Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1928, 200.197.332/01 NOT

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1928, 200.197.332/01 NOT

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
30 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:1928
Zaaknummer
200.197.332/01 NOT
Relevante informatie
Wet op het notarisambt [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 94, Wet op het notarisambt [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 95

Inhoudsindicatie

De onbevoegdheid van een lid van de kamer voor het notariaat leidt niet automatisch tot ongeldigheid van de beslissing. Volgens het hof staat vast dat een van de leden van de kamer ten tijde van de procedure in eerste aanleg niet de hoedanigheid van belastinginspecteur bezat die hij op grond van de wet moest hebben om deel van die kamer te kunnen uitmaken. Het bepaalde in artikel 95 lid 1 van de Wet op het notarisambt brengt mee dat het verlies van de vereiste hoedanigheid automatisch tot verlies van het lidmaatschap van de kamer leidt. Daaruit volgt dat de beslissing van de kamer mede is genomen door een persoon die hiertoe niet bevoegd was en dat deze beslissing dus nietig is. Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2607, Meavita) is het hof van oordeel dat ‘nietigheid’ in dit geval niet hetzelfde betekent als ‘non existent’. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt voor gevallen als deze mee dat de nietigheid van de beslissing van de kamer alleen kan worden ingeroepen in het kader van een daartegen openstaand rechtsmiddel en dat is (in dit geval) hoger beroep bij dit hof. Omdat een hoger beroep (ook) ertoe strekt om onregelmatigheden in de eerste aanleg te herstellen en het hof de zaak opnieuw in volle omvang behandelt, doet het hof de zaak zelf af. Voor terugverwijzing van de zaak naar de kamer zijn onvoldoende gronden gesteld of gebleken. Het hof verklaart de klacht van het BFT tegen de notaris grotendeels gegrond en legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van drie maanden op. Op basis van dezelfde feiten had de kamer aan de notaris eerder de zwaarste maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.

Uitspraak

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.197.332/01 NOT

nummer eerste aanleg : 299684 KI RK 16/31

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 mei 2017

inzake

[notaris] ,

notaris te [plaats] ,

appellant,

gemachtigde: mr. R.H. Hulshof, advocaat te Leeuwarden,

tegen

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant (hierna: de notaris) heeft op 17 augustus 2016 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 22 juli 2016 (ECLI:NL:TNORARL:2016:40). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: het BFT) tegen de notaris op een onderdeel (klachtonderdeel 3) ongegrond en op drie onderdelen (klachtonderdelen 1.a, 1.b en 2) gegrond verklaard en de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.

1.2.

Op 13 september 2016 is van de notaris een aanvullend beroepschrift met bijlagen ontvangen.

1.3.

Van de zijde van het BFT is op 10 oktober 2016 een verweerschrift met bijlage ontvangen.

1.4.

Van de notaris zijn op 2 maart 2017 aanvullende producties met een toelichting daarop ontvangen. Hierop heeft het hof bij brief van dezelfde datum aan de notaris bericht dat het procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken toestaat dat (tot tien dagen) voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadere producties in het geding worden gebracht, maar dat bedoeld procesreglement niet de mogelijkheid biedt om naast het beroepschrift en het verweerschrift verdere reacties/schriftelijke uiteenzettingen in te dienen, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt, dat dit betekende dat de brief van de notaris buiten beschouwing zou worden gelaten wat betreft de toelichting op de toegezonden producties, maar dat van deze producties door het hof voorafgaand aan de zitting kennis zal worden genomen.

1.5.

Op 6 maart 2017 is van de notaris een aanvullende productie ingekomen.

1.6.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 maart 2017. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Namens het BFT zijn verschenen mr. R. Wisse en mr. M.A. Drenth. Allen hebben het woord gevoerd; mr. Wisse en de gemachtigde van de notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3 Feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

3.2.

Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

Op grond van artikel 110 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) heeft het BFT van

30 september 2015 tot en met 5 oktober 2015 onderzoek verricht op het kantoor van de notaris. Het onderzoek heeft zich in eerste instantie gericht op de onderdelen financiën, kwaliteit en integriteit en is uitgebreid naar de minuutakten die in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 april 2015 door de notaris zijn gepasseerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een definitief rapport van het BFT van 12 november 2015.

3.2.2.

De bevindingen van het BFT komen - voor zover voor de klacht van het BFT van belang - neer op het volgende.

- Op door de notaris in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 april 2015 verleden akten van levering en/of hypotheekakten ontbreekt in één geval de handtekening van de notaris en in zeven gevallen de handtekening van de medewerkster van de notaris die gemachtigd was namens de bank op te treden.

- De notaris heeft in genoemde periode in de zeven genoemde gevallen telkens buiten de aanwezigheid van vorenbedoelde medewerksters hypotheekakten gepasseerd; die medewerksters van de notaris ondertekenden de akten op een later tijdstip.

- Van de 422 door het BFT onderzochte minuutakten die in genoemde periode door de notaris zijn gepasseerd, zijn 50 akten buiten de vestigingsplaats van de notaris verleden.

- In door de notaris in genoemde periode afgegeven offertes werden los van het basistarief bedragen opgenomen aan leges voor identiteitscontrole en onderzoek in persoons- en faillissementsregisters.

3.2.3.

In een eerdere tuchtprocedure heeft de kamer op 20 november 2014 (ECLI:TNORARL:2014:50) beslist op een door vier notarissen tegen de notaris ingediende klacht die onder meer zag op het meer dan incidenteel passeren van akten buiten de vestigingsplaats in de jaren 2013 en 2014. Op die klacht heeft het hof op 1 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:4970) in hoger beroep beslist.

4 Standpunt van het BFT

5 Standpunt van de notaris

6 Beoordeling

7 Beslissing