Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2601, 16/00536 en 16/00537

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2601, 16/00536 en 16/00537

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juni 2018
Datum publicatie
8 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:2601
Formele relaties
Zaaknummer
16/00536 en 16/00537

Inhoudsindicatie

Douanerecht.

- is het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden en zo ja, dient dit te leiden tot vernietiging van de utb’s?

- heeft de inspecteur voldaan aan de op de voet van artikel 7:4 Awb en artikel 8:42 Awb op hem rustende verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken, respectievelijk over te leggen en, zo niet, welke consequenties dienen hieraan te worden verbonden?

- is belanghebbende terecht aangemerkt als aangever en daarmee als douaneschuldenaar?

- heeft de inspecteur de preferentiële oorsprong terecht gecorrigeerd?

- heeft de inspecteur de aangegeven douanewaarde terecht en op juiste wijze gecorrigeerd?

- is artikel 181bis van de Toepassingsverordening Communautair Douanewetboek van toepassing?

- is de verlengde navorderingstermijn van toepassing?

- had boeking achteraf achterwege moeten blijven, omdat de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW zijn vervuld?

- dient navordering achterwege te blijven wegens schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

Uitspraak

kenmerken 16/00536 en 16/00537

28 juni 2018

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma)

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 7 november 2016 in de zaken met kenmerken HAA 13/4953 en 13/4954 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur

en

de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 april 2013 aan belanghebbende een

uitnodiging tot betaling van douanerechten (utb) van € 3.983.963,28 uitgereikt, betreffende 725 aangiften die zijn ingediend in de periode van 21 mei 2010 tot en met 29 december 2010 (rechtbanknr HAA 13/4953, Hofnr 16/536, utb-nr 0383, […] ).

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 april 2013 aan belanghebbende een

utb van € 1.159.078,36 aan douanerechten uitgereikt, betreffende 277 aangiften die zijn ingediend in de periode van 12 augustus 2009 tot en met 18 maart 2010 (rechtbanknr HAA 13/4954, Hofnr 16/537, utb-nr. 0384, […] ).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 28 november 2013, de utb’s gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- gelast dat verweerder de utb’s overeenkomstig deze uitspraak vermindert;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1484,-;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 december 2016. De inspecteur heeft op 6 maart 2017 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 14 april 2017 zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brieven van 15 en 17 november 2017 nadere stukken aan het Hof doen toekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Namens belanghebbende zijn verschenen haar gemachtigde mr. ing. B.J.B. Boersma, en A.P. van Breukelen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J.J. Birkhoff, mr. I. Ramdjiawan en J.A. van der Welle. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de inspecteur in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.7.

De inspecteur heeft stukken aan het Hof doen toekomen bij brieven van 5 januari 2018. Een afschrift van deze stukken is verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 22 februari 2018, waarbij zij stelt dat nog altijd een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreekt. Een afschrift van deze reactie is aan de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 11 april 2018, waarbij hij kenbaar maakt niet te beschikken over de door belanghebbende genoemde stukken.

1.8.

In haar onder 1.7 genoemde brief van 22 februari 2018 heeft belanghebbende het Hof verzocht om tien personen op te roepen als getuige (om te “voorkomen dat na de komende zitting nog enige onduidelijkheid kan blijven voortbestaan over de feiten”) en heeft zij aangekondigd dat, indien het Hof besluit deze getuigen niet op te roepen, zij zal overwegen om deze personen zelf als getuige op te roepen. Bij brief van 22 maart 2018 heeft het Hof belanghebbende bericht onvoldoende termen aanwezig te achten om over te gaan tot het oproepen van de getuigen. Belanghebbende heeft de door haar genoemde personen vervolgens niet zelf als getuige opgeroepen.

1.9.

Op 16 april 2018 heeft belanghebbende een afschrift van een brief van de regiodirecteur van douaneregio Breda, gedagtekend 16 april 2018, aan het Hof doen toekomen.

1.10.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 17 april 2018. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde mr. ing. B.J.B. Boersma, bijgestaan door zijn kantoorgenoten N. Nauta en R. van der Zee. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J.J. Birkhoff, mr. I. Ramdjiawan en J.A. van der Welle. De voorzitter heeft partijen ervan op de hoogte gesteld dat de samenstelling van de kamer is gewijzigd: A. Bijlsma is vervangen door F.J.P.M. Haas. Partijen hebben te kennen gegeven hiermee in te stemmen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld.

“1. In de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 heeft eiseres namens diverse importeurs aangiften ten invoer gedaan voor textiel en schoenen uit het Verre Oosten (voornamelijk China en Bangladesh). Eiseres heeft de aangiften verzorgd als direct vertegenwoordiger van de desbetreffende importeur.

2. De utb die het voorwerp is van zaak HAA 13/4953 betreft aangiften die in de periode 21 mei 2010 tot en met 29 december 2010 zijn aanvaard en die eiseres als direct vertegenwoordiger heeft ingediend voor [A] Limited (hierna: [A Ltd] ).

De utb die het voorwerp is van zaak HAA 13/4954 betreft aangiften die in de periode 12 augustus 2009 tot en met 18 maart 2010 zijn aanvaard en die eiseres als direct vertegenwoordiger heeft ingediend voor [Y] AB (hierna: [Y AB] ).

3. Een brief van 4 maart 2011 van de Zweedse douaneautoriteiten aan de Belastingdienst, Douane Informatiecentrum met het kenmerkt UTR 2011-47 houdt, voor zover van belang, in:

“(…)

Subject: Your request concerning the Swedish company [Y] AB

(…)

The Swedish Customs Audit Division in Stockholm had made an investigation and has established that the above mentioned company has no import/export activities. (…)”

4. Een brief van 4 maart 2011 van de Zweedse douaneautoriteiten aan de Belastingdienst, Douane Informatiecentrum met het kenmerkt UTR 2011-87 houdt, voor zover van belang, in:

“(…)

Subject: Your request concerning the Swedish company [A] Ltd

(…)

The Swedish Customs Audit Division in Stockholm had made an investigation and has established that the above mentioned company has no import/export activities. (…)”

5. Van 10 tot en met 18 mei 2011 (missie 1), 21 tot en met 26 januari 2012 (missie 2) en 30 mei tot en met 7 juni 2012 (missie 3) heeft het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) Bangladesh bezocht. Het rapport van de missie van 30 mei tot 7 juni 2012 houdt, voor zover van belang, in:

1. PURPOSE OF FHE MISSION

The overall purpose of this mission was to conclude the verification of suspicious Bangladesh certificates of preferential origin Forms A (hereinafter: Forms A) presented by the Dutch customs agent van [X B.V.] (hereinafter: [X B.V.] ). In total seven hundred and six (706) Forms A were presented by the Dutch FIOD (Fiscal Information and Investigative Service) to be verified during this mission.

(…)

3 RESULTS

(…)

In total, six hundred and nine (609) forged Forms A were identified concerning importations into the Netherlands six hundred and six (606) and the UK three (3).

None of the six hundred and nine (609) forged Forms A was registered with the competent authorities in Bangladesh, the EPB. However, six hundred and six (606) of the Forms A contained EPB-issued reference numbers identical to genuine Forms A issued by the EPB. However, the content (names, addresses, quantities and commodities) of the certificates did not correspond tot he EPB records.

Around one hundred (100) Forms A are still being verified. (…)

3.1.

FINDINGS IN RELATION TO DUTCH IMPORTATIONS

3.1.1

NATIONAL BOARD OF REVENU (NBR)

The JM visited the National Board of Revenu in Dhaka on 31 May and 4 June 2012. The National Board of Revenu provided lists of exports and imports in electronic format (…) relating to ten (10) Bangladesh companies which appeared on the aformentioned false six hundred and six (606) Forms A as alleged exporters.

It can be concluded that there is no link between the actual export activities of the ten companies mentioned and the [X B.V.] consignements which were shipped tot Rotterdam in the Netherlands. Moreover, the bills of lading accompanying those [X B.V.] importations suggest that the textiles were shipped from Hong Kong (China) to Europe.

3.1.2

VISITS TO EIGHT COMPANIES IN CHITTAGONG

On 2 and 3 June 2012 the JM undertook visits to eight selected companies in the Dutch case which had allegedly supplied most of the [X B.V.] consignements under investigation. The findings are detailed in attached visit reports (…). All eight company owners declared that they had not any relations with the companies mentioned on the false Form A. They had not had contact with the Dutch agent [X B.V.] either.

(…)”

6. Een brief van 6 juni 2012 van het Export Promotion Bureau in Dhaka (hierna: EPB) aan het OLAF houdt, voor zover van belang, in:

“This has reference to your mission in May 2012. We have examined our records with the GSP copies that were handed over to us during the mission and found that the GSP certificates in question were not issued from Export Promotion Bureau, Chittagong, Bangladesh.

2.0

However, we have enclosed herwith the comparison of the submitted GSP copies from you and the issues GSP from Chittagong in form of a verification report for your kind perusal and further necessary action. (…)

Enclosure: As stated (18 pages)”

7. Brieven van het EPB aan het OLAF van 2 april 2013, 23 april 2013 en 15 december 2014 houden in dat 795 respectievelijk 74 respectievelijk 9 Forms A “false and invalid” zijn en niet door het EPB zijn afgegeven. In de brief van 15 december 2014 staan de nummers genoemd van de 9 Forms A waar die brief op ziet.

8. Een (door een beëdigd vertaler in het Nederlands vertaald) verslag van het verhoor van 7 juli 2011 door de Zweedse Belastingdienst, Afdeling belastingdelicten, van [persoon 1] houdt, voor zover van belang, in:

“(…)

[Y] AB ( [Y AB] )

Bij de overdracht van [Y AB] was [persoon 1] betrokken, in eerste instantie was hij op zoek naar een koper, maar nadat de verkoper [naam verkoper] zelf een koper had geregeld, regelde [persoon 1] de overdracht administratief. Op dat moment meldde [persoon 2] , waar [persoon 1] al enige tijd geen contact mee had gehad, dat hij een nieuw btw-nummer nodig had.

(…)

[persoon 1] weet een btw-nummer te bemachtigen voor [Y AB] en geeft dit aan [persoon 2] . Volgens [persoon 1] weet zowel verkoper [naam verkoper] als koper [naam koper] niet dat het btw-nummer van het bedrijf wordt overhandigd aan [persoon 2] om te worden gebruikt voorn de kledinghandel.

(…)

[A] Ltd, filiaal in VK

(…)

[persoon 1] verklaar dat [persoon 2] graag het bedrijf wilde kopen. Volgens [persoon 1] kan het zo zijn dat hij daarom het btw-nummer van [A Ltd] heeft gestuurd. [persoon 1] zegt dat hij [persoon 2] heeft geïnformeerd dat ze moesten betalen voor de bedrijven die gebruikt zouden worden. Volgens [persoon 1] was er een overeenkomst dat [persoon 1] het btw-nummer zou sturen waarna [persoon 2] en zijn medewerkers [persoon 1] zouden laten weten welke bedrijven ze wilde gebruiken, zodat [persoon 1] de andere bedrijven kon afkopen. [persoon 1] beweert dat hij gebombardeerd is met e-mails van de Chinezen.

In dit verband vertelt [persoon 1] dat de personen die betrokken waren bij [A Ltd] dezelfde zijn als bij [Y AB] . [persoon 1] wil niets zeggen over deze personen.

(…)”

Tijdens een verhoor van 19 juli 2011 heeft [persoon 1] onder meer het volgende verklaard:

“(…)

[naam persoon X B.V.]

Over [naam persoon X B.V.] zegt [persoon 1] dat [persoon 2] alle contacten met hem voerde. [persoon 1] zegt dat dat hij niets met hem van doen had. [persoon 1] zegt dat hij zichzelf ook afvroeg waarom deze documenten naar hem werden gemaild.

(…)”

Tijdens een verhoor van 16 augustus 2011 heeft [persoon 1] onder meer het volgende verklaard:

“(…)

[persoon 1] geeft aan dat hij begreep dat de gegevens op een of andere manier zouden worden gebruikt, maar niet hoe. [persoon 1] vervolgt zijn verhaal: hij wist dat het met douaneheffingen te maken had en met handel tussen China en andere landen.

Van [A] Ltd, filiaal weet [persoon 1] dat er plannen waren om het bedrijf voor kleding te gebruiken. (…)”

Tijdens een verhoor van 18 augustus 2011 heeft [persoon 1] onder meer het volgende verklaard:

“(…)

De ondervrager merkt op dat het erop lijkt dat [persoon 1] in de e-mail gegevens over [Y AB] verstuurt. [persoon 1] bevestigt dat hij in dat bericht de gegevens over [Y AB] verstuurt. Op de vraag of [persoon 3] op dat moment weet dat hij de gegevens naar de Chinezen stuurt, antwoordt [persoon 1] nee. (…) Het feit dat [persoon 3] als contactpersoon is aangewezen, is iets waarvan [persoon 3] zelf niets weet. [persoon 3] heeft volgens [persoon 1] nooit contact gehad met de Chinezen. Alleen hijzelf heeft contact met hen gehad. Op de vraag of de volmachten door [persoon 3] zijn ondertekend, antwoordt [persoon 1] als volgt: [persoon 1] heeft geregeld dat het document van een handtekening werd voorzien. [persoon 1] heeft of een bekende gevraagd om te ondertekenen of hij heeft zelf de handtekening van [persoon 3] eronder gezet. Daarna heeft hij de documenten teruggestuurd.

