Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1680, 200.268.510/01

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1680, 200.268.510/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 juni 2020
Datum publicatie
29 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1680
Zaaknummer
200.268.510/01

Inhoudsindicatie

Meervoudige beslissing op bezwaar tegen eiswijziging. Bezwaar ongegrond verklaard.

Toepasselijk wetsartikelen: artikelen II en III WAMCA, artikelen 125,130 en 353 Rv, artikel 119a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, artikel 3:305a BW.

Zie ECLI:NL:GHAMS:2021:2741.

Uitspraak

arrest

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.268.510/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7299840 CV EXPL 18-23708

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2020

inzake:

1 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,

gevestigd te Utrecht,

2. [appellante sub 2],

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

appellanten,

advocaat: mr. J.P. Boot te Utrecht,

tegen

HELPLING NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. M. Jovović te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna FNV c.s. en Helpling genoemd. FNV c.s. zullen afzonderlijk als FNV respectievelijk [appellante sub 2] worden aangeduid.

FNV c.s. zijn bij dagvaarding van 30 september 2019, hersteld bij exploot van 28 oktober 2019, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 1 juli 2019, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen FNV c.s. als eiseressen en Helpling als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis, met producties;

- akte houdende bezwaar tegen wijziging en vermeerdering van eis, met producties;

- akte houdende reactie op bezwaar tegen wijziging en vermeerdering van eis.

Bij rolbeslissing van 17 maart 2020 heeft de rolraadsheer de zaak voor beslissing op het bezwaar tegen de wijziging en vermeerdering van eis naar de meervoudige kamer verwezen.

2 Beoordeling

2.1.

FNV c.s. hebben in eerste aanleg tegen Helpling een aantal (primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire) vorderingen ingesteld. Na verweer van Helpling heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis – onder afwijzing van het meer of anders gevorderde – een deel van de meer subsidiaire vorderingen toegewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

2.2.

FNV c.s. hebben in hoger beroep – bij memorie van grieven – hun eis op een aantal onderdelen gewijzigd. Helpling heeft bij akte bezwaar gemaakt tegen de volgende vier eiswijzigingen (verder ook: de gewijzigde vorderingen):

A (subsidiair): te verklaren voor recht dat het beding zoals opgenomen in paragraaf 4 lid 1 van de algemene voorwaarden van Helpling (verbod om gedurende 24 maanden na laatste contact met Helpling, zonder Helpling, schoonmaakdiensten overeen te komen) nietig is wegens strijd met het belemmeringenverbod in artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (verder: Waadi);

B (subsidiair): Helpling te gebieden met onmiddellijke ingang te stoppen met het op welke wijze dan ook belemmeringen hanteren in de zin van art. 9a Waadi, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor elke dag dat Helpling dit gebod overtreedt;

C (meer subsidiair): te verklaren voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of met art. 6:245 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) dan wel met art. 6:233 onder a BW (onbevoegde vertegenwoordiging) en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers op grond van (het hof leest:) art. 6:193b lid 1 BW wegens oneerlijke handelspraktijk of op grond van art. 6:193c lid 1 aanhef en onder g BW en/of art. 6:193d BW beide wegens misleidende handelspraktijk;

D (meer subsidiair): Helpling te gebieden met onmiddellijke ingang te stoppen met het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen tussen de schoonmakers en de particuliere huishoudens, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag.

De gewijzigde vorderingen A en B zullen hierna als de gewijzigde vorderingen inzake het belemmeringenverbod, de gewijzigde vorderingen C en D als de gewijzigde vorderingen met betrekking tot het consumentenrecht worden aangeduid.

2.3.

Helpling heeft onder meer aangevoerd dat [appellante sub 2] bij de gewijzigde vorderingen geen belang heeft in de zin van art. 3:303 BW. FNV c.s. hebben dat betwist. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Indien [appellante sub 2] , zoals Helpling stelt, bij de gewijzigde vorderingen geen belang heeft, zal dat weliswaar leiden tot afwijzing van haar vorderingen, maar zonder toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom dit aspect zou moeten leiden tot het oordeel dat de eiswijziging, voor zover ingesteld door [appellante sub 2] , in strijd is met de goede procesorde (art. 130 lid 1 jo art. 353 lid 1 Rv).

2.4.

Voorts stelt Helpling dat FNV met de gewijzigde vorderingen veel bepalingen van de per 1 januari 2020 inwerking getreden Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA) omzeilt en schendt.

