Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3347, 200.249.036/01
Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3347, 200.249.036/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 september 2019
- Datum publicatie
- 16 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3347
- Zaaknummer
- 200.249.036/01
Inhoudsindicatie
Partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door werkneemster. Het geschil tussen partijen betreft de vraag wat de pensioengerechtigde leeftijd is, de AOW-leeftijd of de pensioenrichtleeftijd, zoals die volgt uit het pensioenreglement.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.249.036/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7086879 \ KK EXPL 18-668
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 september 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen
DELOITTE ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Deloitte genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 12 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 14 september 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als eiseres en Deloitte als gedaagde (hierna: het vonnis). De dagvaarding bevat de grieven.
[appellante] heeft negen grieven tegen het vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd het vonnis te vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - haar onder 3.2 weer te geven vorderingen alsnog toe te wijzen met veroordeling van Deloitte in de kosten van de procedure in beide instanties.
Deloitte heeft een memorie van antwoord met producties genomen en geconcludeerd het vonnis te bekrachtigen en [appellante] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (het hof begrijpt) de procedure in appel.
[appellante] heeft vervolgens een akte overlegging producties genomen, waarop Deloitte bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1 (Uitgangspunten), 1.1 tot en met 1.12, een aantal feiten vermeld, die hij bij zijn beslissing tot uitgangspunt heeft genomen. Partijen hebben omtrent die feiten geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3 Beoordeling
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellante] , geboren op [geboortedag] 1952, is op 5 oktober 1999 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Deloitte. Zij was laatstelijk (mei 2018) werkzaam in de functie van Managing Director Global Finance en EMEA Controller tegen een salaris van
€ 11.788,-- bruto per maand.
Artikel 3.2 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen, die de wederzijdse rechten en plichten vanaf 1 juni 2003 - met ingang van welke datum [appellante] is aangesteld in de functie van “Director”- regelt, luidt:
“Het dienstverband eindigt in ieder geval van rechtswege, zonder dat hiertoe enige opzegging of mededeling is vereist, op de eerste van de kalendermaand samenvallend met of volgend op de datum waarop werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.”
Bij brief van 23 maart 2018 heeft Deloitte [appellante] onder meer bericht:
“The target retirement age was raised from 67 to 68 on 1 January 2018. (...)
The government is increasing the target retirement age
We are living longer and also enjoying our pension longer. That costs money. To keep pensions affordable, the government is adjusting the target retirement age to the increasing life expectancy. 68 is now the statutory target retirement age. This is why your retirement date went up, too.”
[appellante] heeft na 31 mei 2018 niet meer voor Deloitte gewerkt nadat Deloitte zich op het standpunt stelde dat de arbeidsovereenkomst met ingang van die datum van rechtswege is geëindigd in verband met het bereiken door [appellante] van de AOW-gerechtigde leeftijd op 17 mei 2018. [appellante] werkt inmiddels voor Deloitte Malta.
[appellante] vordert in deze kort-geding procedure veroordeling van Deloitte op straffe van verbeurte van een dwangsom om haar toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden met doorbetaling van salaris en emolumenten vanaf 1 juni 2018. [appellante] stelt dat met de pensioengerechtigde leeftijd in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst de 68-jarige leeftijd wordt bedoeld, zijnde de pensioenleeftijd die - sinds 1 januari 2018 - wordt gehanteerd in het Pensioenreglement Cappital van 7 november 2016, zoals gewijzigd per 1 januari 2018 (hierna: het pensioenreglement), waarin de pensioenrechten die zij op grond van de arbeidsovereenkomst heeft, zijn vastgelegd. Zij stelt verder dat zij op grond van mededelingen van de afdeling HR van Deloitte heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de arbeidsovereenkomst eerst op de pensioendatum genoemd in het pensioenreglement zou eindigen. Er is, zo voert zij aan, voorts sprake van willekeur omdat Deloitte andere werknemers wel na het bereiken van hun AOW-leeftijd laat doorwerken. Zij had ook een toezegging door te mogen werken maar daarop is Deloitte teruggekomen. [appellante] stelt ten slotte dat Deloitte zich schuldig maakt aan leeftijdsdiscriminatie en schending van het grondrecht op werk door zich op het standpunt te stellen dat de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2018 is geëindigd.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] na verweer zijdens Deloitte afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat uitleg van artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst leidt tot de conclusie dat partijen met de pensioengerechtigde leeftijd in dat artikel hebben bedoeld de – objectief bepaalbare - AOW-gerechtigde leeftijd. [appellante] kan op grond van de bepalingen van het pensioenreglement zelf de ingangsdatum van haar Flexibel aanvullend pensioen kiezen en het ligt niet voor de hand dat het uitdrukkelijk de bedoeling van partijen is geweest dat het einde van de arbeidsovereenkomst (wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd) afhankelijk was van de wil van een van partijen. Dat geldt volgens de kantonrechter temeer omdat de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd in het pensioenreglement van 67 naar 68 jaar met ingang van 1 januari 2018, anders dan de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, niet stapsgewijs is ingevoerd. Dat zou in de visie van [appellante] betekenen dat alle werknemers van Deloitte, dus ook als zij op 1 januari 2018, het moment van invoering van de nieuwe datum in het pensioenreglement, nog maar kort te gaan hadden tot hun 67ste verjaardag, van het ene op het andere moment het recht zouden krijgen een jaar later met pensioen te gaan. De kantonrechter heeft ten slotte overwogen dat uit de overgelegde correspondentie niet volgt dat [appellante] is toegezegd dat zij tot 68 jaar zou mogen doorwerken en dat de stelling dat Deloitte zich schuldig maakt aan leeftijdsdiscriminatie onvoldoende is onderbouwd. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust richten zich de grieven van [appellante] . Het hof overweegt als volgt.
Het geschil tussen partijen betreft in de eerste plaats de vraag of partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst (indien deze niet voordien zou worden opgezegd of anderszins tussentijds zou aflopen) van rechtswege zou eindigen op de laatste dag van de maand waarin [appellante] de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, 31 mei 2018 (standpunt Deloitte), of dat deze op 31 mei 2020 van rechtswege eindigt nadat [appellante] in mei 2020 de 68-jarige leeftijd zal hebben bereikt (standpunt [appellante] ). Dit geschil wordt met de grieven 1 tot en met 4 en 6 aan de orde gesteld. Deze grieven zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
In de arbeidsovereenkomst, ingaande 1 juni 2003, zijn partijen overeengekomen dat die overeenkomst eindigt “op de eerste van de kalendermaand samenvallend met of volgend op de datum waarop de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.” De vraag wat onder “de pensioengerechtigde” leeftijd moet worden verstaan kan, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
Anders dan de kantonrechter is het hof voorshands van oordeel dat met “pensioengerechtigde leeftijd” in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst de pensioenleeftijd in het pensioenreglement en niet de AOW-gerechtigde leeftijd is bedoeld. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit de stellingen van partijen volgt niet dat partijen bij het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2003 expliciet hebben gesproken over de datum waarop de arbeidsovereenkomst door pensionering zou eindigen. Daaruit moet worden afgeleid dat partijen niet hebben beoogd een verandering te brengen in de op 1 juni 2003 tussen hen bestaande afspraken ter zake van de datum waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen. Op dat moment was de pensioenleeftijd 62 jaar en bestond de mogelijkheid het dienstverband te verlengen in overleg met de werkgever. [appellante] heeft als productie 2 bij memorie van grieven een brief overgelegd van het bestuur van Deloitte aan alle medewerkers van 11 juli 2001, waarin staat dat er met ingang van 1 januari 2001 een nieuwe pensioenregeling is ingevoerd die van toepassing is op iedereen die op 20 juni 2001 in dienst is, dus ook op [appellante] . In de brief worden de “belangrijkste punten” uiteengezet van de nieuwe regeling, waaronder “Pensioenleeftijd: 62 jaar of nader te bepalen tussen 55 en 62 jaar”. Verder vermeldt de brief onder meer de volgende passages:
“Als pensioenrichtleeftijd wordt aangehouden de eerste van de maand waarin de deelnemer 62 jaar wordt.” en “Zoals aangegeven is de pensioenrichtleeftijd gesteld op 62 jaar”. Op 1 januari 2003 werd met “pensioengerechtigde leeftijd” in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst dus bedoeld de 62-jarige leeftijd..
Ten tijde van het tot stand komen van de (tweede) arbeidsovereenkomst tussen partijen (1 januari 2003) was de AOW-leeftijd al gedurende 56 jaar (de AOW is ingevoerd met ingang van 1 januari 1957) 65 jaar. Het feit dat in de arbeidsovereenkomst niet “65-jarige” of “AOW-gerechtigde” leeftijd is vermeld maar “pensioengerechtigde” leeftijd, laat de mogelijkheid open dat partijen beoogd hebben overeen te komen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen op een andere dan de AOW-gerechtigde leeftijd.
In de memorie van antwoord onder 6.1 stelt Deloitte zelf:
“Ten tijde van het overeenkomen van de pensioengrondslag gold voor werknemers van Deloitte een beschikbare premieregeling (…) inclusief een prepensioenregeling bij 62 jaar (…). In dit reglement was de prepensioenrichtdatum gelijk aan de ingangsdatum van het prepensioen. Dat was de datum waarop de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikte.”
Het vooroverwogene leidt tot de voorlopige conclusie dat partijen met het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” in de arbeidsovereenkomst niet hebben beoogd aan te sluiten bij de op enig moment geldende AOW-gerechtigde leeftijd maar bij de ter zake in het pensioenreglement genoemde datum.
Op zichzelf is juist, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, dat [appellante] op grond van de bepalingen van het pensioenreglement zelf de ingangsdatum van haar pensioen kan kiezen. Dat betekent evenwel, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, niet dat het einde van de arbeidsovereenkomst (wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd) afhankelijk is van de wil van een van partijen, hetgeen partijen niet voor ogen zal hebben gestaan. Het pensioenreglement voorziet weliswaar in de mogelijkheid dat de werknemer vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd de arbeidsovereenkomst opzegt en zijn pensioen, vervroegd, laat ingaan. Dat betreft dan evenwel niet het in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst bedoelde einde van rechtswege. De arbeidsovereenkomst eindigt alleen van rechtswege (dus zonder dat opzegging vereist is) op de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemer, zoals die uit het pensioenreglement volgt. Die datum kan de werknemer niet zelf kiezen en die datum is dus niet afhankelijk van de wil van [appellante] .
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden wat de voor [appellante] geldende ‘pensioengerechtigde leeftijd” is op grond van de bepalingen van het pensioenreglement. In het pensioenreglement van april 2013 wordt de pensioeningangsdatum gedefinieerd als “de datum waarop het pensioen in gaat” en de pensioenrichtdatum als “de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) Deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt”. Partijen zijn het er blijkens hun stellingen over eens dat de pensioenleeftijd na 2003 is opgeschoven en dat op grond van het pensioenreglement de pensioengerechtigde leeftijd in 2013 65 jaar was. Dat leidt tot de conclusie dat onder de pensioengerechtigde leeftijd in de arbeidsovereenkomst de pensioenrichtleeftijd in het pensioenreglement moet worden verstaan.
Uit de hiervoor onder 3.1.4 geciteerde brief aan [appellante] volgt dat de pensioenrichtleeftijd (target retirement age) met ingang van 1 januari 2018 is verhoogd van 67 naar 68 jaar. [appellante] heeft zich dus op goede gronden op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eerst met ingang van 1 juni 2020 van rechtswege eindigt, zoals voorzien in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst. Dat die verhoging betekent dat alle werknemers van Deloitte, dus ook als zij op 1 januari 2018 nog maar kort te gaan hadden tot hun 67ste verjaardag, van het ene op het andere moment nog een jaar langer in dienst zouden mogen blijven, zoals de kantonrechter heeft overwogen, is op zichzelf juist. Deloitte heeft er echter zelf voor gekozen de wijziging van de pensioenrichtleeftijd zo kort voor de ingangsdatum daarvan door te voeren en werknemers hadden en behielden het recht eerder op te houden met werken.
De conclusie is dat de grieven 1 tot en met 4 en 6 slagen. Dat betekent dat het vonnis zal worden vernietigd en dat behandeling van de overige grieven van [appellante] niet behoeft plaats te vinden. De vordering van [appellante] tot doorbetaling van loon zal alsnog worden toegewezen. De vordering tot tewerkstelling zal worden afgewezen, nu [appellante] haar belang bij die vordering, mede in het licht van het feit dat zij elders werkt, niet heeft onderbouwd. Het hof kan zich voorstellen dat partijen gezien de relatief korte tijd dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt - deze eindigt in ieder geval van rechtswege op 31 mei 2020 – tot een oplossing van hun geschil komen zonder dat feitelijke werkhervatting plaatsvindt. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof termen aanwezig de gevorderde wettelijke verhoging op nihil te bepalen. Wettelijke rente wordt toegekend over het loon voor zover onbetaald gelaten.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij, wordt Deloitte veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.