(…)”

Tijdens een verhoor van 20 december 2012 heeft [persoon 1] onder meer het volgende verklaard:

“(…)

Gevraagd of er feitelijke koop- en verkooptransacties van textielproducten binnen het kader van de activiteiten van [Y AB] hebben plaatsgevonden, antwoordt [persoon 1] als volgt: Niet wat ik weet.

(…)

Gevraagd of er feitelijke koop- en verkooptransacties van textielproducten binnen het kader van de activiteiten van [A Ltd] hebben plaatsgevonden, antwoordt [persoon 1] nee.

[persoon 1] wordt gevraagd of de werkelijke eigenaren van [Y AB] of [A Ltd] of de wettelijke vertegenwoordigers van deze bedrijven ook maar enig werk voor [persoon 2] hebben verricht. [persoon 1] antwoordt nee.

(…)

Gevraagd naar hoe hij documenten verstuurde toen hij gevraagd werd om documenten te versturen en of het volmachten waren, bevestigt [persoon 1] dat het volmachten waren. (…) Op de vraag of de volmachten naar expediteur [X B.V.] in Holland werden gestuurd, antwoordt [persoon 1] dat hij de naam herkent. [persoon 1] zegt dat hij documenten naar [X B.V.] stuurde, maar dat er ook andere expediteurs voorkwamen.

(…)”

9. Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door de FIOD, houdt in dat [naam declarant X. B.V.] , declarant bij eiseres, op 24 oktober 2012 onder meer het volgende heeft verklaard:

“(Nadat hem was gevraagd wie hij als zijn feitelijke opdrachtgever ziet voor de aangiften van de zendingen textiel uit China en Bangladesh.)

“Dat is voor mij [persoon 2] geweest. Dat is de opdrachtgever van alle aangiften ten invoer. Hij was de persoon waarvandaan alle opdrachten kwamen. Of van hemzelf of van het personeel van de bedrijven waar hij eigenaar van was. Ik heb het dan over de bedrijven [bedrijf A] en [bedrijf B] . Hij had meerdere bedrijven die uit de verschillende papieren die wij vanuit Hongkong kregen aangeleverd naar voren kwamen. Al deze documenten en opdrachten kwamen via e-mail bij ons binnen.”

(…)

(Nadat hem is gevraagd naar [persoon 1] .)

“Deze naam zegt mij niets.”

(Nadat hem gevraagd is of de firma [Y AB] misschien door [persoon 1] is vertegenwoordigd.)

“ [Y AB] zegt mij wel wat maar [persoon 1] zegt mij niets.

(…)

(Nadat hem is gevraagd naar [Y] AB.)

“Alleen dat het een bedrijf is waar wij op ingeklaard hebben.”

(Nadat hem is gevraagd naar de contacten met het Zweedse bedrijf [Y] AB.)

“Geen. Alle contacten liepen via [persoon 2] . Wij waren niet gemachtigd om contact op te nemen met de klanten van [voornaam persoon 2] . Dat is in ons werk ook “not done”. Je gaat geen klanten van klanten bellen. Dat wij geen contact op mochten nemen was ons niet als zodanig gezegd maar dat doe je natuurlijk gewoon niet. Als er problemen waren moesten we met [voornaam persoon 2] contact opnemen. Dit is mij ook door [naam persoon X B.V.] en [voornaam (manager X B.V.)] zo duidelijk gemaakt.”

(Nadat hem is getoond een emailbericht van 20 november 2009 waarin is te lezen dat zij problemen hebben met het bezorgen van post bij de firma [Y AB] en nadat zij het BTW nummer van [Y AB] zelf hebben gecontroleerd en geconstateerd dat het hier een autoschade reparatiebedrijf betreft en hem om een reactie is gevraagd aangezien het hier de invoer van textiel betreft)

“Ik heb er toen niet bij stil gestaan. Het was toen vreemd dat die facturen steeds terugkwamen en daar hebben we toen met [persoon 2] contact over opgenomen. Dat het een schadereparatiebedrijf was waar deze goederen naar toe gingen is bij ons ook niet als vreemd gezien. We hebben nog gebeld met het bedrijf [Y AB] en kregen te horen dat zij de persoon die wij als contactpersoon hadden doorgekregen wel kenden maar dat hij daar niet meer werkte. Ik weet niet waar wij de naam van deze contactpersoon vandaan hadden, waarschijnlijk uit een mailtje of zo. Wij hebben verder geen onderzoek gedaan naar dit bedrijf. Ik heb een adres check gedaan en daar bleef het wel bij.”

(…)

(Nadat hem gevraagd is naar [A] Ltd.)

“Voor mij is dit hetzelfde verhaal als bij [Y AB] . In opdracht van [persoon 2] hebben wij hiervoor genoemde invoeraangiften opgemaakt als fiscaal vertegenwoordiger.”

(Nadat hem is gevraagd naar de contacten met het Zweedse bedrijf [A] Ltd)

“Voor zover ik weet heb ik daar geen correspondentie mee gevoerd.”

(…)

(Nadat hem is gevraagd waarom hij toch een lage waarde aangeeft op de aangifte ten invoer terwijl hij weet, gezien de payment instructions van [Y AB] , dat de werkelijk betaalde prijs van de werkelijke ontvanger aan de werkelijke verkoper hoger is.)

“Ik vind datgene wat u mij laat zien niet vreemd. Wij hebben als klant [persoon 2] en [bedrijf A] , zij betalen ook. Het is voor mij niet mogelijk om contacten te leggen met andere bedrijven die tussen de transacties voorkomen. Dit is voor mij altijd de gewone gang van zaken geweest. (…) Dat wij twee verschillende facturen door u gecodeerd […] en […] tegelijkertijd hebben ontvangen is door mij ook niet als vreemd ervaren. (…) Welke factuur ik dan moet gaan gebruiken zien we wel van onze opdrachtgever. Die bepaalt tenslotte. Dat is onze klant. En je gaat niet met tussenliggende bedrijven contact opnemen.”

(…)

(Nadat hem is getoond blad 04 van het doorschrijfkasboek van [X] B.V. en hem is gewezen op de ontvangst van 28 oktober van € 10.000 met als omschrijving [bedrijf B] en hem is gevraagd wat hij over deze contante ontvangst kan verklaren.)

“Dit bedrag is door [persoon 2] aan ons betaald toen hij toevallig in Nederland was. Hij was regelmatig in Europa. Het kasboek werd door [voornaam persoon X. B.V.] en [voornaam (manager X B.V.)] ingevuld. (…)”

(Nadat hem is voorgehouden dat in het doorschrijfkasboek in het jaar 2009 € 755.000 aan contante ontvangsten van [bedrijf B] zijn geboekt en hem zijn reactie is gevraagd.)

“Dat zou goed kunnen.”

Voorgehouden wordt dat op 26 augustus 2010 een bedrag van € 500.000 in contanten van [persoon 2] / [bedrijf A] is ontvangen dat vermoedelijk door hem of [voornaam declarant X B.V.] is afgestort bij de bank in sealbags in kleinere bedragen.

Dit bedrag is door [persoon 2] bij ons betaald voor de door ons in rekening gebrachte werkzaamheden en invoerrechten. Hij vertelde dat hij dit geld van zijn klanten kreeg, voornamelijk marktkooplui in heel Europa. Dit geld kreeg hij contant en daarom wilde hij dit ook contant betalen bij ons en bij andere douane-expediteurs die voor hem werkten. Hij kon dit geld natuurlijk ook niet zo meenemen naar China. (…)”

10. Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door de FIOD, houdt in dat [naam manager X. B.V.] manager bij eiseres, op 24 oktober 2012 onder meer het volgende heeft verklaard:

“(…)

(Nadat hem is gevraagd wie hij als zijn feitelijke opdrachtgever ziet voor de aangiften van de zendingen textiel uit Bangladesh en China.)

“Onze feitelijke opdrachtgever voor de kledingimporten is [persoon 2] . Hij heeft nog een compagnon genaamd [voornaam persoon 1] . Zijn achternaam weet ik niet.”

(…)

(Nadat hem is gevraagd naar [A] Ltd.)

