Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4151, 200.238.914/01

Gerechtshof Amsterdam, 13-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4151, 200.238.914/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 november 2018
Datum publicatie
27 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4151
Formele relaties
Zaaknummer
200.238.914/01

Inhoudsindicatie

Na verwijzing HR is verzoek om herstel in gezag niet-ontvankelijk. Omgangsregeling wordt met inachtneming actuele omstandigheden vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.238.914/ 01

Zaaknummer rechtbank: C10/456186/FARK 14-6110

Beschikking van de meervoudige kamer van 13 november 2018 inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.C. Sneper te Rotterdam,

en

de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:

- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );

- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind b] );

- [de vader] (hierna te noemen: de vader);

- de heer en mevrouw [X] (hierna te noemen: de pleegouders van [kind a] );

- de heer en mevrouw [Y] (hierna te noemen: de pleegouders van [kind b] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in hoger beroep

1.1

De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij beschikking van 19 mei 2017 de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2016 vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.

1.2

Voor het verloop van de procedure tot de beschikking van de Hoge Raad verwijst het hof naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2015 en 13 juli 2015, en de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2016.

1.3

De moeder heeft op 7 mei 2018 een verzoek behandeling hoger beroep na vernietiging en terugverwijzing Hoge Raad ingediend.

1.4

De GI heeft op 27 juni 2018 een conclusie ingediend.

1.5

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een faxbericht van de zijde van de moeder van 21 september 2018 met bijlagen;

- een faxbericht van de zijde van de pleegouders van [kind b] van 27 september 2018 met bijlagen.

- een faxbericht van de zijde van de moeder met als bijlage het proces verbaal van de zitting inzake de benoeming van een bijzondere curator van 19 juli 2018, ingekomen op 28 september 2018.

1.6

De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door drie medewerkers;

- de pleegouders van [kind b] , bijgestaan door hun advocaat mr. S. Visser en de pleegzorgmedewerker mevrouw [D] ;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga.

2 De feiten

2.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn – voor zover hier van belang – geboren:

- [kind a] [in] 2007;

- [kind b] [in] 2008 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2012 is het eenhoofdig gezag van de moeder beëindigd.

2.2

Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2017 is een nadere regeling inzake het omgangsrecht vastgesteld.

Bij vonnis in kort geding van 29 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de voorlopige omgangsregeling opnieuw vastgesteld en -samengevat- als volgt bepaald.

de kinderen en de moeder hebben omgang met elkaar:

- één keer per zes weken een uur;

- onder begeleiding van een medewerker van het wijkteam en incidenteel (tijdig aangekondigd) een voogdijwerker;

- bij het Centrum voor Jeugd en Gezin in [plaats] en onder de volgende voorwaarden:

- de omgang vindt plaats buiten aanwezigheid van de pleegouders en de pleegzorgwerker;

- de moeder praat niet negatief naar of over de pleegouders in het bijzijn van de kinderen, waartoe ook uitlatingen over het haar of de kleding van de kinderen behoren;

- de moeder belast de kinderen niet met volwassenenproblemen;

- er wordt op respectvolle manier met elkaar omgegaan;

- de moeder bespreekt het bezoek vijf minuten na met de begeleider.

3 De omvang van het geschil

3.1

De moeder heeft bij inleidend verzoekschrift van 21 juli 2014 verzocht haar gezag over de kinderen te herstellen en, voor zover de rechtbank herstel van het gezag prematuur vindt, de omgangsregeling te intensiveren. Nadat de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 13 januari 2015 een raadsonderzoek heeft gelast, heeft de raad op 31 maart 2015 gerapporteerd en is op 13 juli 2015 de bestreden beschikking gewezen.

3.2

Met de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot herstel van haar gezag afgewezen en de omgangsregeling, uitvoerbaar bij voorraad, als volgt vastgesteld: één keer per 6 weken van 15.00 uur tot 16.00 uur op het kantoor van Flexus Jeugdplein onder begeleiding van de pleegzorgwerker dan wel een medewerker van de uitvoerende voogdij instelling, doch niet de gezinsvoogd, onder de volgende voorwaarden:

- de moeder is uiterlijk 14.30 uur aanwezig. Bij latere aankomst gaat het bezoek niet door;

- pleegouders komen als de begeleiding belt dat de moeder aanwezig is;

- de moeder praat niet negatief naar of over de pleegouders in het bijzijn van de

kinderen, waartoe ook uitlatingen over het haar of de kleding van de kinderen

behoren;

- de moeder belast de kinderen niet met volwassenenproblemen;

- als de kinderen overstuur raken wordt het bezoek beëindigd;

- als de kinderen naar het toilet moeten, zal een derde hen daarbij begeleiden;

- er wordt op respectvolle manier met elkaar omgegaan;

- de moeder bespreekt het bezoek 5 minuten na met de begeleider.

3.3

De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2015 te vernietigen en (primair) haar te herstellen in het ouderlijk gezag over de kinderen, de omgang tussen de moeder en de kinderen te intensiveren naar een keer per vier weken voor de duur van drie uur, althans een voorziening door het hof in goede justitie te treffen, en een telefonisch contactmoment vast te leggen tussen de moeder en de kinderen voor tweemaal per week. Subsidiair heeft zij verzocht een beslissing te nemen die het hof in goede justitie wenselijk acht.

3.4

De GI heeft zich in hoger beroep tegen de verzoeken van de moeder verweerd en heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de moeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

3.5

Bij beschikking van het hof Den Haag van 21 september 2016 is de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2015 bekrachtigd voor wat betreft het gezag en vernietigd voor wat betreft de omgangsregeling. Daarbij heeft het hof het verzoek van de GI in hoger beroep als aangevuld beschouwd in die zin dat zij het hof verzoekt de omgangsregeling voor de duur van een half jaar te schorsen. Vervolgens heeft het hof in zijn beschikking de moeder de omgang met de kinderen ontzegd voor de duur van zes maanden met ingang van de dag van de beschikking. De moeder heeft van deze beschikking beroep in cassatie ingesteld.

3.6

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 19 mei 2017 de beschikking van het hof Den Haag van 21 september 2016 vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Beslissing