Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2953, 200.226.514/01
Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2953, 200.226.514/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 augustus 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:2953
- Zaaknummer
- 200.226.514/01
Inhoudsindicatie
Incidentele vordering zekerheidstelling door in Jordanië wonende appellant. Art. 224 Rv.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, Team I
zaaknummer : 200.226.514/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : EA 17-69
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 augustus 2018
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] (Jordanië),
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.C. Soetens te Eindhoven,
tegen
SECURITAS BEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. S. Colsen te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Securitas genoemd.
1 Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij dagvaarding van 26 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2017, onder bovenstaand zaaknummer gewezen tussen [appellant] als verzoeker en Securitas als verweerster.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- incidentele memorie strekkende tot zekerheidsstelling voor de proceskosten ex artikel 353 jº 224 Rv van Securitas;
- antwoordconclusie in het incident, met producties, van [appellant];
- akte in het incident van Securitas;
- antwoordconclusie in het incident, met producties, van [appellant].
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Securitas heeft in het incident gevorderd [appellant] te veroordelen zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan [appellant] veroordeeld zou kunnen worden ten bedrage van (in elk geval) € 3.398,- primair door het (doen) stellen van een bankgarantie door een bank die in Nederland haar bedrijf uitoefent met als begunstigde Securitas, met bepaling dat de advocaat van Securitas namens haar kan verzoeken om betaling op de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van Securitas met rekeningnummer [rekeningnummer] en dat de garantie in origineel aan de advocaat van Securitas wordt verstrekt, subsidiair door storting op die derdengeldrekening van een bedrag tot zekerheidsstelling van de proceskosten, en Securitas in de gelegenheid te stellen dat bedrag te verhogen indien het verloop van de procedure daartoe aanleiding mocht geven, een en ander binnen vier weken na toewijzing van deze vordering, althans binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, met veroordeling van [appellant] in de (na)kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in het incident geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van Securitas in de kosten van het incident.
2 Beoordeling
in het incident
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering tot zekerheid heeft Securitas aangevoerd dat [appellant] in Jordanië woont en dat er een reëel risico bestaat dat Securitas, indien [appellant] in hoger beroep in de proceskosten zal worden veroordeeld, een oninbare vordering op [appellant] zal hebben dan wel een vordering waarvan de executie zeer kostbaar en moeizaam zal zijn. Volgens Securitas blijkt immers nergens uit dat er in verband met deze vordering verhaalsmogelijkheden in Nederland zijn. Verder gelden ten aanzien van Jordanië geen internationaalrechtelijke bepalingen waaruit voortvloeit dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat of een proceskostenveroordeling in Jordanië ten uitvoer kan worden gelegd, aldus Securitas.
[appellant] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor onder meer de proceskosten tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, zodat hij in beginsel zekerheid dient te stellen. Vervolgens komt dan de vraag aan de orde of een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. Er is geen verdrag of EG-Verordening als in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv bedoeld waaruit voortvloeit dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat. Evenmin is er een verdrag, EG-Verordening of wet op grond waarvan een eventuele proceskostenveroordeling in Jordanië ten uitvoer zal kunnen worden gelegd. [appellant] valt derhalve ook niet onder de in artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv genoemde uitzondering op de verplichting tot zekerheidstelling. [appellant] heeft als verweer aangevoerd dat er voldoende verhaalsmogelijkheden in Nederland zijn, zodat het risico op een oninbare vordering klein is. Met dit betoog doet [appellant] kennelijk een beroep op de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv die inhoudt dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn. Daarbij geldt dat [appellant] specifieke verhaalsinformatie zal dienen te verschaffen (vgl. Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 394). [appellant] heeft weliswaar uitgebreide informatie verstrekt betreffende zijn IVA-uitkering, maar heeft geen informatie overgelegd omtrent zijn kosten van levensonderhoud. Een verwijzing naar de algemene kosten van levensonderhoud in Jordanië is daarvoor immers niet voldoende. Daardoor bestaat geen enkele duidelijkheid over de beslagvrije voet waarmee rekening gehouden moet worden, ook al mag krachtens artikel 475e Rv in eerste instantie beslag worden gelegd op de gehele uitkering. [appellant] kan in dat laatste geval immers nog steeds een beroep doen op de beslagvrije voet door op de voet van artikel 475e, tweede zin Rv een daartoe strekkend verzoek in te dienen bij de kantonrechter, wat niet ondenkbaar is omdat de uitkering van [appellant] naar het zich laat aanzien zijn enige inkomen is. Het hof is daarom van oordeel dat de verschafte informatie te summier is om te kunnen concluderen dat de uitzonderingsgrond van artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv in dit geval van toepassing is.
[appellant] beroept zich voorts op de uitsluitingsgrond van artikel 224, tweede lid aanhef en onder d Rv, te weten dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat als indien daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd. Ook hierin volgt het hof [appellant] niet. Ook hier wreekt zich dat [appellant] onvoldoende inzicht geeft in zijn financiële situatie, zodat zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat de bedoelde uitzonderingsgrond zich in dit geval voordoet.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof [appellant] zal bevelen zekerheid te stellen ter zake van de proceskosten waarin hij in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden. Nu [appellant] geen verweer heeft gevoerd tegen de vorm of de hoogte ervan, zal het hof de zekerheid vaststellen als hieronder weergegeven. Ten aanzien van het verzoek van Securitas om haar in de gelegenheid te stellen om de begroting van de proceskosten zo nodig naar boven bij te stellen, overweegt het hof dat het Securitas vrij staat om lopende de hoofdzaak op grond van artikel 224 Rv aanvullende zekerheid te vorderen, in het geval dat de proceskosten oplopen tot boven het bedrag waarvoor door [appellant] thans zekerheid dient te worden gesteld, omdat het niet aan haar maar aan de rechter is het bedrag waarvoor eventueel zekerheid moet worden gesteld, vast te stellen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het hof zal, zoals door Securitas is gevorderd, de termijn waarbinnen zekerheid moet worden gesteld bepalen op vier weken.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, terwijl het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
in de hoofdzaak
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Securitas. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3 Beslissing
Het hof:
in het incident:
beveelt dat [appellant] ten genoegen van Securitas zekerheid stelt voor een bedrag van € 3.398,- ter zake van de proceskosten waarin [appellant] in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat [appellant] voormelde zekerheid stelt in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie met Securitas als begunstigde, onder verstrekking van de originele bankgarantie aan de advocaat van Securitas en met bepaling dat de advocaat van Securitas namens haar kan verzoeken om betaling op de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van Securitas met rekeningnummer [rekeningnummer];
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 11 september 2018, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [appellant] in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 september 2018 voor memorie van antwoord aan de zijde van Securitas;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J. van de Kwaak, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.