“Daar zijn we beperkt fiscaal vertegenwoordiger voor geweest. Met dit bedrijf zijn we via [persoon 2] in contact gekomen. U vraagt mij naar [persoon 1] in relatie met [A Ltd] . Dat zegt me ook niets. Via [A Ltd] zijn er ook goederen van [persoon 2] geïmporteerd. [persoon 2] regelde alles voor [A Ltd] .”

(Nadat hem gevraagd is naar [Y] AB.)

“Hiervoor geldt hetzelfde als voor [A Ltd] .”

(…)

(Nadat hem is getoond een e-mailbericht van 20 november 2009 waarin is te lezen dat [X B.V.] problemen heeft met het bezorgen van post bij de firma [Y AB] en nadat zij het BTW nummer van [Y AB] zelf hebben gecontroleerd en geconstateerd dat het hier een autoschade reparatiebedrijf betreft en hem om een reactie is gevraagd aangezien het hier de invoer van textiel betreft.)

“Ik had op internet gevonden dat [Y AB] een autoschadebedrijf was. [Y AB] was een contact van [persoon 2] . Wij hadden geen rechtstreeks contact met [Y AB] . We hadden op dat moment ook geen contactpersoon bij [Y AB] . We kregen van [persoon 2] op, dat die [voornaam persoon 3] zijn relatie was voor de import van textiel. Ik heb daar verder niets achter gezocht, omdat [persoon 2] zei dat het zijn importeur was. U vraagt mij of het niet vreemd is dat een autoschadebedrijf grote partijen kleding gaat importeren. Wij hebben daar niets achter gezocht.”

(…)

In het dossier van [X] B.V. zijn Paymentinstructions gevonden van [Y] AB aan de Franse onderneming [bedrijf D] , waarin staat dat de betreffende “schipment” betaald moet worden aan [B Ltd] in China en dus niet aan [Y AB] . (…)

“Deze instructies hebben we per e-mail ontvangen van [persoon 2] uit China. U vraagt mij waarom [Y AB] de instructies eerst naar China stuurt en dat ze vervolgens naar ons worden verzonden en waarom [Y AB] ze niet rechtstreeks aan ons zijn verzonden. Daar heb ik geen antwoord op. U vraagt mij wie onze rekeningen betaalde. Die werden betaald door [persoon 2] . Dat was al zo toen ik hier kwam werken en dat is altijd zo gebleven. Dat was de constructie.”

(…)

Getoond wordt een e-mail bericht van 18 september 2009 (…).

(…)

(Nadat hem is gevraagd waarom hij toch een lage waarde aangeeft op de aangifte ten invoer terwijl hij weet, gezien de payment instructions van [Y AB] , dat de werkelijk betaalde prijs van de werkelijke ontvanger aan de werkelijke verkoper hoger is.)

“Wij hadden geen argwaan ten aanzien van de factuur die voor ons voor de Douane van belang was en dat is de factuur met uw nummer […] . Ik heb naar de rest niet gekeken, want die zijn voor mij niet van belang. Ik weet niet hoe iemand zijn geld verdient. U houdt mij voor dat een autoschadebedrijf ineens in de kledinghandel gaat en dan winstmarges haalt waarvan elke gerenommeerde kledinggroothandel droomt. Ik weet niet hoe dat zit.”

(…)

(Nadat hem is voorgehouden dat in september 2009 [X] B.V. door de Douane werd geconfronteerd met de vaststelling dat één van de onderhavige certificaten uit Bangladesh vals was en aldus de aangegeven oorsprong ook. (…) Gevraagd wordt waarom de andere certificaten van [persoon 2] / [bedrijf A] niet in twijfel zijn getrokken.)

“Dat voorval met de Douane kan ik me niet herinneren. Ik weet wel dat er een keer hier in de loods door de Douane is gecontroleerd op goederen en dat daar Made in China in stond. De papieren die erbij zaten gaven oorsprong Bangladesh. Toen hebben we nieuwe papieren met oorsprong China van [persoon 2] gekregen en daarop is toen ingeklaard. [persoon 2] zei dat het verkeerd was gegaan op de route Bangladesh naar Hong Kong en dat de klant verkeerde papieren had verstrekt.”

(…)

(Nadat hem is getoond blad 04 van het doorschrijfkasboek van [X] B.V. en hem is gewezen op de ontvangst van 28 oktober van € 10.000 met als omschrijving [bedrijf B] en hem is gevraagd wat hij over deze contante ontvangst kan verklaren.)

