Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1657, 200.228.431/01 NOT

Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1657, 200.228.431/01 NOT

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 mei 2018
Datum publicatie
25 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1657
Zaaknummer
200.228.431/01 NOT

Inhoudsindicatie

Klacht tegen een notaris. Klager verwijt de notaris – samengevat – dat hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van tante bij de totstandkoming van de wijziging van haar testament op 9 juni 2016, dat op een cruciaal punt afwijkt van haar twee eerdere testamenten. Volgens klager had de notaris het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid van de KNB moeten hanteren en had hij op zijn minst een huisartsverklaring moeten opvragen.

De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd. Het hof is van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het beoordelen van de wilsbekwaamheid van tante bij het bespreken en verlijden van het testament op 9 juni 2016. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.228.431/01 NOT

nummer eerste aanleg : SHE/2017/53

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 mei 2018

inzake

mr. [naam] ,

notaris te [plaats] ,

appellant,

tegen

[naam] ,

wonend te [plaats] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. W. van der Sande, advocaat te Goes.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant (hierna: de notaris) heeft op 29 november 2017 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s‑Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 november 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:22). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd.

1.2.

Klager heeft op 16 januari 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.

1.3.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2018. De notaris en klager, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3 Feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

3.2.

Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

Klager is een neef van mevrouw [naam] (hierna: tante), geboren op [geboortedatum] 1918.

3.2.2.

Bij akte van 7 juli 2010, verleden ten overstaan van een andere notaris, heeft tante een uiterste wilsbeschikking gemaakt. Daarbij heeft zij aan haar broer haar statenbijbel gelegateerd en aan klager al haar sieraden, haar roerende goederen en haar woning, dan wel, indien zij deze woning ten tijde van haar overlijden niet meer in eigendom heeft, de verkoopopbrengst daarvan. Voorts heeft zij haar erfgenamen volgens de wet tot haar enige erfgenamen benoemd. Klager is benoemd tot executeur.

3.2.3.

Op 30 mei 2016 heeft tante, naar aanleiding van het overlijden van haar (in Canada woonachtige) broer aan wie zij haar statenbijbel had gelegateerd, onder meer de wijziging van dit legaat besproken met de notaris op diens kantoor. Tijdens die bespreking is een akte gepasseerd, waarbij tante, met herroeping van alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen, aan klager heeft gelegateerd: haar statenbijbel, al haar sieraden, haar roerende goederen en de verkoopopbrengst van haar woning, zijnde € 125.000,-. Voorts heeft zij haar erfgenamen volgens de wet (te weten haar neven/nichten), samen en voor gelijke delen, tot haar enige erfgenamen benoemd en klager (wederom) tot executeur benoemd. Klager is bij voormelde bespreking en het passeren van de akte aanwezig geweest. Een afschrift van dit testament is aan tante gezonden.

3.2.4.

Op 9 juni 2016 in de ochtend heeft de notaris op eigen initiatief en onaangekondigd tante bezocht in haar (aanleun)woning, waarbij hij met haar het testament van 30 mei 2016 heeft besproken. Diezelfde middag heeft de notaris in de woning van tante een akte gepasseerd, waarbij tante, met herroeping van alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen, haar erfgenamen volgens de wet tot haar enige erfgenamen heeft benoemd op de wijze en voor de delen als bij de wet bepaald en klager wederom tot executeur benoemd.

In dit testament is de volgende considerans opgenomen:

“In overweging nemende dat de comparante enige dagen geleden een testament heeft gemaakt doch dat zij zich daarbij niet heeft gerealiseerd dat haar neven en nichten niet gelijkelijk delen in haar gehele nalatenschap en dat zij het, blijkens onderhoud van vandaag met ondergetekende notaris gehad, wenselijk acht dat dat wel het geval zal zijn (in haar eigen woorden: iedereen moet meedelen in alles voor hetzelfde deel) heeft zij herhaaldelijk verklaard, in het bijzijn van ondergetekende, notaris, het testament wijzigen en vervolgens te laten luiden als volgt.”

3.2.5.

Op 23 augustus 2016 heeft de heer [naam] , huisarts, een geneeskundige verklaring ten behoeve van een verzoek tot onderbewindstelling/mentorschap/curatele afgegeven. Hierin staat (onder meer) vermeld:

“(…) Ondergetekende verklaart dat:

Betrokkene wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt om diens belangen behoorlijk waar te nemen.

De aard van de geestelijke stoornis is (…):

ziekte van Alzheimer. Dementie met weinig ziektebesef en weinig ziekteinzicht.

Het is niet opportuun om betrokkene op het verzoek te horen omdat

Hierbij is aangekruist:

“(…)

betrokkene de strekking van het verzoek niet zal begrijpen;

(…)”

3.2.6.

In een e-mailbericht van 16 september 2016 heeft mevrouw [naam] , als klinisch geriater verbonden aan het [naam] Ziekenhuis te [plaats] , (onder meer) het volgende medegedeeld:

“(…) Ik heb [tante] uitgebreid op mijn polikliniek gezien op 22-01-2015.

Toen heb ik de diagnose vastgesteld, die u ook in uw brief noemde en die de huisarts heeft verklaard. (…)”

3.2.7.

Een van de erfgenamen van tante heeft een civielrechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen klager, strekkende tot nietigverklaring van (het hof begrijpt: de uiterste wilsbeschikkingen die zijn opgenomen in) het testament van 30 mei 2016.

3.2.8.

Tante is op 3 januari 2017 overleden.

3.2.9.

Bij brief van 19 januari 2017 heeft de notaris aan klager (onder meer) medegedeeld:

“(…) Ik ben enkele dagen na het passeren van het testament de dato 30 mei 2016, te weten op 9 juni bij haar langs geweest om het testament te bespreken.

Toen u en zij bij mij waren om het testament te tekenen vond ik wel dat zij in staat was een testament te maken maar ik vond ook dat zij aarzelde bij mijn vraag hoe het zat met de opbrengst van de woning.

Daarom vond ik het beter om dit nogmaals met haar te bespreken maar dan bij haar thuis. Bij die bespreking bleek mij, zoals ik ook in het testament heb weergegeven, dat zij vond dat iedereen hetzelfde moest krijgen en moest meedelen in alles. (…)”

3.2.10.

Bij brief van 6 februari 2017 heeft (de advocaat van) klager de notaris aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden en nog te lijden schade als gevolg van het feit dat klager is benadeeld door het op 9 juni 2016 verleden testament.

4 Standpunt van klager

5 Standpunt van de notaris

6 Beoordeling

7 Beslissing