Gerechtshof Amsterdam, 12-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1949, 200.228.452/01
Gerechtshof Amsterdam, 12-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1949, 200.228.452/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 juni 2018
- Datum publicatie
- 15 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1949
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1443, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.228.452/01
Inhoudsindicatie
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is ten onrechte op de d-grond ontbonden. In hoger beroep wordt geconcludeerd dat de arbeidsverhouding is verstoord doordat werkgever ten onrechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft nagestreefd op basis van ongeschiktheid voor de functie. Werkgever heeft op deze manier ernstig verwijtbaar gehandeld en aan werknemer wordt om die reden een billijke vergoeding toegekend van € 70.000,- bruto.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.228.452/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 5952071 / AO VERZ 17-58
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juni 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. C.C. Oberman te Amsterdam,
tegen
TATA STEEL IJMUIDEN B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord, gemeente Velsen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.F. Seunke te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Tata Steel genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
29 november 2017, onder aanvoering van 21 grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), op 31 augustus 2017 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - primair Tata Steel zal veroordelen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te herstellen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, en voorzieningen zal treffen ter zake van de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst indien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld vanaf
1 november 2017, subsidiair dat het hof Tata Steel zal veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW ten bedrage van € 300.000,- bruto, zowel primair als subsidiair met veroordeling van Tata Steel tot betaling van kosten ex artikel 6:96 BW ten bedrage van € 35.381,80, met wettelijke rente, en met veroordeling van Tata Steel in de kosten van de procedure in hoger beroep, met wettelijke rente.
Op 2 februari 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Tata Steel ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente, en voorwaardelijk, voor het geval het hof één van de primaire vorderingen van [appellant] zou toewijzen, hem - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot terugbetaling van het aan hem betaalde bedrag van
€ 122.000,- aan transitievergoeding, met wettelijke rente, en met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Bij die gelegenheid heeft [appellant] door mr. Oberman voornoemd en mr. M. van den Eeckhout, advocaat te Amsterdam, en Tata Steel door mr. Seunke voornoemd het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is uitspraak bepaald.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.21 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Voor zover [appellant] bij grieven 1 tot en met 10 klaagt over de juistheid dan wel volledigheid van de door de kantonrechter in r.o. 2.2, 2.13 tot en met 2.21 van de bestreden beschikking vastgestelde feiten zal het hof dit hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, in zijn overwegingen betrekken. De overige feiten zijn in hoger beroep niet, althans niet langer in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
[appellant] , geboren [in] 1958, is op 10 februari 1986 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Tata Steel als interne bedrijfspsycholoog. De laatste functie die [appellant] vervulde, was die van Talent & Capability Manager tegen een salaris van
€ 7.710,83 bruto per maand, aangevuld met een bedrag van € 1.120,33 bruto per maand.
In 2004 is [appellant] teruggekeerd in Nederland na een periode voor Tata Steel te hebben gewerkt in het Verenigd Koninkrijk. [appellant] had toen de functie van Manager Management Development. In 2010 werd [appellant] Adviseur Management Development. Per 1 april 2013 is [appellant] aangesteld als Talent & Capability Manager. In 2014 zijn de Talent- activiteiten door collega’s overgenomen en heeft [appellant] vooral een back-office rol gekregen op het gebied van Capability.
Bij het beoordelingsgesprek van 2010 werd besproken dat [appellant] voor wat betreft de samenwerking met het Hub-management met behulp van een coach moest gaan werken aan zijn eigen functioneren. Bij e-mail van 23 februari 2011 is [appellant] er door [A] op gewezen dat dit een “serieuze zaak” is. Een door Tata Steel aangedragen gedragsgericht coachingstraject heeft [appellant] destijds niet geaccepteerd en hij heeft zelf [B] (hierna: [B] ) ingeschakeld. Tata Steel heeft de kosten van [B] betaald.
