Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1805, 200.248.883/01
Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1805, 200.248.883/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 juni 2020
- Datum publicatie
- 24 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:1805
- Zaaknummer
- 200.248.883/01
Inhoudsindicatie
Gewezen werknemer van een eigenrisicodrager voor de Ziektewet maakt aanspraak op een Ziektewetuitkering bij zijn voormalige werknemer. Alleen de bestuursrechter is bevoegd om te oordelen over (het uitblijven van) een in een dergelijk geval – door het UWV - te nemen bestuursrechtelijk besluit over het recht op een Ziektewetuitkering.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.248.883/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6532193 CV EXPL 17-29068
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.J. Michielsen te Rotterdam,
tegen
TEAMFLEX PERSONEELSDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. M. Bruins te Zoetermeer.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Teamflex genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 25 juni 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Teamflex als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis (partieel) zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Teamflex in de kosten van de procedure in beide instanties. In incidenteel appel heeft [appellant] geconcludeerd tot bekrachtiging.
Teamflex heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, naar het hof begrijpt, in hoger beroep. In incidenteel appel heeft Teamflex geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering van [appellant] ten aanzien van een Ziektewetuitkering kennis te nemen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.7, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[appellant] is sinds 30 juli 2013 in dienst van Teamflex werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur op basis van verschillende uitzendovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Op 2 september 2015 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens rugklachten.
Met ingang van 29 augustus 2016 was [appellant] in dienst van Teamflex werkzaam als chauffeur B op basis van een uitzendovereenkomst voor de duur van vier maanden die van rechtswege is geëindigd op 1 januari 2017. Dit betrof een voor [appellant] passende functie in het kader van zijn re-integratie.
Bij beschikking van het UWV van 28 september 2016 is de Ziektewetuitkering van [appellant] beëindigd omdat hij op 30 augustus 2016 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Op 25 november 2016 heeft [appellant] zich opnieuw ziek gemeld.
Op 28 november 2016 heeft [appellant] contact gehad met [A] (hierna: [A] ), teammanager van Qare Flex, de arbodienst van Teamflex. In de ‘rapportage contact werknemer’ is voor zover in deze zaak van belang het volgende vermeld:
“Verwachting met betrekking tot de duur van het verzuim
tot 1-12 (…)
Aanvullende informatie
Werknemer geeft aan klachten te ervaren op 2 aspecten. (…) Werknemer heeft hiervoor behandeling en verwacht dat dit verbeterd. (…) En verwacht per donderdag weer beschikbaar te zijn. (…) Afgesproken dat we uitgaan van herstel per donderdag tenzij werknemer donderdag voor 09:30u contact opneemt. werknemer is akkoord.”
Bij e-mail van 28 november 2016 heeft [A] aan Teamflex het volgende bericht:
“Onderwerp: RE: Dossier [appellant] / contact nav ziekte
Hoi [B] ,
Hij heeft mij teruggebeld en ik heb voor nu een herstelafspraak gemaakt per donderdag. Als dit niet gaat neemt hij donderdag voor 09:30u contact op. (…)”
Teamflex is eigenrisicodrager voor de Ziektewet.
3 Beoordeling
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd veroordeling van Teamflex tot betaling van € 1.481,79 bruto aan achterstallig salaris over de maand december 2016, met wettelijke verhoging, rente en kosten, en € 350,84 bruto per week aan Ziektewetuitkering over de periode vanaf
1 januari 2017 tot 2 september 2017, met rente, een en ander met veroordeling van Teamflex in de proceskosten. [appellant] heeft daartoe gesteld dat hij na zijn ziekmelding per 25 november 2016 onafgebroken ziek is gebleven en ziek uit dienst is gegaan. Hij heeft daarom jegens Teamflex aanspraak op doorbetaling van zijn salaris over december 2016 en, omdat Teamflex eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, op betaling van een Ziektewetuitkering na het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, aldus [appellant] . Teamflex heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe allereerst overwogen dat hij zich bevoegd acht om van beide vorderingen kennis te nemen op grond van het bepaalde in art. 93 sub c Rv juncto artikel 94 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat uit de omstandigheden van het geval volgt dat [appellant] hersteld zou zijn per 1 december 2016 tenzij hij zich opnieuw ziek zou melden. Van [appellant] mocht worden verlangd dat hij de bedrijfsarts en / of Teamflex op de hoogte stelde zodra hij bemerkte dat zijn ziekte langer zou gaan duren dan enkele dagen. Het had op de weg van [appellant] gelegen om Teamflex tijdens het telefoongesprek op 7 december 2016 (nogmaals) op de hoogte te stellen van het feit dat hij op dat moment nog ziek was. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft [appellant] geen aanspraak op salaris over de maand december 2016. [appellant] heeft evenmin aanspraak op een Ziektewetuitkering over de periode vanaf 1 januari 2017 tot 2 september 2017 omdat niet is gebleken dat hij in die periode door een bevoegde bedrijfsarts ziek is verklaard. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven in principaal beroep op. Teamflex bestrijdt de grieven en heeft in incidenteel beroep één grief aangevoerd, waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd.
[appellant] heeft de afspraak dat hij hersteld zou zijn per 1 december 2016 tenzij hij zich opnieuw ziek zou melden, betwist en, kort samengevat, betoogd dat hij in ieder geval op 7 december 2016 heeft gemeld dat hij (nog) ziek was en dat hij zich vervolgens op 27 januari 2017 opnieuw heeft ziek gemeld. Teamflex heeft betoogd dat de kantonrechter niet bevoegd was om te oordelen over de vordering tot betaling van een Ziektewetuitkering. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] over de maand december 2016 aanspraak heeft op doorbetaling van salaris. Daarvoor is bepalend of [appellant] op en na 1 december 2016 al dan niet arbeidsongeschikt wegens ziekte is geweest.
Vooropgesteld wordt dat de afspraak die [appellant] volgens Teamflex op
28 november 2016 met de arbodienst heeft gemaakt, dat hij hersteld zou zijn per
1 december 2016 tenzij hij zich opnieuw ziek zou melden, niet ongebruikelijk is. Teamflex heeft het bestaan van deze afspraak voldoende onderbouwd met de in 2.6 en 2.7 gedeeltelijk geciteerde ‘rapportage contact werknemer’ en de e-mail van [A] aan Teamflex van 28 november 2016. Teamflex heeft tevens aangevoerd dat zij nadien niets meer van [appellant] heeft gehoord en dat zij daarom op het bericht van [A] is afgegaan. Kort samengevat komt het er op neer dat [appellant] heeft volstaan met een blote ontkenning van de gestelde afspraak zonder duidelijk te maken wat de inhoud van het contact met [A] volgens hem dan wel is geweest. Dit is een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van een ziekmelding van [appellant] op 7 december 2016. In r.o. 7 van het bestreden vonnis is overwogen dat volgens partijen op 7 december 2016 is gesproken over werkhervatting en de hoeveelheid opdrachten die Teamflex aan [appellant] kon aanbieden. In hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij op 7 december 2016 tegen [B] van Teamflex heeft gezegd dat hij zich op 25 november 2016 had ziekgemeld via [C] , re-integratiecoach bij Teamflex, en dat werkhervatting nog niet aan de orde was. Teamflex heeft dit betwist. [appellant] heeft weliswaar bewijs aangeboden van zijn stelling maar het hof gaat hieraan voorbij nu dit bewijsaanbod niet voldoende concreet en feitelijk is onderbouwd. Van [appellant] had verwacht mogen worden dat hij concreet gesteld had wat hij met [B] besproken had en hoe de voortdurende arbeidsongeschiktheid te rijmen viel met de verwachting van [A] op
28 november 2016 dat [appellant] binnen enkele dagen in staat zou zijn om zijn werkzaamheden te hervatten. Een ziekmelding op 7 december 2016 kan derhalve niet worden aangenomen.
Gezien het vorenstaande concludeert het hof dat niet kan worden geoordeeld dat [appellant] gedurende de maand december 2016 arbeidsongeschikt wegens ziekte is geweest en dat Teamflex zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] ongeoorloofd afwezig is geweest. Teamflex was daarom niet gehouden tot doorbetaling van het salaris van [appellant] over die maand.
Dan dient de vordering van Ziektewetuitkering over de periode vanaf
1 januari 2017 tot 2 september 2017 te worden beoordeeld. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Teamflex op grond van de Ziektewet als eigenrisicodrager aan hem ziekengeld dient te betalen over deze periode. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat op Teamflex als eigenrisicodrager ingevolge het bepaalde in artikel 63 a lid 3 van de Ziektewet de verplichting rust tot betaling van Ziektewetuitkering namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) aan een gewezen werknemer, echter alleen indien aan alle voorwaarden voor het ontstaan van diens recht op een Ziektewetuitkering is voldaan. Teamflex dient bovendien ingevolge het eerste lid van dat artikel met betrekking tot een gewezen werknemer de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen te verrichten. Vervolgens neemt het UWV een besluit en maakt dit aan de belanghebbende(n) bekend, vergelijk artikel 2 van de Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het UWV. Het UWV verhaalt het ziekengeld vervolgens op de eigenrisicodrager (artikel 63 lid 3, tweede volzin van de Ziektewet).
Uit het vorenstaande volgt dat, zoals Teamflex in haar incidenteel appel heeft betoogd, slechts het UWV bevoegd is tot het nemen van een besluit over het recht op een Ziektewetuitkering van [appellant] op en na 1 januari 2017. Tegen een dergelijk besluit, of het uitblijven daarvan, kan [appellant] bij het UWV bezwaar maken en vervolgens, zo nodig, beroep instellen bij - uitsluitend - de bestuursrechter. Dat er samenhang zou zijn met de loonvordering over december 2016 zoals [appellant] heeft aangevoerd, wat daarvan ook zij, doet daar niet aan af. Artikel 94 lid 2 Rv geeft weliswaar een voorziening voor het geval in een zaak verschillende - civiele - vorderingen aanhangig zijn waarvan ten minste één een vordering is als bedoeld in artikel 93 onder c of d Rv, doch deze bepaling beoogt niet de civiele rechter bevoegd te maken om te oordelen over een bestuursrechtelijk besluit. Ten aanzien van een bestuursrechtelijk besluit is immers bij uitsluiting de bestuursrechter bevoegd. Uit het vorenstaande volgt dat er geen grondslag is waarop de civiele rechter de bevoegdheid kan baseren om een oordeel te geven over het recht op Ziektewetuitkering van [appellant] op en na 1 januari 2017. De kantonrechter heeft zich derhalve ten onrechte bevoegd geacht om kennis te nemen van de desbetreffende vordering en daarover beslist. Het incidenteel appel slaagt. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd. Het hof zal alsnog de civiele rechter onbevoegd verklaren om van deze vordering kennis te nemen.
Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, met uitzondering van de afwijzing van de vordering van achterstallig salaris over de maand december 2016 c.a. en de proceskostenveroordeling. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel.