Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3490, 200.233.095/01
Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3490, 200.233.095/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 september 2019
- Datum publicatie
- 1 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:3490
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:266, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.233.095/01
Inhoudsindicatie
Structureel en substantieel salaris aan overwerkuren. Uitleg arbeidsovereenkomst en Personeelshandboek in verband met begrip bruto jaarinkomen. Haviltex en CAO-norm. Geen tekortkoming in nakoming toezegging arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die bij arbeidsongeschiktheid aanspraak zou geven op 70% van laatstgenoten bruto jaarinkomen.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.233.095/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5698600 CV EXPL 17-3274
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 september 2019
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. M.C.J. Swart te Eindhoven,
tegen
[X] & [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. E.A.M. Heidstra te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [X] & [Y] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] & [Y] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 mei 2019 doen bepleiten, [appellant] door mr. Swart voornoemd en [X] & [Y] door mr. Heidstra voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het bestreden vonnis (gedeeltelijk) zal vernietigen, voor recht zal verklaren dat [X] & [Y] jegens [appellant] in gebreke is met nakoming van de op haar rustende verplichtingen als vermeld in de inleidende dagvaarding en dat [X] & [Y] dientengevolge jegens [appellant] gehouden is tot vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade en [X] & [Y] zal veroordelen primair om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen een bedrag van € 1.033.828,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim, subsidiair tot vergoeding van schade op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim, onder betaling aan [appellant] van een voorschot van ten minste
€ 500.000,- bruto en onder benoeming van een deskundige, een en ander met veroordeling van [X] & [Y] in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
[X] & [Y] heeft in principaal appel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] . In voorwaardelijk incidenteel appel, voor het geval een of meer van de grieven van [appellant] zouden slagen, heeft [X] & [Y] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen voor zover daarbij is geoordeeld dat [X] & [Y] is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Verder heeft [X] & [Y] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.
[appellant] heeft in voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [X] & [Y] , met veroordeling van [X] & [Y] in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1970, is op 23 juli 2007 (in eerste instantie voor bepaalde tijd) in dienst getreden bij [X] & [Y] in de functie van Field Service Engineer Telecom tegen een salaris van € 2.100,- bruto per maand op basis van 40 uur per week. In de arbeidsovereenkomst staat dat het Personeelshandboek integraal deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
In het Personeelshandboek (versie 2009) staat in artikel 2 ‘Begrippen’ dat onder bruto jaarinkomen wordt verstaan: twaalf maal het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag plus een eventuele vaste eindejaarsbetaling. Het maandsalaris wordt gedefinieerd als: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld). Daaraan is toegevoegd dat in de individuele arbeidsovereenkomst een persoonlijke toeslag kan worden overeengekomen.
In het Personeelshandboek (versie 2011) staat in artikel 2 ‘Begrippen’ dat onder bruto jaarinkomen wordt verstaan: twaalf maal het bruto maandsalaris plus
vakantietoeslag plus overige overeengekomen bruto salariscomponenten. Het maandsalaris wordt gedefinieerd als: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld). Daaraan is toegevoegd dat in de individuele arbeidsovereenkomst een persoonlijke toeslag kan worden overeengekomen.
Artikel 4.2.11 van dit Personeelshandboek omschrijft de overwerkregeling. Deze regeling houdt in dat gemaakte overuren worden vermenigvuldigd met bepaalde toeslagpercentages, per maand achteraf in geld worden uitbetaald en op de salarisstrook worden gespecificeerd.
In artikel 4.7.2 van dit Personeelshandboek staat dat [X] & [Y] ten behoeve van de werknemers een collectieve WGA-hiaat verzekering heeft afgesloten, die voorziet in een aanvulling op de WGA-uitkering tot 70% van het laatstgenoten bruto jaarinkomen bij volledige arbeidsongeschiktheid voor zover dat jaarinkomen niet de
maximum WIA-uitkeringsgrondslag overstijgt, een en ander conform de bepalingen in de verzekeringspolis. De premie wordt door [X] & [Y] en de werknemer betaald; ieder de helft. Verder staat in dit artikel dat de werknemer die deze verzekering niet wenst een afstandsverklaring dient te ondertekenen en anders aanmelding voor deze verzekering wordt verondersteld.
Artikel 4.7.3 van dit Personeelshandboek gaat over de WGA-excedent verzekering die [X] & [Y] ten behoeve van de medewerkers heeft afgesloten en die voorziet in een arbeidsongeschiktheidsbetaling tot 70% van het bruto jaarinkomen voor
het gedeelte van het jaarinkomen dat de maximum WIA-uitkeringsgrondslag
overstijgt.
In een memo van 22 december 2008 heeft [X] & [Y] haar medewerkers over de aanpassingen in de arbeidsvoorwaarden voor 2009 geïnformeerd. Onder meer is meegedeeld dat uiterlijk per 1 februari 2009 een betere WGA-hiaat verzekering is afgesloten, die een uitkering garandeert van minimaal 70% van het laatstverdiende salaris, met een indexering van 2% per jaar. Verder wordt te kennen gegeven dat de WGA-excedent verzekering, die bestaat voor diegenen die boven het maximum SV-dagloon (€ 46.205,-) zitten, ook is uitgebreid met een indexering van 2%.
[X] & [Y] heeft voor [appellant] vanaf aanvang dienstverband een WGA-
hiaat verzekering afgesloten bij Zilveren Kruis Achmea (hierna: Zilveren Kruis).
Blijkens de salarisspecificatie van januari 2009 blijkt dat op het salaris van [appellant] premie voor de WIA-hiaat verzekering is ingehouden.
In 2009 bedroeg het basis maandsalaris van [appellant] € 2.217,- bruto exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Blijkens de jaaropgaven 2008 en 2009 bedroeg het fiscaal inkomen van [appellant] over die jaren € 61.207,- bruto respectievelijk
€ 64.413,- bruto. Deze bedragen zijn met inbegrip van de vergoeding voor gemaakte overuren.
[appellant] is als gevolg van een verkeersongeval per 13 januari 2010 arbeidsongeschikt geworden. [X] & [Y] heeft gedurende twee jaar 100% van het basissalaris aan [appellant] uitbetaald.
De arbeidsovereenkomst is per 11 januari 2012 met wederzijds goedvinden geëindigd. Partijen hebben hiertoe een vaststellingsovereenkomst gesloten.
Per 11 januari 2012 heeft [appellant] een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het UWV is daarbij uitgegaan van een WIA-maandloon van € 4.139,46. Met ingang van 14 januari 2014 heeft [appellant] een vervolguitkering ontvangen.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft Zilveren Kruis aan [appellant] , naar aanleiding van diens aanvraag voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering, laten weten dat hij geen recht had op een uitkering onder de WIA-excedent verzekering omdat daarvoor geen premie was afgedragen.
Bij brief van 31 maart 2014 heeft Zilveren Kruis aan [appellant] meegedeeld, kort weergegeven, dat de uitkering op grond van de WGA-hiaat verzekering was gebaseerd op het door [X] & [Y] opgegeven jaarsalaris van € 28.9656,60 bruto (het hof leest: € 28.965,60).
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over de hoogte van het jaarsalaris over 2009 van [appellant] in verband met de uitkering op grond van de WGA-hiaat verzekering. Daarin hebben zij een verschillend standpunt ingenomen.
[appellant] heeft van de WA-verzekeraar van degene die het onder 2.7 genoemde
verkeersongeval heeft veroorzaakt een schadevergoeding ontvangen, onder meer voor verlies aan verdiencapaciteit.
3 Beoordeling
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primairen (meer en uiterst) subsidiair een verklaring voor recht dat [X] & [Y] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van dat deel van de arbeidsovereenkomst tussen partijen waarin zij de toezegging heeft gedaan voor haar medewerkers een collectieve verzekering af te sluiten die voorziet in een aanvulling op de WGA-uitkering tot 70% van het laatstgenoten bruto jaarinkomen in het voorgaande jaar van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid;
en [X] & [Y] te veroordelen:
- primair tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit de genoemde tekortkoming door middel van het afsluiten van een vervangende arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel een andersoortig verzekeringsproduct vanaf 14 januari 2012 tot het moment dat het recht van [appellant] op een WIA-uitkering afloopt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- subsidiair tot vergoeding van de schade welke [appellant] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van genoemde tekortkoming ad € 1.033.828,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2012;
- meer subsidiair tot vergoeding van de schade welke [appellant] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van genoemde tekortkoming ad € 823.197,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2012;
- uiterst subsidiair tot vergoeding van schade op te maken bij staat.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen, samengevat weergegeven, dat gelet op de definitie van jaarloon van het Personeelshandboek waarop [X] & [Y] zich beroept en de algemene voorwaarden van Zilveren Kruis waarin staat dat andere vaste, structurele componenten ook tot het loon worden gerekend, [X] & [Y] naast het basissalaris en de vakantietoeslag ook andere structurele looncomponenten onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering had moeten brengen. Aangezien [appellant] vanaf aanvang dienstverband tot aan de datum van zijn arbeidsongeschiktheid structureel en substantieel salaris over overwerk kreeg uitbetaald, betrof het daarbij, aldus de rechtbank, ook het salaris over de overuren. Op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat [X] & [Y] de door haar gedane toezegging om [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die aanspraak geeft op 70% van het laatstverdiende salaris, niet is nagekomen en dat zij daarom gehouden is de door [appellant] geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Omdat [appellant] onvoldoende heeft gesteld dat hij nog verdere schade heeft geleden die niet door de betrokken WA-verzekeraar is vergoed, is zijn vordering - waaronder de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure - evenwel afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten diende te dragen.
Tegen de beslissing dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld dat hij nog verdere schade heeft geleden die niet door de betrokken WA-verzekeraar is vergoed en dat er geen plaats is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure en tegen de daaraan ten grondslag gelegde motivering, komt [appellant] in principaal met zijn grieven op. In voorwaardelijk incidenteel appel komt [X] & [Y] met haar grieven op tegen het oordeel dat zij in de nakoming van de hiervoor in 3.2 omschreven toezegging is tekortgeschoten en gehouden is de door [appellant] geleden en nog te lijden schade te vergoeden alsook tegen de beslissing de proceskosten te compenseren.
[X] & [Y] heeft in hoger beroep - uitdrukkelijk in antwoord op een vraag van het hof bij gelegenheid van de pleidooien - haar in eerste aanleg reeds gevoerde verweer gehandhaafd dat zij niet is tekortgeschoten in de toezegging [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die hem bij arbeidsongeschiktheid aanspraak zou geven op 70% van zijn laatstgenoten bruto jaarinkomen. Als - bij wijze van veronderstelling - zou worden aangenomen dat de grieven van [appellant] in het principale beroep gegrond zijn, dient deze kwestie opnieuw te worden beoordeeld. Naar de kern genomen is dan de vraag of [X] & [Y] in verband met de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering het bruto basisjaarsalaris inclusief (volgens [appellant] ) dan wel exclusief (volgens [X] & [Y] ) het salaris voor overwerk had moeten verzekeren. Het hof stelt vast dat partijen hierover geen expliciete en ondubbelzinnige afspraken hebben gemaakt, zodat hetgeen zij ter zake van de af te sluiten arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn overeengekomen aan de hand van de daarvoor geldende (Haviltex-)maatstaven dient te worden uitgelegd.
Daarbij komt het allereerst erop aan wat partijen ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken. Bij de uitleg van de arbeidsovereenkomst komt het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen maar ook op de betekenis die partijen redelijkerwijs aan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar konden verwachten. Zoals gezegd is er tussen [X] & [Y] en [appellant] niet uitdrukkelijk over gesproken of overuren in verband met de toegezegde verzekering al dan niet tot het bruto maandsalaris zouden dienen te worden gerekend, zodat een groter belang toekomt aan de taalkundige uitleg van de arbeidsovereenkomst. In de arbeidsovereenkomst staat onder het kopje ‘Salaris en andere vergoedingen’ niet meer dan wat de hoogte van het brutosalaris op basis van een 40-urige werkweek is
(€ 2.100,-) en het tijdstip van betaling ervan en wordt voor de hoogte en de wijze van betaling van de vakantietoeslag verwezen naar het Personeelshandboek. Onder het kopje ‘Overwerk’ staat dat de in het Personeelshandboek vermelde overwerkvergoeding op de functie van [appellant] van toepassing is. Aldus kan uit de tekst van de arbeidsovereenkomst niet worden afgeleid dat de vergoeding voor overuren tot het bruto salaris van [appellant] moet worden gerekend en heeft [appellant] dat redelijkerwijs ook niet zo kunnen begrijpen. Verder blijkt uit de overgelegde salarisspecificatie van januari 2009 (productie 2 bij conclusie van antwoord) van een bruto salaris van
€ 2.217,- en staan de gewerkte overuren met bijbehorende honorering op twee plaatsen apart vermeld. Ook blijkt uit deze specificatie dat [appellant] (alleen) een premie voor de WGA-hiaat verzekering afdroeg. Een en ander wijst erop dat het de kennelijke bedoeling van partijen was overwerk niet aan te merken als een overeengekomen salariscomponent alsook dat het voor [appellant] kenbaar was dat hij geen premie voor een WGA-excedent verzekering afdroeg.
In de arbeidsovereenkomst is het (onder 2.2 genoemde) Personeelshandboek integraal van toepassing verklaard. Partijen zijn het erover eens dat van de op de datum van het ongeval geldende versie van het Personeelshandboek dient te worden uitgegaan. Het Personeelshandboek versie 2010 is echter niet in het geding gebracht. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat versie 2011 van toepassing is. [X] & [Y] daarentegen gaat uit van versie 2009. In beide versies van het Personeelshandboek is een definitie gegeven van de begrippen ‘bruto jaarinkomen’ en ‘maandsalaris’. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van het standpunt van [appellant] dat het Personeelshandboek versie 2011 van toepassing is, geldt het volgende. In dat Personeelshandboek wordt onder bruto jaarinkomen verstaan: twaalf maal het bruto maandsalaris plus vakantietoeslag plus overige overeengekomen bruto salariscomponenten. Het maandsalaris wordt gedefinieerd als: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld). Daarbij wordt vermeld dat in een individuele arbeidsovereenkomst een persoonlijke toeslag overeengekomen kan worden. Het hof is van oordeel dat de tekst van het Personeelshandboek, gelet op de aard en strekking van het stuk, volgens de zogenoemde CAO-norm dient te worden uitgelegd - dat wil zeggen: naar objectieve maatstaven, dus de betekenis die volgt uit de bewoordingen van het stuk, in het licht van de gehele tekst. In de arbeidsovereenkomst die tussen partijen gold, is naast een bruto maandsalaris van € 2.100,- geen persoonlijke toeslag overeengekomen. Evenmin is sprake van overige overeengekomen bruto salariscomponenten. Partijen zijn immers, zoals gezegd, niet expliciet overeengekomen dat de vergoeding voor overuren een bruto salariscomponent betrof. Van andersluidende objectief kenbare bedoelingen van partijen is niet gebleken. Naar de letterlijke bewoordingen van het Personeelshandboek versie 2011 is onder het bruto jaarinkomen van [appellant] niet de vergoeding voor overuren begrepen. Dat wordt onderschreven door de structuur van het Personeelshandboek. Het handboek is zo ingericht dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende arbeidsvoorwaarden in die zin dat de overwerkregeling is ondergebracht onder 4.2 ‘Arbeidsduur en arbeidstijden’ en dat het salaris, de vakantietoeslag alsook de prestatietoeslag staan onder het kopje ‘Honorering’ in 4.4. Dat [appellant] volgens zijn zeggen vanaf aanvang dienstverband tot de datum van ziekmelding structureel een overwerkvergoeding ontving, die zijn salaris bovendien ruimschoots verdubbelde, maakt het voorgaande niet anders.
[X] & [Y] heeft onweersproken aangevoerd dat zij nooit overuren heeft uitbetaald tijdens ziekte en verlof van [appellant] . Daarnaast heeft [X] & [Y] tijdens de eerste twee ziektejaren van [appellant] het basissalaris 100% doorbetaald, dus zonder een vergoeding voor overuren. In de pleitnota (op pagina 6) heeft [appellant] - voor het eerst - aangevoerd dat [X] & [Y] heeft geweigerd de overwerkvergoeding in 2010 en 2011 door te betalen. Deze stelling is niet feitelijk onderbouwd. Ook is niet gebleken dat [appellant] op dit punt eerder enig bezwaar heeft gemaakt dan wel hierover vragen heeft gesteld aan [X] & [Y] . Dat lag, gelet op de door [appellant] in deze procedure ingenomen stellingen, wel voor de hand. Dat [appellant] in die periode voorschotbedragen van de WA-verzekeraar ontving en daarom geen noodzaak had zich over terugval in inkomen te beklagen, zoals [appellant] heeft betoogd, doet daaraan niet af. Verder blijkt uit het memo van 22 december 2008 van [X] & [Y] aan haar medewerkers duidelijk het bestaan van en het onderscheid tussen de WGA-hiaat verzekering en de WGA-excedent verzekering. Laatstgenoemde verzekering was aan de orde voor de medewerkers die boven het maximum SV-dagloon van € 46.205,- zaten. Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij ervan uitging dat dit laatste op hem van toepassing was en dat het goed geregeld was. In ieder geval uit de salarisspecificaties had [appellant] echter onmiskenbaar kunnen opmaken dat hij wel een premie voor de WGA-hiaat verzekering maar geen premie voor de WGA-excedent verzekering betaalde. De verwachtingen die [appellant] daaromtrent mogelijk heeft gehad, kunnen [X] & [Y] daarom niet worden toegerekend. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat hij niet in aanmerking kwam voor een WGA-excedent verzekering maar wel voor een WGA-hiaatverzekering maar dan op basis van het maximum dagloon, heeft hij zulks, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende onderbouwd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] niet heeft mogen begrijpen en evenmin gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat de vergoeding van overuren tot het bruto maandsalaris behoorde en dat [X] & [Y] ten behoeve van [appellant] gelet op de gewerkte overwerkuren een hoger bedrag aan Zilveren Kruis zou doorgeven dan zijn basissalaris. De door [appellant] aangehaalde Algemene Voorwaarden van Zilveren Kruis, waarin staat dat tot het loon ook andere vaste, structurele componenten worden gerekend, maken dat niet anders. Ten eerste was [appellant] destijds niet bekend met deze Algemene Voorwaarden en ten tweede regardeert deze bepaling niet de arbeidsrechtelijke verhouding die tussen partijen heeft bestaan en de uit die verhouding voortvloeiende verplichtingen over en weer. Verder mist de door [appellant] in zijn pleitnota (pagina 8 onderaan en pagina 9 bovenaan) aangehaalde rechtsoverweging in een uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 13 december 2018 toepassing aangezien het daar ging om een andere vraag, te weten of vaste componenten van overwerk meetellen bij het bepalen van het salaris waarover vakantiegeld betaald moet worden. Hetzelfde heeft te gelden voor de verwijzingen in de pleitnota (op pagina 11) inzake verplichtingen voor een werkgever op grond van de Pensioenwet. Ten slotte heeft [X] & [Y] niet in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door [appellant] niet erop te wijzen dat het bij Zilveren Kruis verzekerde bedrag was gebaseerd op het basisjaarsalaris van [appellant] en dat hij desgewenst een aanvullende verzekering kon afsluiten. Het aannemen van een dergelijke verplichting volgt in de gegeven omstandigheden noch uit de verplichting van [X] & [Y] om zich als een goed werkgever te gedragen, noch uit een andere regel. Bovendien blijkt uit het eerder genoemd memo van 22 december 2008 en het Personeelshandboek duidelijk van een WGA-hiaat verkering en een aanvullende WGA-excedent verzekering bij een hoger inkomen (zonder overuren) dan dat van [appellant] , hetgeen [appellant] - ook gezien zijn salarisspecificaties - duidelijk had moeten zijn.
De slotsom is dat [X] & [Y] de door haar gedane toezegging om [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering te bieden die aanspraak geeft op 70% van het laatstverdiend bruto jaarinkomen, is nagekomen door opgave aan Zilveren Kruis van het bruto jaarsalaris zonder inachtneming van de vergoeding voor overuren, op grond van welk bedrag - naar tussen partijen niet in geschil is - [appellant] van Zilveren Kruis een daarmee overeenkomende aanvullende WGA-uitkering heeft ontvangen. Hiermee slaagt het onder 3.4 vermelde verweer van [X] & [Y] .
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod, waaronder het horen van getuigen, is niet concreet toegelicht met feiten waaruit bij bewezenverklaring iets anders volgt en wordt om die reden gepasseerd.
Gelet op het voorgaande kunnen de grieven van [appellant] in het principale appel, wat daarvan verder ook zij, niet tot de vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Dat betekent dat die grieven, bij gebrek aan belang, geen nadere bespreking behoeven en dat de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk incidentele appel is ingesteld, niet is vervuld. Aan de behandeling van dit laatste wordt dus niet toegekomen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd nu het hof, zij het op andere gronden dan de rechtbank, eveneens van oordeel is dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel, waaronder de gevorderde nakosten en rente. In het voorwaardelijk incidentele appel wordt geen kostenveroordeling uitgesproken, nu behandeling daarvan achterwege blijft.