt te adviseren over de benoeming van de voorzitter van die raad;
d. bij alle juridische overgangen de rechten van de werknemers te waarborgen;
f. de ondernemingsraad een overzicht te verstrekken van de gevolgen voor het personeel;
g. zo veel mogelijk werknemers in dienst te houden en hen zo veel als mogelijk breed in te zetten en daartoe maximaal te faciliteren;
h. dat wordt toegezegd dat het vermogen van de vereniging(en) ook in de toekomst indien nodig garant staat voor de betaling van salarissen;
i. alle uit de reorganisatie voortkomende personele consequenties te laten vallen onder het bestaande sociaal plan dat inmiddels is verlengd tot 1 januari 2014, ook als de gevolgen zich na die datum voordoen;
l. een omschrijving te verstrekken van een platte organisatie en integraal management onder leiding van één bestuurder;
m. een voorstel voor te leggen over de selectieprocedures ten aanzien van de functies in de topstructuur;
n. taak- en functieomschrijvingen aan de ondernemingsraad te verstrekken van alle functies in het nieuwe bedrijf;
p. alle aanstellingen in het nieuwe omroepbedrijf te laten geschieden conform onder andere de regeling Goed bestuur en integriteit Nederlandse Publieke Omroep;
q. de ondernemingsraad duidelijkheid te geven over cross- en transmedialiteit in de nieuwe organisatie;
u. een plan van aanpak te verstrekken aan de ondernemingsraad voor de integratie van de bedrijfsculturen.
Het advies sluit als volgt af:
“De Ondernemingsraad vraagt u uw schriftelijke besluit toe te lichten, en indien uw besluit afwijkt van ons advies, dit als negatief te beschouwen.”
2.12 Op 7 november 2012 heeft NCRV een definitief “besluit inzake fusie bedrijfsorganisaties KRO en NCRV op hoofdlijnen”, inhoudende de drie deelbesluiten, vastgesteld. Dit besluit luidt overeenkomstig het voorgenomen besluit. In het besluit staat onder andere het volgende:
“In de adviesaanvraag hebben wij aangegeven dat er op dit moment nog geen inzicht kan worden gegeven in de exacte personele gevolgen van de fusie van de bedrijfsorganisaties van KRO en NCRV (…). De ondernemingsraden van NCRV en KRO kunnen – zoals het zich nu laat aanzien – eind januari/begin februari een adviesaanvraag verwachten met betrekking tot het reorganisatieplan dat deze informatie zal bevatten. De (voorgenomen) besluiten t.a.v. de juridische structuur en de governance van de nieuwe vereniging ‘Omroepbedrijf KRO-NCRV’ die (…) voor advies zijn voorgelegd zullen verder worden uitgewerkt in de statuten van de nieuwe vereniging. De Ondernemingsraden van NCRV en KRO kunnen – zoals het zich nu laat aanzien - mei/juni 2013 een adviesaanvraag met betrekking tot de statuten van de nieuwe vereniging (…) verwachten. (…) In uw advies (…) valt het op dat uw Raad nauwelijks ingaat op de voorgenomen besluiten op hoofdlijnen die (…) voor advies aan u zijn voorgelegd. Wel loopt u in uw conceptadvies vooruit op de adviesaanvragen die in een later stadium aan u zullen worden voorgelegd(…). Het betreft hier (…) een adviesaanvraag op hoofdlijnen (ten aanzien van een set ‘principebesluiten’) die zal worden gevolgd door een aantal adviesaanvragen (…). Dit betekent dat u in het kader van deze adviesaanvragen daar waar van toepassing/noodzakelijk de informatie zult ontvangen die u in uw punten 1. t/m 8 aanduidt. (…)
Het besluit tot fusie van de bedrijfsorganisaties van NCRV en KRO als zodanig, is al op 12 november 2011 genomen. Uw Raad heeft mij (…) laten weten (…) dat uw Raad in dit specifieke en bijzondere geval, afziet van de wettelijke adviesprocedure. De fusie van de bedrijfsorganisaties van KRO en NCRV als zodanig (…) staat dus sinds 12 november 2012 niet meer ter discussie. (…)”
In het besluit wordt met betrekking tot het organogram het volgende opgemerkt:
“In uw advies haalt u een opmerking aan die ik gemaakt zou hebben over de aanpasbaarheid van het in de adviesaanvraag (…) geschetste organogram. Mijn opmerking betrof het feit dat dit organogram deel uitmaakt van een voorgenomen besluit op hoofdlijnen dat in onderling overleg tussen KRO en NCRV tot stand is gekomen en dat bij verschillende ondernemingsraden, te weten die van KRO en NCRV, voor advies ligt. In een dergelijke situatie ben ik niet vrij om eigenstandig met NCRV-OR te onderhandelen over dit organogram. Dit laat onverlet dat de bestuurders van KRO en NCRV wanneer zij in de beargumenteerde adviezen van de betrokken ondernemingsraden aanleiding zien om aanpassingen te verwerken in hun definitieve besluit op hoofdlijnen, zij vrij zijn om in onderling overleg deze aanpassingen te verwerken in hun definitieve besluit op hoofdlijnen en in de volgende, verder uitgewerkte adviesaanvragen. Er is dus geen sprake van dat de inbreng van uw Raad op voorhand al niet (meer) van wezenlijke invloed heeft kunnen zijn op het definitieve besluit van mij en mijn collega-bestuurder van de KRO. Ook in het geval dat de bestuurders, na serieuze overweging van de ondernemingsraadadviezen, daarvan afwijkende besluiten nemen, blijft staan dat de inbreng van de betrokken ondernemingsraden van wezenlijke invloed heeft kunnen zijn.”
Het besluit bevat tot slot een commentaar op de punten b tot en met u die in het advies van de ondernemingsraad staan (zie hierboven onder 2.11). Dit commentaar luidt, zakelijk weergegeven, als volgt.
ad b. In de aangekondigde adviesaanvraag met betrekking tot het reorganisatieplan zal duidelijk gemaakt worden dat en op welke wijze bezuinigingsdoelstellingen zullen worden gerealiseerd.
ad c. De bovenwettelijke rechten van de ondernemingsraad van de nieuwe vereniging zullen in de aangekondigde adviesaanvraag met betrekking tot de statuten van die vereniging aan de orde komen. NCRV zal zich daarvoor sterk maken, maar kan geen toezeggingen doen. Het advies om twee leden van de raad van toezicht op voordracht van de ondernemingsraad te benoemen, wordt niet overgenomen. De werving en benoeming van de leden van die raad zal geschieden op basis van een nog nader uit te werken profiel.
ad d. Bij alle juridische overgangen zullen de rechten van werknemers worden gewaarborgd.
ad f. In de aangekondigde adviesaanvraag met betrekking tot het “reorganisatieplan” zal duidelijk gemaakt worden wat de gevolgen zijn voor het personeel van de fusie van de bedrijfsorganisatie.
ad g. Binnen de mogelijkheden van NCRV, “gegeven de ons opgelegde bezuinigingstaakstelling, zullen wij ons (…) maximaal inspannen zoveel mogelijk werkgelegenheid te handhaven (..).”
ad h. De ledenraad van de KRO en de verenigingsraad van NCRV zullen op een later moment een besluit nemen over het al of niet achterblijven van vermogensonderdelen in KRO of NCRV of het overgaan van vermogensonderdelen naar de nieuwe vereniging. “Vooruitlopend op deze besluitvorming (die indien nodig voor advies ex art. 25 lid 1 voor advies aan uw raad zal worden voorgelegd) kan ik geen toezegging doen over welke bestemming dan ook van het vermogen dat mogelijk achterblijft bij de verenigingen KRO en NCRV.”
ad i. De door de ondernemingsraad gestelde voorwaarde kan onmogelijk worden ingewilligd. “Wij vinden dat wij (…) niet in een positie verkeren om op dit moment voor onze organisatie nieuwe afspraken te maken over een Sociaal Plan dat naar alle waarschijnlijkheid na januari 2014 ruim zal afwijken van de dan geldende wetgeving. Personele gevolgen die zich zullen voordoen na 31 december 2013 zullen worden opgevangen conform het dan geldende Sociaal Plan.”
ad l. Onder een platte organisatie verstaat NCRV een organisatie met de lagen directie, managers/hoofden en eindredacteuren/teamleiders.
ad m. De selectieprocedure voor de directie van het omroepbedrijf moet nog worden geformuleerd door de raden van toezicht. Te zijner tijd zal hierover advies worden gevraagd aan de ondernemingsraad.
ad n. In het kader van de aangekondigde adviesaanvraag met betrekking tot het “reorganisatieplan” zal waar noodzakelijk informatie over taak/functiebeschrijving van functies binnen het nieuwe omroepbedrijf worden verstrekt.
ad p. Bij alle aanstellingen en functies binnen het nieuwe bedrijf zal worden uitgegaan van codes en normen die op dit moment geldend zijn.
ad q. Binnen het organisatiemodel wordt voorzien in een crossmediale afdeling journalistiek waarin audio, video en internet zijn gëintegreerd. (Dit punt wordt vervolgens nader toegelicht).
ad u. Er zal een cultuurscan worden gemaakt van KRO en NCRV en op basis daarvan zal een plan van aanpak worden gemaakt. Beide zullen te zijner tijd aan de ondernemingsraden worden verstrekt.
3. De gronden van de beslissing
3.1 De ondernemingsraad heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat NCRV bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 november 2012 inzake het fusiebesluit op hoofdlijnen. Hij heeft daartoe in de kern het volgende aangevoerd.
(i) NCRV en de KRO hebben zich reeds zo aan elkaar verbonden over de inrichting van de nieuwe organisatie (tot uitdrukking gebracht in het organogram) dat het door de ondernemingsraad uitgebrachte advies op voorhand niet meer van wezenlijke invloed kon zijn op het te nemen besluit. In dit verband heeft de ondernemingsraad zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit met betrekking tot het organogram (opgenomen bij deelbesluit c) impliciet een besluit bevat waarover geen advies is gevraagd.
(ii) NCRV heeft niet althans niet afdoende gereageerd op verzoeken van de ondernemingsraad om informatie. De ondernemingsraad is nooit met een gefaseerd besluitvormingstraject akkoord gegaan en heeft van begin af aan bezwaar gemaakt dat slechts op hoofdlijnen om advies werd gevraagd. De ondernemingsraad heeft tevergeefs gevraagd om verder uitgewerkte plannen en meer informatie over onderwerpen 1 tot en met 8 (zie hierboven onder 2.11). Door een gebrek aan informatie is het besluit betrekking tot de punten b, c, f, h, i, m, n en u (zie hierboven onder 2.11) ondeugdelijk.
(iii) NCRV heeft verzoeken van de ondernemingsraad om wijzigingen in het voorgenomen besluit aan te brengen onbeantwoord gelaten dan wel zonder adequate motivering ter zijde geschoven, waardoor het besluit met betrekking tot de hierboven onder 2.11 genoemde punten c, g, l, m, p en q ondeugdelijk is.
3.2 NCRV heeft zich gemotiveerd verweerd. De Ondernemingskamer zal dit verweer bij zijn beoordeling betrekken.
3.3 De Ondernemingskamer leidt uit de adviesaanvraag (in het bijzonder de citaten hiervoor onder 2.9) af dat het in beroep bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de genoemde deelbesluiten en dus niet op het "Fusieplan op hoofdlijnen" van 30 juni 2012. Dit plan was wel als bijlage bij de adviesaanvraag gevoegd en moet als achtergrondinformatie daarbij worden beschouwd.
3.4 De Ondernemingskamer verwerpt het standpunt van de ondernemingsraad dat er sprake zou zijn van een impliciet besluit met betrekking tot de organisatiestructuur en de werkorganisatie (deelbesluit c) en dat het door hem uitgebrachte advies hierop op voorhand niet meer van wezenlijke invloed kon zijn. In het bestreden besluit wordt weliswaar opgemerkt dat het NCRV niet vrij is om over het organogram - dat hoort bij deelbesluit c - “eigenstandig” met de ondernemingsraad te onderhandelen, maar die opmerking moet naar het oordeel van de Ondernemingskamer gelezen worden in het licht van de daarop volgende passage waarin wordt opgemerkt dat dit onverlet laat dat de bestuurders van KRO en NCRV vrij zijn om in hun onderlinge overleg wanneer zij daartoe in de beargumenteerde adviezen van de betrokken ondernemingsraden aanleiding zien, aanpassingen te verwerken in het definitieve besluit en in de volgende uitgewerkte adviesaanvragen. Mede gelet op de uitlatingen ter terechtzitting van de bestuurder van NCRV gaat de Ondernemingskamer er van uit dat NCRV met de bewuste uitlating – en met de uitlating in de brief van 30 augustus 2012 (hierboven onder 2.10) “dat er op dit moment geen aanleiding is om te denken dat een aanpassing van de hoofdlijnen zal plaats vinden” niet meer heeft bedoeld dan dat voor wijziging van het voorgenomen besluit overleg en mogelijk onderhandeling met de fusiepartner nodig zijn. Dat laatste ligt voor de hand omdat niet goed denkbaar is dat NCRV en KRO onderling verschillende besluiten nemen over de inrichting van de gezamenlijke (fusie)organisatie. Daarbij merkt de Ondernemingskamer nog het volgende op. Voor zover de ondernemingsraad heeft beoogd te stellen dat hij onvoldoende bij de besluitvorming over de organisatiestructuur is betrokken, wordt dit tegengesproken door de gang van zaken voorafgaand aan de adviesaanvraag. Uit de overgelegde briefwisseling tussen de ondernemingsraad en NCRV (hierboven onder 2.2 tot en met 2.4) blijkt dat - met name - op dit punt meermalen en uitvoerig van gedachten is gewisseld voorafgaand aan de adviesaanvraag. De ondernemingsraad heeft aan NCRV een “initiatiefvoorstel crossmediale werkorganisatie KRO/NCRV” gedaan, waarin hij zijn visie uiteen heeft gezet over een werkorganisatie na de fusie van de omroepbedrijven. NCRV heeft in reactie hierop dit voorstel beargumenteerd verworpen en haar visie uiteengezet over de door haar voorgestelde werkorganisatie, welke vervolgens is opgenomen in het voorgenomen besluit. Dat de ondernemingsraad en NCRV op het punt van de organisatiestructuur en de werkorganisatie van mening zijn blijven verschillen, maakt het voorgenomen deelbesluit c om die reden nog niet ondeugdelijk. Het is aan NCRV om met betrekking tot de inrichting van de werkorganisatie en de organisatiestructuur - als ondernemer - een gemotiveerde keuze te maken. Niet kan worden gezegd dat NCRV op dit punt jegens de ondernemingsraad in het kader van zijn adviesrecht te kort is geschoten. De conclusie luidt dat het hierboven onder 3.1 onder (i) verwoorde bezwaar van de ondernemingsraad wordt verworpen.
3.5 Met betrekking tot de stellingen van de ondernemingsraad zoals weergegeven onder 3.1 (ii) overweegt de Ondernemingskamer het volgende. Het staat NCRV in beginsel vrij om de besluitvorming en daarmee de advisering door de ondernemingsraad over de fusie tussen de bedrijfsorganisaties van de KRO en NCRV in fases vorm te geven, met dien verstande dat NCRV als ondernemer primair verantwoordelijk is voor het goede verloop van het medezeggenschaptraject. Die verantwoordelijkheid houdt onder meer in dat de ondernemer moet voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de fasering en dat hij moet waarborgen dat de fasering geen afbreuk doet aan de effectiviteit van de medezeggenschap. Fasering mag er niet toe leiden dat de ondernemer zich in de eerste fase van de besluitvorming op het standpunt stelt dat bedenkingen van de ondernemingsraad tegen het voorgenomen besluit of vragen met betrekking tot dit besluit “te vroeg” naar voren worden gebracht en in een latere fase aan de ondernemingsraad tegenwerpt dat die bedenkingen en vragen “te laat” komen, gelet op het reeds genomen (deel)besluit in een eerdere fase.
3.6 De ondernemingsraad heeft gesteld dat hem ten aanzien van de door hem genoemde punten 1 tot en met 8 (zie hierboven onder 2.11) ten onrechte stukken zijn onthouden die voor een adequate advisering met betrekking tot de onderhavige deelbesluiten noodzakelijk zijn. Hij heeft er op gewezen dat het geven van een advies op hoofdlijnen op basis van onvoldoende informatie het gevaar in zich houdt dat op die hoofdlijnen in een later stadium niet kan worden teruggekomen. De ondernemingsraad heeft onder de punten 1 en 2 (van de punten 1 tot en met 8) aangevoerd dat een financiële onderbouwing ontbreekt aan de hand waarvan de ondernemingsraad kan beoordelen of de bezuinigingsdoelstelling wordt behaald en dat een overzicht ontbreekt van de gevolgen voor het personeel. Deze bezwaren, die de Ondernemingskamer in onderlinge samenhang zal beoordelen, zijn gegrond. De in de adviesaanvraag opgenomen tekst onder Personele gevolgen is zodanig vaag dat de ondernemingsraad met recht vragen kon formuleren en om nadere financiële informatie kon vragen. NCRV heeft ten onrechte nagelaten daarop afdoende in te gaan. De Ondernemingskamer wijst in dit verband naar de brief van NCRV van 30 augustus 2012 (zie hierboven onder 2.10) waarin is volstaan met een beantwoording van de vragen die zien op slechts onderdeel 2.1 van de adviesaanvraag. Het primaire verweer van NCRV dat het overleggen van financiële gegevens onmogelijk was omdat die gegevens niet beschikbaar waren, wordt door de Ondernemingskamer verworpen. In het voorgenomen besluit wordt aangekondigd dat met de voorgestelde organisatiestructuur de ”bezuinigingstargets gerealiseerd kunnen worden” (zie hierboven onder 2.8) welke opmerking slechts op zijn plaats is als er financiële gegevens voor handen zijn – althans anderszins een toereikende toelichting wordt gegeven – die deze verwachting rechtvaardigen. In het voorgenomen besluit onder het kopje 3 “Personele gevolgen” wordt een direct verband gelegd tussen het kunnen “realiseren van de opgelegde bezuinigingstargets” en de teruggang in formatie, hetgeen eveneens impliceert dat NCRV de financiële consequenties van het besluit onder ogen heeft gezien. In ieder geval heeft NCRV haar stelling dat er geen financiële gegevens voorhanden waren respectievelijk dat voormelde verwachting gerechtvaardigd was niet aannemelijk gemaakt.
3.7 Als subsidiair verweer heeft NCRV verwezen naar het memo inzake de frictiekostenaanvraag (hierboven onder 2.3), waarmee, zo stelt NCRV de ondernemingsraad voldoende informatie heeft verkregen om te beoordelen of met het (voorgenomen) besluit de bezuinigingsdoelstelling (in relatie tot teruggang in aantallen fte’s) kan worden gerealiseerd. Dit betoog volgt de Ondernemingskamer niet. Het memo over de frictiekostenaanvraag is op 26 maart 2012 aan de ondernemingsraad toegezonden, maar maakt geen deel uit van de adviesaanvraag terwijl daaraan in die aanvraag evenmin wordt gerefereerd. In het memo wordt een reductie in aantallen fte genoemd, maar niet duidelijk is - mede door een gebrek aan financiële informatie - waarop deze aantallen zijn gebaseerd. Wel blijkt uit dit memo dat de frictiekostenaanvraag is gebaseerd op het organisatiemodel zoals dat is neergelegd in de notitie van 16 februari 2012, welk model in het voorgenomen besluit (deelbesluit c) is overgenomen. Zonder nadere toelichting, die NCRV niet heeft verschaft, geeft dit memo naar het oordeel van de Ondernemingskamer onvoldoende inzicht in de samenhang tussen de opgelegde bezuinigingstargets en het voorgestelde organisatiemodel en in de daarmee samenhangende personele gevolgen van het voorgenomen besluit.
3.8 NCRV heeft meer subsidiair ten verwere aangevoerd dat een nadere financiële onderbouwing in een later stadium in het kader van een nieuwe adviesaanvraag met betrekking tot de inrichting van de organisatie zal worden verstrekt. Dat betoog miskent dat alsdan de drie deelbesluiten reeds vaststaan en dat de ondernemingsraad de in die latere fase te verstrekken financiële gegevens dus niet heeft kunnen betrekken bij zijn advisering over de thans genomen deelbesluiten. In die zin werpt het (voorgenomen) besluit met de drie deelbesluiten zijn schaduw vooruit. Volgens NCRV kunnen met het vaststellen van de organisatiestructuur de bezuinigingstargets worden gerealiseerd. Gelet op dat verband is aannemelijk dat daarmee de gevolgen voor het personeel eveneens (grotendeels en in ieder geval in aanzienlijke mate) zullen vaststaan, terwijl die gevolgen geheel buiten het bereik van het voorgenomen besluit zijn gehouden. Door de verwijzing naar een latere fase van advisering, waarin, zo stelt NCRV, de gevolgen voor het personeel met een financiële onderbouwing in detail zullen worden gepresenteerd, miskent NCRV dat met het vaststellen van de onderhavige deelbesluiten aldus onomkeerbare gevolgen voor het personeel in gang worden gezet, waarover de ondernemingsraad zich geen afdoende oordeel heeft kunnen vormen. In ieder geval had NCRV een nadere financiële onderbouwing in de adviesaanvraag dienen te geven met betrekking tot de pretentie dat de bezuinigingstargets kunnen worden gerealiseerd en met betrekking tot de daarmee samenhangende verwachte teruggang in fte, dan wel een en ander anderszins behoorlijk moeten toelichten. Aldus heeft NCRV aan de ondernemingsraad onvoldoende gelegenheid geboden de haalbaarheid van de financiële doelstellingen en de personele gevolgen te beoordelen en in zijn advies te betrekken.
3.9 De ondernemingsraad heeft voorts met recht vragen kunnen stellen over het aanwenden van het achterblijvend vermogen van NCRV voor de uitbetaling van salarissen (hierboven vraag h, weergegeven onder 2.11). De wijze waarop de fusie zal plaatsvinden (zie 2.7 sub a) maakt het mogelijk dat een deel van het vermogen van NCRV en KRO overgaat naar de nieuwe vereniging Omroepbedrijf NCRV-KRO. Ook kan een gedeelte achterblijven in NCRV respectievelijk KRO. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer had NCRV dienen toe te lichten op welke wijze op dit punt de medezeggenschap alsnog tot haar recht kan komen. Het bestreden besluit houdt op dit punt slechts in dat daarover “indien nodig” advies aan de ondernemingsraad zal worden gevraagd. De door NCRV beoogde fasering doet daarmee afbreuk aan de rechtspositie van de ondernemingsraad, omdat niet zeker is dat NCRV de ondernemingsraad in een volgende fase zal vragen advies uit te brengen over een door (de ledenraad van) NCRV te nemen besluit over het al dan niet achterblijven van vermogensbestanddelen in NCRV. Aldus biedt het voorgenomen besluit ook onvoldoende duidelijkheid op welke wijze de medezeggenschap op dit punt tot haar recht kan komen.
3.10 Met betrekking tot het door de ondernemingsraad geopperde bezwaar dat een overzicht ontbreekt van de maatregelen waarmee de gevolgen na afloop van het vigerend Sociaal Plan worden opgevangen, overweegt de Ondernemingskamer als volgt. De desbetreffende passage in de adviesaanvraag (hierboven weergegeven onder 2.8) houdt zakelijk weergegeven een verwijzing in naar het Sociaal Plan Landelijke Omroep, dat, zo werd ter terechtzitting meegedeeld, inmiddels is verlengd en een looptijd heeft tot en met 31 december 2013. NCRV heeft aan de ondernemingsraad geen antwoord gegeven op door hem gestelde concrete vragen over de betekenis van die passage en de gevolgen voor het personeel als de geldigheidsduur van dit Sociaal Plan is verstreken (vraag i, hierboven weergegeven onder 2.11). Pas ter gelegenheid van de terechtzitting heeft NCRV op vragen van de Ondernemingskamer medegedeeld dat de desbetreffende passage zo moet worden verstaan dat het Sociaal Plan ook na afloop van de geldigheid daarvan zal worden toegepast, zolang daarvoor nog geen nieuw sociaal plan in de plaats is gekomen. Ook op dit punt ontbreekt in het voorgenomen besluit een voldoende motivering.
3.11 De conclusie uit de voorgaande overwegingen is dat het bestreden besluit met betrekking tot de door de ondernemingsraad opgeworpen punten b, f, h en i niet van een deugdelijke motivering is voorzien. De ondernemingsraad is aldus niet in de gelegenheid gesteld deze aspecten in zijn advisering te betrekken, terwijl het besluit onmiskenbaar gevolgen voor het personeel heeft. Daarmee heeft NCRV tevens in strijd gehandeld met het voorschrift van artikel 25 lid 3 WOR waarin de ondernemer wordt opgedragen een overzicht te verstrekken van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en van de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Ten slotte schiet het besluit te kort ten aanzien van de vereiste duidelijkheid over de wijze waarop de medezeggenschap gelet op de fasering tot haar recht kan komen.
3.12 De ondernemingsraad heeft verder gesteld dat hij ten aanzien van de hierboven onder 2.11 genoemde punten 4 tot en met 8 onvoldoende is geïnformeerd door NCRV. Deze stelling wordt door de Ondernemingskamer verworpen. Deze punten zien op informatie met betrekking tot een voorstel over de te volgen selectieprocedures ten aanzien van de functies in de topstructuur, taak- en functiebeschrijvingen van alle functies in het nieuwe bedrijf, informatie over de plaats en werkwijze van de omroepen RKK en VKZ in de nieuwe organisatie en de wijze waarop aansluiting van deze omroepen zal plaatsvinden, de marketingstrategie voor het nieuwe bedrijf en een plan van aanpak voor de integratie van de verschillende bedrijfsculturen. Met betrekking tot de daarin genoemde onderwerpen heeft NCRV zich in het kader van een gefaseerde besluitvorming in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de besluitvorming daarover eerst in een latere fase zal plaatsvinden en de daarvoor benodigde informatie dan ook in een latere fase van advisering zal worden verstrekt.
3.13 Met betrekking tot het door de ondernemingsraad gestelde onder 3.1 (iii) overweegt de Ondernemingskamer als volgt. Volgens de ondernemingsraad is het besluit met betrekking tot de punten c, g, l, m, p en q onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De Ondernemingskamer verwerpt dit bezwaar. Deze punten (zie hierboven onder 2.11) betreffen respectievelijk de (gefaseerde besluitvorming met betrekking tot de) bovenwettelijke rechten van de nieuw te vormen ondernemingsraad van de toekomstige omroepvereniging, het streven van NCRV om zoveel mogelijk werknemers in dienst te houden, een omschrijving van een platte organisatie en integraal management onder leiding van één bestuurder, selectieprocedures ten aanzien van de functies in de topstructuur, de toepassing van codes en normen die zien op goed bestuur en integriteit en de plaats van crossmedialiteit in de werkorganisatie. De Ondernemingskamer is van oordeel dat NCRV deze aspecten van het besluit afdoende heeft toegelicht (zie onder andere onder 2.12), dat het feit dat de ondernemingsraad het niet eens is met NCRV over de plaats van crossmedialiteit en de inrichting van een platte organisatie zoals die door NCRV wordt beoogd, niet meebrengt dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat de verwijzing naar een latere fase van besluitvorming met betrekking tot bovenwettelijke rechten van de ondernemingsraad en met betrekking tot de genoemde selectieprocedures voldoende gemotiveerd is verantwoord.
3.14 Hetgeen hierboven onder 3.5 tot en met 3.11 is overwogen leidt tot de conclusie dat NCRV na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De door NCRV beoogde fasering en de daarmee samenhangende besluitvorming hebben – alles overziend – wezenlijk afbreuk gedaan aan het goede verloop en de effectiviteit van de medezeggenschap. De gevraagde verklaring zal dus worden toegewezen.
3.15 NCRV heeft gevraagd de door de ondernemingsraad verzochte voorzieningen af te wijzen, ook indien de Ondernemingskamer oordeelt dat NCRV het besluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen, omdat toewijzing van deze voorzieningen een tijdige afronding van het fusieproces (voor 1 januari 2014) ernstig in gevaar zou brengen, hetgeen tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. De Ondernemingskamer oordeelt dat het zwaarwegende belang van tijdige afronding van het fusieproces niet in de weg staat aan toewijzing van de gevraagde voorzieningen, omdat aangenomen moet worden dat de ondernemingsraad dit belang voor ogen zal houden en zich zal inspannen om in redelijk overleg met NCRV de vertraging als gevolg van deze beslissing tot een minimum te beperken.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
verklaart dat NCRV bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 7 november 2012 met betrekking tot drie deelbesluiten inzake “fusie van de bedrijfsorganisaties KRO en NCRV op hoofdlijnen”;
legt aan NCRV de verplichting op om dit besluit in te trekken en de gevolgen van dit besluit ongedaan te maken;
verbiedt NCRV handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van dit besluit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. G.C. Makkink, raadsheren, en prof. dr. M.N. Hoogendoorn RA en drs. M.A. Scheltema, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Meerdink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 19 april 2013.