Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5414, 200.055.552/01
Gerechtshof Amsterdam, 29-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5414, 200.055.552/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 juli 2014
- Datum publicatie
- 18 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:5414
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1825
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2014:950
- Zaaknummer
- 200.055.552/01
Inhoudsindicatie
Eindarrest.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.055.552/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Alkmaar : 302828 \ CV EXPL 09-3432 WG
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 juli 2014
inzake
1 [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. G.F. de Graaf, te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAHANI B.V.,
gevestigd te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.P. Klaver, te Alkmaar.
1 Het verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom aangeduid als (in enkelvoud) [appellant sub 1] en Jahani.
Het hof verwijst naar zijn derde tussenarrest van 21 januari 2014 voor het daaraan voorafgegane verloop van het geding. Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door partijen.
Zowel [appellant sub 1] als Jahani heeft zich daarna bij akte uitgelaten.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.
2 De verdere beoordeling
In het tussenarrest overweegt het hof in rechtsoverweging 2.5, onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.3, dat de huurovereenkomst tussen partijen ook voor wat betreft het rentebeding valt onder het bereik van Richtlijn 93/13 van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Gelet op artikel 1, aanhef en onder e in de bijlage van deze richtlijn wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. Op grond van de omstandigheden dat het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente dan de hier te lande geldende wettelijke rente en marktrente heeft het hof voorshands geoordeeld dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn.
Jahani betoogt in haar akte na tussenarrest dat in het geval van structurele wanbetaling, zoals in het onderhavige geval, zij - als belegger in vastgoed - wordt geconfronteerd met het doorlopen van vaste lasten terwijl de overeengekomen tegenprestatie door de huurder niet wordt voldaan en zij daardoor genoodzaakt is tot het (bij)financieren van haar tekort tegen bancaire rentes die hoog kunnen oplopen. Het hof is van oordeel dat, nu Jahani haar stelling slechts zeer algemeen heeft geformuleerd, nog daargelaten de vraag of in zijn algemeenheid verhuurders zijn genoodzaakt tot (bij)financieren in dit soort situaties, haar dat in dit geval niet kan baten. Het had op haar weg gelegen nader te onderbouwen waar, in dit concrete geval, haar vaste lasten uit bestaan, en welk tekort tegen welke rente zij genoodzaakt was te financieren.
Het hof is dan ook van oordeel dat het rentebeding in zijn algemeenheid en ook in dit geval oneerlijk is in de zin van de richtlijn en zal dit buiten toepassing laten. De daarop gebaseerde vordering zal worden afgewezen.
Uit de stellingen van Jahani begrijpt het hof dat zij heeft bedoeld subsidiair de wettelijke rente te vorderen. [appellant sub 1] heeft dat kennelijk ook zo begrepen aangezien hij naar voren heeft gebracht dat de schade die Jahani lijdt gelijk te stellen is met de wettelijke rente. Dit volgt ook uit grief III. Deze grief ziet op de vordering voor zover die de wettelijke rente te boven gaat, en is daarmee terecht voorgesteld. Het hof zal dan ook de vordering inzake de wettelijke rente toewijzen.
Grief IV ontbeert, gezien het voorgaande, een zelfstandig belang en zal buiten behandeling blijven.
De slotsom is dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd en dat [appellant sub 1] - opnieuw rechtdoende - zal worden veroordeeld tot betaling van de huurpenningen over de maanden januari tot en met juni 2009, minus de deelbetalingen gedaan in januari en februari 2009, en de huurpenningen over de maanden juli tot en met november 2009, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu in het bestreden vonnis geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen en Jahani hiertegen geen incidentele grief heeft aangevoerd zal deze vergoeding niet worden toegewezen. Het hof ziet aanleiding de proceskosten van het hoger beroep te compenseren.