Uitgangspunt is echter dat FNV reeds in eerste aanleg een vordering in de zin van art. 3:305a BW (oud) tegen Helpling heeft ingesteld en dat het haar in hoger beroep in beginsel vrij staat haar vorderingen te wijzigen en/of te vermeerderen. Om die reden zijn, mede gezien artikel 119a lid 1 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, de in art. 3:305a BW (nieuw) vermelde voorwaarden in deze zaak niet van toepassing. Waar Helpling betoogt dat de gewijzigde vorderingen dienen te voldoen aan de bij de WAMCA ingevoerde artikelen 1018b tot en met 1018m van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), ziet zij over het hoofd dat artikel III lid 2 van de WAMCA inhoudt dat artikel II van deze wet (welke bepaling ziet op voormelde nieuwe artikelen in Rv) van toepassing is “op gedingen die aanhangig zijn gemaakt op of na het tijdstip van het in werking treden van de wet (…)”, hetgeen in deze zaak niet het geval is omdat de inleidende dagvaarding op 16 oktober 2018 is uitgebracht. Het hof merkt volledigheidshalve nog op dat, zelfs als ervan zou moeten worden uitgegaan dat in art. III lid 2 WAMCA met het woord ‘geding’ ook wordt gedoeld op het geding in hoger beroep, heeft te gelden dat de appeldagvaarding is uitgebracht op 30 september 2019 en de (appel)zaak dus voor 1 januari 2020 aanhangig was (vgl. art. 125 leden 1 en 5 Rv). De stelling van Helpling dat het geding onredelijk zal worden vertraagd als gevolg van de toepasselijkheid van de in de WAMCA genoemde bepalingen mist, nu die bepalingen niet van toepassing zijn, feitelijke grondslag.

2.5.

Tegen de gewijzigde vorderingen met betrekking tot het consumentenrecht heeft Helpling verder nog aangevoerd dat zij onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt omdat hierdoor het partijdebat op voor haar onevenredige wijze wordt verbreed en met deze vorderingen in feite een geheel nieuw geschil aan de procedure wordt toegevoegd. Het hof deelt dit standpunt van Helpling niet. De door Helpling gehanteerde algemene voorwaarden hebben in het processuele debat in eerste aanleg een niet onaanzienlijke rol gespeeld, evenals in de motivering van het bestreden vonnis. Om die reden kan niet worden geoordeeld dat met de onderhavige gewijzigde vorderingen in feite een nieuw geschil aan de procedure wordt toegevoegd, maar moeten die vorderingen veeleer als liggend in het verlengde van de reeds ingestelde vorderingen worden beschouwd. Daarbij komt nog het volgende. Bij memorie van grieven hebben FNV c.s. gesteld dat Helpling haar algemene voorwaarden per 1 augustus 2019 op een aantal punten heeft gewijzigd, alsmede dat zij dat heeft gedaan, zakelijk weergegeven, naar aanleiding van het bestreden vonnis. FNV c.s. hebben deze stellingen in hun reactie op het bezwaar tegen de eiswijziging herhaald. Hoewel Helpling niet gehouden was om in het kader van haar bezwaar tegen de eiswijziging op de desbetreffende stellingen uit de memorie van grieven in te gaan en het hof daarom niet van de wijziging van die voorwaarden per 1 augustus 2019 en/of van een relatie tussen die wijziging en het bestreden vonnis kan uitgaan, zal over deze kwestie naar alle waarschijnlijkheid door partijen verder worden gedebatteerd, ook als het bezwaar tegen de onderhavige eiswijziging zou worden gehonoreerd. Ook daarom wordt Helpling naar het oordeel van het hof door de gewijzigde vorderingen niet in haar verdediging wordt bemoeilijkt.

2.6.

Ten slotte kan de (aan de mogelijkheid om de eis in appel te wijzigen inherente) omstandigheid dat Helpling ten aanzien van de gewijzigde vorderingen een instantie wordt ontnomen in het onderhavige geval noch op zichzelf noch in verband met al hetgeen Helpling verder heeft aangevoerd, leiden tot een andere conclusie dan die hierna zal worden geformuleerd.

2.7.

De conclusie is dat het bezwaar van Helpling tegen de gewijzigde vorderingen ongegrond zal worden verklaard.

2.8.

De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord.

2.9.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3 Beslissing