“ [naam persoon X B.V.] heeft dit blad geschreven. [naam persoon X B.V.] zal dit geld uit handen van [persoon 2] ontvangen hebben. Dat zal hier op kantoor of bij [voornaam persoon X. B.V.] thuis zijn gebeurd. Het geld is afgestort op onze bankrekening. Dit is een betaling voor de werkzaamheden van [X B.V.] voor de blijven van [persoon 2] of de bedrijven die hij hier heeft aangebracht. Daarmee bedoel ik dan bedrijven als [bedrijf B] , […] , […] , [bedrijf C] , [Y AB] en [A Ltd] . Wij schreven facturen uit en die werden soms contant betaald. Die betaling ziet meestal op een aantal facturen. (…)”

(Nadat hem is voorgehouden dat in het doorschrijfkasboek in het jaar 2009 € 755.000 aan contante ontvangsten van [bedrijf B] zijn geboekt en hem is gevraagd of dat in de handel gebruikelijk is.)

“Wij hebben geen andere klanten die dit zo doen. Dit was de werkwijze zoals we dat deden met [persoon 2] . Het is mijn handschrift niet in dit kasboek, het handschrift is van [naam persoon X B.V.] . (…) [persoon 2] zei dat hij bij sommige klanten in Europa contant afrekende en dat hij dit geld niet kon meenemen naar China en daarom ons en andere expediteurs contant betaalde. (…)”

Voorgehouden wordt dat op 26 augustus 2010 een bedrag van € 500.000 in contanten van [persoon 2] / [bedrijf A] is ontvangen dat vermoedelijk door hem of [voornaam declarant X B.V.] is afgestort bij de bank in sealbags in kleinere bedragen.

“Dit is een gedeeltelijke vooruitbetaling geweest. In de staffels mot te zien zijn met welke facturen dit bedrag is verrekend. Het geld is van [persoon 2] , hier op kantoor, ontvangen. (…)”

(…)

Gevraagd wordt waarom [Y AB] (Zweden) facturen worden gevraagd aan [persoon 2] (Hong Kong).

“Dat werd aan [voornaam persoon 2] in Hong Kong gevraagd omdat hij onze contactpersoon was.”

(…)”

11. Vanaf 17 maart 2011 heeft het Landelijk Waarde Team (hierna: LWT) een controle na de invoer uitgevoerd bij eiseres. In het controlerapport van het LWT van 18 maart 2013 is onder andere het volgende opgenomen:

“(…)

4.1.4

[Y] AB ([…])

(…)

4.1.5

[A] Ltd ([…])

(…)

4.1.8

Recapitulatie importeurs

Op basis van de dossiers is het volgende geconstateerd: de goederen zijn weliswaar op papier voor bovengenoemde importeurs in Zweden […] bestemd, doch de goederen zijn blijkens de vrachtbrief (CMR) bestemd voor Italië, via het in Zweden gevestigde [Z] AB, en voor Frankrijk (via opslaglocaties in Moeskroen en Leers) door tussenkomst van [C] Ltd (later [bedrijf C] Ltd).

Geconstateerd is dat in de gevallen dat de goederen naar Rome gaan de ontvangers van de goederen van Aziatische afkomst zijn.

De goederen die via opslaglocaties in Moeskroen (België) en Leers (Frankrijk) naar Frankrijk gaan zijn bestemd voor drie grote Franse kledingbedrijven te weten [bedrijf E] , [bedrijf D] en [bedrijf F] . Deze drie bedrijven worden met name genoemd op de website van een grote Aziatische producent van kleding te weten [B] Ltd, gevestigd […] HongKong.

Geconstateerd is dat er op de bij de invoerzendingen overgelegde bescheiden reeds in veel gevallen een verwijzing naar één van de drie bovengenoemde Franse bedrijven is. Met andere woorden, op het moment van het doen van de invoeraangifte is (ook bij [X B.V.] ) al bekend voor wie de goederen bestemd zijn. Dit feit wordt versterkt daar geconstateerd is dat [bedrijf A] via de e-mail ook de factuur aan de Franse eindafnemer(s) meestuurt naar [X B.V.] . Tevens is in een aantal dossiers een “payment instruction” aangetroffen waarin de Franse bedrijven wordt geïnstrueerd om niet aan het Zweedse bedrijf [Y AB] te betalen maar aan hun “associate” [B] Ltd te Hongkong. Geconstateerd is dat van enige verbondenheid tussen [Y AB] en [B Ltd] geen sprake is.

Met enige regelmaat komt ook de naam van [E] Limited (directeur [persoon 2] )voor. Dit bedrijf is gevestigd te […] Hong Kong.

[E Ltd] presenteert zich als tussenpersoon die bemiddelt tussen de Chinese verkopers en de afnemers in de E.U.

Geconstateerd is dat [E Ltd] regelmatig, onder vermelding van de term “paid for deposit”, (ronde) bedragen overgemaakt (vanaf rekening […] op de rekening […] van [X B.V.] .

Deze bedragen betreffen de douaneafhandelingskosten en dergelijke, alsmede de douanerechten voor goederen die namens de […] en Zweedse importeurs in het vrije verkeer zijn gebracht. Daarnaast is vastgesteld dat ook [bedrijf H] (vanaf rekening […]) geld (ronde bedragen) overmaakt op diezelfde rekening van [X B.V.] . [bedrijf H] wordt echter gepresenteerd als verkoper/exporteur en niet als importeur.

In een later stadium (140711) wordt door [X B.V.] zelfs een bedrag aan [bedrijf H] (= verkoper /leverancier/exporteur) betaald in verband met terugontvangen douanerechten.

De goederen die via zee in containers (en per vliegtuig) worden aangevoerd worden in de haven van Rotterdam of op de luchthaven Schiphol, middels aangiften voor het in het vrije verkeer brengen door [X B.V.] middels [bedrijf G] , ten behoeve van de hierboven genoemde importeurs in het vrije verkeer van de E.U. gebracht. Vervolgens worden de goederen per truck naar onder andere Frankrijk ( [bedrijf D] , [bedrijf E] en [bedrijf F] ) (…) overgebracht.

(…)

4.5

Wederzijdse bijstand (Verordening E.E.G. nr. 515/97 en Napels II)

(…)

Zweden:

Met betrekking tot de Zweedse bedrijven [Y AB] en [A Ltd] zijn antwoorden van de Zweedse douaneautoriteiten ontvangen waaruit gebleken is dat genoemde bedrijven in Zweden géén import- en exportactiviteiten hebben of hadden. Van [Z] AB is bekend dat dit bedrijf eind 2008 failliet is gegaan.

(…)

Frankrijk:

De ingestuurde verzoeken om wederzijdse bijstand aan Frankrijk zijn ook beantwoord door de Franse douaneautoriteiten. Geconstateerd is dat de Franse bedrijven [bedrijf D] , [bedrijf E] en [bedrijf F] geen zaken doen of deden met Zweedse firma’s, noch met Engelse bedrijven. Er is geen gebruik gemaakt van tussenpersonen, maar er wordt rechtstreeks zaken gedaan met Chinese firma’s, waaronder [B] Ltd. In concreto betekent dit dat er in die gevallen sprake is van een transactie in de zin van artikel 29 CDW tussen de leverancier / producent [B Ltd] enerzijds en de Franse afnemers [bedrijf D] , [bedrijf E] en [bedrijf F] anderzijds. De Franse autoriteiten hebben geconstateerd dat de prijzen zoals die worden gepresenteerd op de “ [Y AB] -facturen” en “ [C] Ltd-facturen” exact overeenkomen met de prijzen zoals vermeld op de inkooporders die de Franse bedrijven rechtstreeks bij de leverancier/producent [B Ltd] hebben geplaatst.

(…)

4.6

Oorsprong

In de controleperiode zijn 1173 aangifteregels ingediend waarbij als oorsprong Bangladesh is aangegeven. Uit de op de zendingen betrekking hebbende bescheiden is echter geconstateerd dat de goederen vanuit Hong Kong dan wel China zijn verscheept naar de E.U.

Op basis van dit gegeven zijn 706 oorsprongscertificaten die zouden zijn afgegeven in Bangladesh door het Export Promotion Bureau (EPB) ter controle van de echtheid of rechtmatigheid van afgifte via Brussel naar Bangladesh ingezonden. Geconstateerd dat 606 van de 706 certificaten van oorsprong Form A vals zijn. Dit betekent dat voor deze 606 certificaten geen preferentieel tarief van toepassing is en dat het derde landen tarief van 12% douanerecht op de betreffende zendingen van toepassing is.

5 Vaststelling van de douanewaarde

6 Recapitulatie van het onderzoek

3 Geschil in hoger beroep

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing