Gerechtshof Amsterdam, 12-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1233, 18/00184
Gerechtshof Amsterdam, 12-05-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1233, 18/00184
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 mei 2020
- Datum publicatie
- 20 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1233
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:357
- Zaaknummer
- 18/00184
Inhoudsindicatie
Belanghebbende klaagt in hoger beroep terecht over het ontbreken van een proceskostenvergoeding
Uitspraak
kenmerk 18/00184
12 mei 2020
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 26 februari 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/1434 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 31 maart 2016 de waarde van de onroerende zaak [A] te [Z] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2016 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 112.000.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar, door de heffingsambtenaar ontvangen op 10 mei 2016 – bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2017 de WOZ-waarde van de woning verlaagd tot € 98.500. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 9 april 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 7 mei 2018 gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft op 6 augustus 2018 een verweerschrift ingediend en dat bij brief van 24 augustus 2018 aangevuld.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 februari 2019 gerepliceerd en bij brief van 9 augustus 2019 nadere stukken ingediend; daarin heeft hij verzocht om inzage in het zaakdossier. Belanghebbende heeft dit verzoek herhaald bij brief van 31 januari 2020. Op 4 februari 2020 is aan belanghebbende op het Hof inzage in het zaakdossier verleend.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 februari 2020 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Belanghebbende is verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. B. Brekveld, bijgestaan door R. Stassen (taxateur). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
In een na sluiting van het onderzoek op 25 april 2020 bij het Hof ingekomen brief, gedagtekend 24 april 2020, heeft belanghebbende verzocht om heropening van het onderzoek, aangezien het Hof niet binnen de aangekondigde termijn van zes weken uitspraak heeft gedaan en belanghebbende een hernieuwd onderzoek noodzakelijk acht. Het Hof heeft in de brief van belanghebbende geen reden gezien voor heropening van het onderzoek, op de onder 4.1.3 weergegeven gronden. Belanghebbende is bij brief van 28 april 2020 op de hoogte gesteld van deze beslissing.
2 Feiten
Belanghebbende is huurder van de onder 1.1 vermelde woning. Op de woning is de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte van toepassing.
Bij de onder 1.1 vermelde, op naam van belanghebbende gestelde beschikking heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld. In zijn bezwaarschrift (punt 13) heeft belanghebbende gevraagd om inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken en (daarop aansluitend) een hoorgesprek.
Belanghebbende is tijdens de bezwaarfase niet in de gelegenheid gesteld om op zijn bezwaar te worden gehoord. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de heffingsambtenaar erkend dat hij daardoor de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft geschonden.
Tijdens de procedure in eerste aanleg is aan belanghebbende op diens verzoek inzage verleend in het zaakdossier. Deze inzage heeft op 3 januari 2018 op de rechtbank plaatsgevonden.
Tot de in eerste aanleg overgelegde stukken behoort – als bijlage bij de tijdens de zitting bij de rechtbank overgelegde pleitnota – een door belanghebbende opgesteld overzicht getiteld ‘Kostendeclaratie inzake [X] vs. Directeur Gemeentebelastingen Amsterdam (Waardebeschikking huurwoning 2016)’. In deze kostendeclaratie heeft belanghebbende verschillende kostenposten vermeld waarvoor hij in de onderhavige procedure een vergoeding claimt. Deze kostenposten zijn onderverdeeld in de categorieën ‘kosten voorprocedure’ en ‘kosten in rechte’; zij betreffen onder meer reiskosten openbaar vervoer (€ 7 reiskosten (retour) voor inzage in het zaakdossier bij de rechtbank en € 7 (retour) voor het bijwonen van de zitting), verletkosten (in verband met dossierstudie, literatuur- en jurisprudentieonderzoek en verzenden van stukken), kosten voor kopiëren/printen en kosten van postverzending en faxverkeer. Blijkens dit overzicht heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om een vergoeding van proceskosten van in totaal € 5.221,56 (naast vergoeding van het betaalde griffierecht van € 46).
3 Geschil in hoger beroep
In de eerste plaats is de vraag aan de orde of het Hof gehouden is het onderzoek te heropenen om nader onderzoek te doen naar de wijze van totstandkoming van de bestreden WOZ-beschikking en naar de vraag of de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) opgenomen forfaitaire vergoedingsregeling van proceskosten strijdig is met Europees recht.
Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten. Belanghebbende vordert integrale vergoeding van de door hem gestelde kosten voor de procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding.