Gerechtshof Amsterdam, 05-08-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3838, 200.141.293/01
Gerechtshof Amsterdam, 05-08-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3838, 200.141.293/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 augustus 2014
- Datum publicatie
- 17 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3838
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2012:BU9204
- Zaaknummer
- 200.141.293/01
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Convenant bevat een vergissing waardoor een aantal bankrekeningen onverdeeld is gebleven.
Uitspraak
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civielrecht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.141.293/01
arrest van de meervoudige familiekamer van 5 augustus 2014
inzake
[…],
wonend te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
tegen:
[…],
wonend te […],
GEÏNTIMEERDE,
verstek.
1 Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
Bij arrest van 9 maart 2012 heeft de Hoge Raad onder zaaknummer 10/03970 het in deze zaak tussen de vrouw en de man gewezen arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage van 1 juni 2010 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Bij exploot van 24 januari 2014 heeft de vrouw de man opgeroepen om voort te procederen voor dit hof.
De vrouw heeft een memorie na verwijzing genomen, waarin zij naar eerdere processtukken heeft verwezen, producties in het geding heeft gebracht en, overeenkomstig haar conclusie van eis in hoger beroep tevens akte houdende wijziging van eis van 2 december 2008, heeft geconcludeerd dat het hof – naar het hof begrijpt: met vernietiging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008 in zoverre – uitvoerbaar bij voorraad:
I op de voet van artikel 3:179 lid 2 en artikel 3:185 lid 1 BW het convenant dat partijen op 8 april 2004 hebben gesloten aan te vullen in dier voege, dat de saldi genoemd in artikel 3 sub 12 van het convenant (“bankrekeningen ten name van de man: bij ABN-Amrobank nrs. [rekeningnummer 1] (saldo op 21 maart 2003 € 50.000,-); [rekeningnummer 2] (saldo op 3 april 2003 € 112,- debet); en bij de Postbank nr. [rekeningnummer 3] (saldo € 761,90)” tussen partijen bij helfte worden gedeeld;
II de man te veroordelen om de vrouw te betalen € 25.324,95, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2004 wegens de aan haar toekomende helft van de saldi genoemd in het convenant artikel 3 sub 12;
III de man te veroordelen in de kosten van deze procedure en het geding in voorgaande instanties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2 Beoordeling
Tussen partijen, die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren, is bij beschikking van 24 mei 2004 de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 9 juli 2004 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsbeschikking zijn opgenomen de tussen partijen getroffen regelingen als in het door partijen op 8 april 2004 ondertekende convenant. Het convenant bevat, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“ Artikel 3
De huwelijksgoederengemeenschap bestaat uit de volgende onderdelen:
(. . .)
12. bankrekeningen ten name van de man: bij ABN-Amrobank nrs. [rekeningnummer 1] (saldo op 21 maart 2003 € 50.000,00); [rekeningnummer 2] (saldo op 3 april 2003 € 112,00 debet); en bij de Postbank nr [rekeningnummer 3] (saldo € 761,90).
(. . .)
Artikel 4
Aan de vrouw worden toegescheiden:
(. . .)
5. de helft van de tegoeden op de bankrekeningen (. . .) genoemd sub 9, 10 en 11 in artikel 3 zoals die luidden op de daar genoemde data, tezamen bedragende € 9.515,26.
(. . .)
Artikel 5
Aan de man worden toegescheiden:
(. . .)
8. de helft van de tegoeden op de bankrekeningen genoemd sub 9, 10 en 11 in artikel 3 zoals die luidden op de daar genoemde data, tezamen bedragende € 9.515,26.”
In deze procedure heeft de vrouw, voor zover thans nog van belang, de verdeling van de in artikel 3 sub 12 genoemde banksaldi en betaling door de man van een bedrag van € 25.324,95 gevorderd. De vrouw heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat het indertijd de bedoeling van partijen was dat de gehele huwelijksgoederengemeenschap bij helfte zou worden verdeeld en dat bedoelde banksaldi bij vergissing onverdeeld zijn gebleven.
Bij vonnis van 23 juli 2008 heeft de rechtbank Rotterdam deze vorderingen van de vrouw afgewezen, welk vonnis bij arrest van 1 juni 2010 door het gerechtshof ’s-Gravenhage is bekrachtigd. Het hof heeft het aanbod van de vrouw haar stellingen te bewijzen door het overleggen van de correspondentie van de advocaten van partijen gepasseerd. De Hoge Raad heeft de hiertegen door de vrouw ingediende klacht gegrond geoordeeld en daartoe overwogen – samengevat – dat tegen de achtergrond van de stellingen van de vrouw en het verweer van de man niet valt in te zien dat bedoelde correspondentie (alle correspondentie met betrekking tot het convenant) niet relevant zou zijn voor het antwoord op de vraag hoe de tekst van het convenant valt te begrijpen en of deze inderdaad op het hier aan de orde zijnde punt een vergissing bevat. De vrouw heeft met haar memorie na verwijzing de correspondentie met betrekking tot het convenant in het geding gebracht.
Aan dit hof ligt ter beoordeling voor de vraag of het op 8 april 2004 door partijen ondertekende convenant een vergissing bevat waardoor de in artikel 3 sub 12 genoemde bankrekeningen onverdeeld zijn gebleven.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat dit het geval is aangevoerd dat dit blijkt uit het convenant, waarin kennelijk een verdeling bij helfte van de huwelijksgoederengemeenschap wordt nagestreefd. Bovendien blijkt dit – aldus de vrouw – uit het eerdere concept van het convenant (concept 2 d.d. 5 december 2003), waarop door de man aantekeningen zijn gemaakt en dat hij ten bewijze van zijn akkoord op 23 januari 2004 heeft ondertekend: in dit concept worden de drie bankrekeningen in artikel 3 sub 11 opgesomd, in het definitieve concept is dit door verschuivingen sub 12 geworden.
De man stelt zich op het standpunt dat in het convenant alleen de vermogensbestanddelen zijn verdeeld die nog niet waren verdeeld. De saldi van de drie bankrekeningen waren al aan hem toegedeeld. Hij is er steeds vanuit gegaan dat de saldi aan hem alleen toekomen en hij zou het convenant nooit hebben ondertekend indien dat anders zou zijn geweest, aldus de man.
Uit de correspondentie met betrekking tot (de totstandkoming van) het convenant blijkt het volgende.
Op 11 juli 2003 heeft de toenmalige advocaat van de vrouw, mr. Schamhardt, aan de toenmalige advocaat van de man, mr. De Jong, het volgende per brief meegedeeld:
“Op de prive-rekening van Uw cliënt nr. [rekeningnummer 1] staat in ieder geval het bedrag van € 50.000,- dat aan beide partijen toekomt.”
Met brief van 12 december 2003 heeft mr. Schamhardt aan mr. De Jong concept 2 gedateerd 5 december 2003 doen toekomen. Dit concept bevat, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“ Artikel 3
De huwelijksgoederengemeenschap bestaat uit de volgende onderdelen:
(. . .)
11. bankrekeningen ten name van de man: bij ABN-Amrobank nrs. [rekeningnummer 1] (saldo op 21 maart 2003 € 50.000,00); [rekeningnummer 2] (saldo op 3 april 2003 € . . . .); en bij de Postbank nr . . . . (saldo . . . .).
Artikel 4
Aan de vrouw worden toegescheiden:
(. . .)
5. de helft van de tegoeden op de bankrekeningen (. . .) genoemd sub 9, 10 en 11 in artikel 3 zoals die luidden op de daar genoemde data.
(. . .)
Artikel 5
Aan de man worden toegescheiden:
(. . .)
8. de helft van de toegoeden op de bankrekeningen genoemd sub 9, 10 en 11 in artikel 3 zoals die luidden op de daar genoemde data.”
Op 21 januari 2004 heeft mr. De Jong aan mr. Schamhardt per brief laten weten:
“Cliënt gaat accoord met het door u opgestelde convenant (. . . ) Cliënt is druk doende met het verzamelen van de nog in te vullen gegevens.”
In de brief van 23 januari 2004 heeft mr. De Jong aan mr. Schamhardt geschreven:
“In antwoord op uw faxberichten zend ik u bijgaand het door mijn cliënt aangevulde én reeds getekende conceptconvenant.”
Het door de man op 23 januari 2004 ondertekende convenant bevat handgeschreven aanvullingen. In artikel 3 sub 11 is bij rekening [rekeningnummer 2] bij ABN Amro de hoogte van het saldo ingevuld, en bij de rekening bij de Postbank zowel het nummer als de hoogte van het saldo. Voorts is aan artikel 3 nog een vermogensbestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap toegevoegd. De artikelen 4 sub 5 en 5 sub 8 zijn niet handmatig aangevuld of gewijzigd.
Met brief van 2 februari 2004 heeft mr. Schamhardt aan mr. De Jong concept 3 d.d. 2 februari 2004 doen toekomen met het volgende bericht:
“”Na verwerking van de gegevens heeft cliënte het convenant ondertekend (. . .) De twee originele exemplaren zend ik U per gewone post, opdat Uw cliënt ze ondertekenen kan. Een exemplaar daarvan zie ik vervolgens weer tegemoet.
Ten overvloede: het door Uw cliënt op 23 januari jl. getekende exemplaar heeft stellig betekenis, maar ik geef de voorkeur aan twee gelijke bijgewerkte convenanten, met beide handtekeningen daarop gesteld.”
In concept 3 dat – voor zover in dit verband van belang – gelijkluidend is aan het door partijen op 8 april 2004 ondertekende convenant, is het door de man in concept 2 handgeschreven toegevoegde vermogensbestanddeel opgenomen in artikel 3 sub 10. De drie bankrekeningen die in concept 2 nog in artikel 3 sub 11 waren vermeld zijn thans opgenomen in dat artikel sub 12. In artikel 4 sub 5 en artikel 5 sub 8, waarin de toedeling aan ieder van partijen wordt vastgesteld, worden de bankrekeningen van artikel 3 sub 12 evenwel niet genoemd.
Gelet op de tussen de advocaten van partijen gewisselde concepten in samenhang met de daarover gevoerde correspondentie heeft de vrouw genoegzaam aangetoond dat bij het bijwerken van het convenant naar aanleiding van de aanvullingen door de man een vergissing is begaan doordat de vernummering in artikel 3 van de drie bankrekeningen (sub 12 in plaats van sub 11) niet tevens is doorgevoerd in de verwijzing in de artikelen 4 sub 5 en 5 sub 8. Uit de gehele correspondentie voorafgaand aan de ondertekening van het convenant op 8 april 2004 blijkt niet dat de man op enig moment te kennen heeft gegeven dat de drie op zijn naam staande bankrekeningen al waren verdeeld en geen deel uitmaakten van het convenant. Reeds in de brief van 11 juni 2003 is namens de vrouw het standpunt ingenomen dat het saldo van de bankrekening bij ABN Amro met nummer [rekeningnummer 1] op naam van de man aan beide partijen toekomt. Concept 2, waarop de man ontbrekende gegevens bij de drie op zijn naam staande bankrekeningen in artikel 3 (toen nog) sub 11 heeft ingevuld, is door de man ondertekend aan de advocaat van de vrouw teruggezonden. Deze gang van zaken in aanmerking nemend volgt het hof de man niet in zijn standpunt dat de drie bankrekeningen al aan hem waren toegedeeld en het convenant uitsluitend de vermogensbestanddelen omvatte die nog niet waren verdeeld.
De conclusie luidt dat de saldi van de in artikel 3 sub 12 van het convenant genoemde bankrekeningen onverdeeld zijn gebleven, zodat de grieven slagen voor zover zij zien op deze vermogensbestanddelen. Het hof zal het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008 vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de bankrekeningen zijn afgewezen, de verdeling van de bankrekeningen alsnog vaststellen en bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 25.324,95 dient te voldoen. Aangezien de wettelijke rente eerst verschuldigd wordt nadat de verdeling is vastgesteld en de man vervolgens met de betaling in verzuim is, zal het hof de gevorderde wettelijke rente toewijzen als na te melden.
Partijen zijn ex-echtelieden. Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure en zal bepalen dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.
3 Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008, voor zover daarbij de vorderingen van de vrouw tot verdeling van de in artikel 3 sub 12 van het convenant genoemde banksaldi en betaling door de man van een bedrag van € 25.324,95 zijn afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de bankrekeningen ten name van de man bij ABN Amro nummer [rekeningnummer 1] (saldo op 21 maart 2003 € 50.000,-) en nummer [rekeningnummer 2] (saldo op 3 april 2003 € 112,- debet) en bij de Postbank nummer [rekeningnummer 3] (saldo € 761,90) vast in die zin dat deze aan de man worden toegedeeld;
veroordeelt de man wegens de aan de vrouw toekomende helft van de saldi van voornoemde bankrekeningen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.324,95, vermeerderd met de wettelijke rente indien de man niet binnen veertien dagen na heden aan deze veroordeling voldoet;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008 voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.G. Kleene-Eijk en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.