De prestatie van [appellant] is in de periode april 2012 - maart 2016 jaarlijks beoordeeld met “effective” en zijn algehele beoordeling van potentieel met “at level”. In het prestatiegesprekformulier over de periode 1 april 2012 - 31 maart 2013 is als belangrijkste ontwikkelactie de training van persoonlijke vaardigheden benoemd. In het formulier over de periode 1 april 2013 - 31 maart 2014 heeft [C] , hierna [C] , de leidinggevende van [appellant] , vermeld dat [appellant] moet proberen uit zijn “comfort zone” te komen, te leren en zich verder te ontwikkelen. Als actiepunt is onder meer genoemd: “Fix things, do stuff! Help people to find solutions”. In het formulier over de periode 1 april 2014 - 31 maart 2015 is [appellant] erop gewezen dat hij meer aandacht moet besteden aan klantrelaties, dat hij niet moet denken in tekortkomingen maar in kansen en dat hij zijn negatieve houding binnen het team moet veranderen. Voornoemde actiepunten zijn ook vermeld in het formulier over de periode 1 april 2015 - 31 maart 2016.
Op 7 september 2016 heeft [C] met [appellant] een performancegesprek gevoerd, waarin zij heeft medegedeeld dat zij zeer ontevreden is over zijn prestaties. Het gesprek is bevestigd in de brief van 8 september 2016. In die brief staat onder meer het volgende: “Ik heb in dit gesprek een viertal zaken aangegeven dat bepalend is voor het feit waarom ik zeer ontevreden ben over jouw Performance: Ik zie geen toegevoegde waarde in jouw bijdrage aan de organisatie of het team. Je bereikt geen resultaten en output uit de taken die ik je heb gegeven. Ik heb je een aantal jaren geleden uit de rol van Talent Manager gehaald omdat je niet in staat was om goede contacten te onderhouden met directeuren van ons bedrijf. (…) Je hebt altijd een negatieve benadering. Dit trekt energie weg uit het team en uit de collega’s. Collega’s klagen hierover en hebben moeite om met je samen te werken. (…) Je gedraagt je ondermijnend naar mij toe in mijn leidinggevende rol. Je praat achter mijn rug om met anderen en ondergraaft beleidsvoorstellen. (…) Ik constateer dat je het tempo van het werk al heel lang niet aankunt. Je volgt de ontwikkelingen niet en bent niet aangesloten. Je bent geen gesprekspartner. Je vraagt en neemt veel maar je brengt zelf niets. Ik heb je vaak feedback gegeven, maar altijd op een constructieve manier gericht op verbetering en ontwikkeling. Je hebt dit nooit opgepakt. Herkent het niet en lijkt het prima te vinden hoe het gaat. Er ontbreekt elke vorm van zelfreflectie en je zit continu in de slachtofferrol. (…)”.
Op 13 september 2016 hebben [C] en [appellant] opnieuw gesproken over het functioneren van [appellant] . Uit de brief van [C] van diezelfde datum volgt dat [appellant] zich niet herkent in de kritiek op zijn functioneren zoals vermeld in de brief van [C] van 8 september 2016. Gesteld voor de keus om een andere baan te zoeken of zijn functioneren te verbeteren, heeft [appellant] voor dat laatste gekozen. [appellant] is een verbetertraject van zes maanden aangezegd en hem is opgedragen om zijn huidige werkzaamheden aan anderen over te dragen. Het verbetertraject behelst de uitvoering als projectleider van het project Peoplelink Capability Development (hierna: het project).
Bij brief van 16 september 2016 heeft mr. Van den Eeckhout namens [appellant] geprotesteerd tegen de gang van zaken en er op aangedrongen dat [appellant] weer te werk wordt gesteld in zijn eigen functie en dat in die functie een verbetertraject wordt gestart.
In een gesprek op 8 november 2016 tussen [appellant] , [C] en [D] (hierna: [D] ), advocaat in loondienst van Tata Steel, heeft [appellant] het verbetertraject en de werkplek waar dit verbetertraject dient te worden uitgevoerd aanvaard. Besproken is dat het verbetertraject direct zal beginnen en zal eindigen op 31 mei 2017. De volgende verbeterpunten zijn geformuleerd:
1. outputverbetering;
2. geen negatieve, cynische, pessimistische uitlatingen;
3. geen ondermijnend gedrag ten opzichte van [C] ;
4. de twijfels bij Tata Steel over de vraag of [appellant] het tempo van het werk aan kan, moeten worden weggenomen door verbetering van de hiervoor genoemde punten en directe feedback van klanten.
[appellant] is nogmaals voorgehouden dat hij zijn vroegere werkzaamheden aan anderen dient over te laten.
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van [appellant] heeft [C] bij e-mail van 23 november 2016 geschreven dat zij wacht op het door [appellant] ondertekende verslag van het gesprek van 8 november 2016 en dat zij niet weer lang en uitgebreid met [appellant] in debat wil gaan. Tevens heeft [C] het ondermijnend genoemd dat [appellant] maar niet stopt met zijn vroegere werkzaamheden.
In een uitvoerige brief van 30 november 2016 heeft [C] voor zover van belang [appellant] in antwoord op vragen van zijn kant bericht dat hij nu zonder verdere discussie het gespreksverslag van 8 november 2016 dient te ondertekenen en met het project, tevens verbetertraject aan de slag dient te gaan. [C] heeft in deze brief een uiteenzetting gegeven van alle kritiek op het functioneren van [appellant] binnen Tata Steel en daarbij 13 directeuren en managers aangehaald. Verder heeft [C] [appellant] een coachingstraject aangeboden.
Op 7 december 2016 heeft [appellant] het gespreksverslag “voor gezien” ondertekend en teruggestuurd aan [C] . [appellant] is niet ingegaan op het aanbod van coaching maar heeft aangedrongen op het inschakelen van een mediator om de communicatie tussen hem en [C] te verbeteren. Daar heeft Tata Steel niet mee ingestemd.
Uit de door [E] (hierna: [E] ), de begeleidster van [appellant] gedurende het verbetertraject, opgestelde voortgangsverslagen komt naar voren dat het project traag op gang is gekomen en dat er vaak met [appellant] is gediscussieerd over de aanpak en uitvoering van het project. Uit de verklaring van programmamanager [F] van 31 maart 2017 volgt dat hij het resultaat van de werkzaamheden van [appellant] mager vindt in verhouding tot de tijd en inspanning die hieraan besteed zijn.
Op 4 april 2017 heeft [appellant] een showcase gepresenteerd aan [C] , [E] en [G] (hierna: [G] ), de leidinggevende van [C] . [G] achtte het resultaat onvoldoende en heeft de presentatie voortijdig beëindigd.
Op 5 april 2017 heeft een beoordelingsgesprek met [appellant] plaatsgevonden waarin hem is medegedeeld dat het verbetertraject is mislukt omdat de resultaten die hij op 4 april 2017 heeft gepresenteerd ver onder het vereiste niveau liggen en hij bovendien nog lang niet klaar is. Het functioneren van [appellant] over de periode van
1 april 2016 tot 1 april 2017 is als onvoldoende beoordeeld. Het project is overgedragen aan [E] en [appellant] is vrijgesteld van werk. [appellant] heeft hiertegen geprotesteerd en is op 6 april 2017 op het werk verschenen. Een beveiligingsmedewerker heeft [appellant] uiteindelijk naar buiten begeleid.
Naar aanleiding van een melding van Tata Steel, heeft de politie de jachtgeweren van [appellant] enige tijd in bewaring genomen.
3 Beoordeling
Bij inleidend verzoekschrift heeft Tata Steel de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens ongeschiktheid van [appellant] tot het verrichten van de bedongen arbeid als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub d BW en wegens een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW. [appellant] heeft primair verzocht om het verzoek van Tata Steel af te wijzen en subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, om daarbij de opzegtermijn in acht te nemen, en Tata Steel te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 122.000,- bruto en een billijke vergoeding van € 300.000,- bruto. [appellant] heeft zelfstandig verzocht om Tata Steel - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen om [appellant] in de gelegenheid te stellen om zijn normale werkzaamheden te hervatten, op straffe van verbeurte van dwangsommen, en heeft verzocht om Tata Steel te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, met wettelijke rente.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Tata Steel alle omstandigheden in aanmerking genomen tot de conclusie heeft kunnen komen dat de gewenste verbetering in de houding en het functioneren is uitgebleven en dat er geen aanwijzingen waren dat [appellant] zich nog zou gaan verbeteren. Tata Steel heeft voldoende onderbouwd dat er voor [appellant] gezien zijn functie en ervaring geen mogelijkheden tot herplaatsing zijn binnen Tata Steel. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn ontbonden met ingang van 1 november 2017. De kantonrechter heeft verder Tata Steel veroordeeld om aan [appellant] een transitievergoeding van € 122.000,- bruto te betalen, bepaald dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen en heeft de overige verzoeken afgewezen. Tegen deze beslissing komt [appellant] met zijn grieven op.
Op de grieven 1 tot en met 10 is reeds bij de vaststelling van de feiten ingegaan. Deze grieven kunnen niet tot de vernietiging van de bestreden beschikking leiden en hoeven, bij gebrek aan voldoende belang, hier niet nader te worden besproken. [appellant] komt met zijn grieven 11 tot en met 16 hoofdzakelijk op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij ongeschikt is voor zijn functie. Met grief 17 betoogt [appellant] dat de arbeidsverhouding tussen partijen niet verstoord is en dat herplaatsing in de rede ligt. Grief 18 is gericht tegen de afwijzing van de door [appellant] verzochte vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door Tata Steel. Met grief 19 komt [appellant] op tegen de afwijzing van de verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten en grief 20 heeft betrekking op de beslissing van de kantonrechter over de proceskosten. Grief 21 houdt in dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek had moeten afwijzen, de verzoeken van [appellant] had moeten toewijzen en Tata Steel had moeten veroordelen in de kosten van de procedure. Naar aanleiding van voornoemde grieven overweegt het hof als volgt.
De grieven 11 tot en met 16 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met [appellant] is het hof van oordeel dat aan [appellant] voorafgaand aan het gesprek op
7 september 2016 onvoldoende duidelijk is gemaakt dat hij zijn functioneren in die mate diende te verbeteren als [C] hem in dat gesprek heeft medegedeeld. De opmerkingen in de door [appellant] overgelegde beoordelingsformulieren over de jaren 2012 tot 2016 hebben niet een dusdanig gewicht dat [appellant] daaruit heeft moeten opmaken dat zijn functioneren ernstig te wensen overliet. Het hem vervolgens geboden verbetertraject is naar het oordeel van het hof te kort geweest en qua opzet en inhoud ontoereikend om daadwerkelijke verbetering op de in r.o. 2.11 weergegeven punten te kunnen verwachten, met name wat betreft de stijl van communiceren van [appellant] . Het traject is bovendien voortijdig afgebroken nadat de door [appellant] gepresenteerde showcase door [G] was afgekeurd en in het beoordelingsgesprek op 5 april 2017 zijn de verbeterpunten niet meer geëvalueerd. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat in zoverre niet voldaan is aan de in artikel 7:669 lid 3 sub d BW gestelde voorwaarden om tot ongeschiktheid van [appellant] tot het verrichten van de bedongen arbeid te kunnen concluderen, te weten dat de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren. De grieven 11 tot en met 16 slagen in zoverre.
Het hof is echter van oordeel dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat van Tata Steel in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hof acht daarbij vooral van belang de slechte communicatie tussen [C] en [appellant] en het kennelijk geheel weggevallen vertrouwen binnen Tata Steel in de capaciteiten van [appellant] , waardoor terugkeer van [appellant] in zijn vroegere of een andere, passende HR-functie niet in de rede ligt. De wijze waarop Tata Steel zich jegens [appellant] heeft opgesteld in de periode vanaf
7 september 2016 tot het feitelijk eindigen van zijn werkzaamheden op 6 april 2017, waaronder de weigering om een mediator in te schakelen en het uitblijven van een beoordeling of [appellant] de verbeterpunten had gerealiseerd, en de manier waarop [appellant] op zijn laatste werkdag na een dienstverband van 31 jaar uit het pand van Tata Steel is vertrokken, dragen er toe bij dat werkhervatting uitgesloten moet worden geacht.
[appellant] heeft aangevoerd dat Tata Steel bewust heeft aangestuurd op het veroorzaken van een verstoorde arbeidsverhouding, [appellant] zonder gegronde redenen op non-actief heeft gesteld en met valse informatie de politie heeft ingeschakeld, wat ertoe geleid heeft dat de jachtgeweren van [appellant] ten onrechte gedurende enige tijd in bewaring genomen zijn geweest. Ook heeft Tata Steel volgens [appellant] het door [B] opgestelde MindSonarProfiel onrechtmatig verkregen en in de procedure gebruikt. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Tata Steel aldus ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en heeft daarom verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Tata Steel heeft een en ander uitdrukkelijk betwist. Het hof overweegt het volgende. Voor het hof staat buiten twijfel dat de arbeidsverhouding tussen partijen pas verstoord is geraakt in de loop van het najaar van 2016 toen [appellant] zich verzette tegen de kritiek op zijn functioneren en - aanvankelijk - tegen het hem aangeboden verbetertraject. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat met name [C] zich in toenemende mate heeft geërgerd aan de opstelling van [appellant] en zich daarover in steeds scherpere bewoordingen heeft uitgelaten. Anders gezegd, doordat Tata Steel ten onrechte beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft nagestreefd op basis van ongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub d BW is een verstoring van de arbeidsverhouding ontstaan. Het hof ziet daarin aanleiding om aan [appellant] ten laste van Tata Steel een billijke vergoeding toe te kennen omdat Tata Steel op deze manier ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Wat partijen in dit verband verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
Wat betreft de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding wordt het volgende overwogen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding - naar haar aard - in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 3, pagina’s 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 7, pagina 91). Uit de beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo'n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. Een specifiek punitief karakter heeft de wetgever evenwel niet aan de billijke vergoeding willen toekennen Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.
Het hof weegt in het bijzonder mee de omstandigheden die hiervoor onder 3.5 en 3.6 zijn genoemd en die hebben geleid tot het oordeel dat Tata Steel zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen jegens [appellant] . Daarnaast weegt het hof mee dat [appellant] een bijzonder lang dienstverband heeft gehad met Tata Steel en door het verwijtbare gedrag van Tata Steel niet alleen financieel, maar ook in zijn persoonlijke levenssfeer is benadeeld. [appellant] heeft met zijn baan het door hem daarmee gegenereerde inkomen en een deel van zijn pensioenopbouw verloren. Het vinden van een andere baan of het opzetten van een eigen onderneming wordt voor [appellant] bemoeilijkt door zijn leeftijd van thans 60 jaar. Daar staat tegenover dat [appellant] een transitievergoeding heeft ontvangen, aanspraak heeft op een WW-uitkering en op de leeftijd van 62,5 jaar met vroegpensioen kan gaan. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof een billijke vergoeding van € 70.000,- bruto passend. Een en ander leidt ertoe dat grief 18 slaagt. Tata Steel zal worden veroordeeld tot het betalen van dit bedrag en de andersluidende beschikking van de kantonrechter zal in zoverre worden vernietigd.
De kantonrechter heeft onder 5.11 van de bestreden beschikking de door [appellant] verzochte vergoeding van redelijke kosten afgewezen omdat niet gebleken is dat er een grondslag bestaat voor de toekenning daarvan. Blijkens de toelichting op grief 19 stelt [appellant] zich zonder nadere toelichting op het standpunt dat de kantonrechter hierbij een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Tata Steel heeft dit gemotiveerd betwist. Het hof overweegt dat [appellant] kennelijk doelt op vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten en is van oordeel dat [appellant] geen aanspraak kan maken op vergoeding van dergelijke kosten. [appellant] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellant] vergoeding heeft verzocht, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor een proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Deze grief slaagt daarom niet.
Blijkens de toelichting op grief 20, die gericht is tegen de beslissing van de kantonrechter om de kosten te compenseren, stelt [appellant] zich ook in dit verband zonder nadere toelichting op het standpunt dat de kantonrechter hierbij een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Deze grief slaagt niet. In geval van toewijzing van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 7:671b worden de proceskosten in beginsel gecompenseerd. Het hof ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen aanleiding om anders te oordelen.
Aan grief 21 komt geen zelfstandige betekenis toe omdat deze in het verlangde ligt van de eerdere grieven en [appellant] ter toelichting op deze grief slechts heeft gesteld dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek had moeten afwijzen.
Tata Steel zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.