Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2544, 200.271.387/01

Gerechtshof Amsterdam, 03-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2544, 200.271.387/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2544
Zaaknummer
200.271.387/01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet van werknemer die beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol verrichtte wegens het intrekken van diens zogenoemde Schipholpas door Schiphol Nederland B.V. Aan werknemer verweten overtreding van Schipholregels en onzorgvuldig handelen. Werkgever G4S Aviation is blindgevaren op het verwijt dat (haar opdrachtgever) Schiphol Nederland B.V. de werknemer heeft gemaakt, zonder deugdelijk eigen onderzoek en zonder redelijke steun aan werknemer – met dienstverband van meer dan twintig jaar – om zich van blaam te zuiveren. In de gegeven omstandigheden kan geen dringende reden voor het gegeven ontslag worden aangenomen. Cao-bepaling waarin definitief intrekken van Schipholpas als dringende reden is aangemerkt, baat de werkgever niet. Billijke vergoeding van € 20.000,- bruto.

Artt. 7:653 lid 4, 7:672 lid 10 (oud), 7:677 lid 1 en 7:681 lid 1 sub a BW.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.271.387/01

zaaknummer rechtbank (Noord-Holland) : 7706204 \ AO VERZ 19-55

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 augustus 2021

inzake

G4S AVIATION SECURITY B.V.,

gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,

appellante in het principale beroep,

geïntimeerde in het incidentele beroep,

advocaat: mr. T. Yekhlef te Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principale beroep,

appellant in het incidentele beroep,

advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna G4S en [geïntimeerde] genoemd.

G4S is bij beroepschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 23 december 2019, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, hierna ‘de kantonrechter’, van 3 oktober 2019, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gegeven tussen haar als verweerster en [geïntimeerde] als verzoeker.

Bij het beroepschrift heeft G4S acht grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zal beslissen overeenkomstig de verzoeken die aan het slot van het beroepschrift onder I zijn vermeld en [geïntimeerde] voorts zal veroordelen tot terugbetaling van de onder 6.1 en 6.3 van de bestreden beschikking aan hem toegewezen bedragen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

[geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen bij de griffie van het hof op 2 maart 2020. Daarbij heeft hij onder aanvoering van één grief tevens incidenteel beroep ingesteld, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen met uitzondering van de onder 6.1 aan [geïntimeerde] toegewezen vergoeding en dat het hof de beschikking op dit punt zal vernietigen en in zoverre – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zal beslissen zoals aan het slot van het verweerschrift onder vi verzocht, met veroordeling van G4S in de kosten van het principale en het incidentele beroep.

G4S heeft in het incidentele beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen bij de griffie van het hof op 12 mei 2020, met conclusie tot verwerping van dat beroep en tot veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten daarvan.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Daarbij is namens G4S het woord gevoerd door haar in de aanhef van deze beschikking genoemde advocaat, mr. Yekhlef, en door mr. I.Z. Batenburg, advocaat te Rotterdam. Namens [geïntimeerde] is het woord gevoerd door zijn in de aanhef van deze beschikking genoemde advocaat, mr. Dayala, aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De zitting is verder bijgewoond door [X] , operationeel manager van G4S, en door [geïntimeerde] in persoon. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is van de zijde van [geïntimeerde] een nadere productie in het geding gebracht. Partijen hebben enige vragen van het hof beantwoord.

Ten slotte is uitspraak bepaald.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2, 2.1 tot en met 2.10, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3 Beoordeling

3.1.

Kern van de zaak is de vraag of G4S haar werknemer [geïntimeerde] bij brief van 1 maart 2019 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen en, zo neen, of laatstgenoemde ten laste van G4S recht heeft op een billijke vergoeding van € 20.000,- bruto, zoals hem bij de bestreden beschikking is toegekend, dan wel op een lagere of hogere billijke vergoeding. Aanleiding tot deze vraag zijn, verkort weergegeven, de volgende feiten.

3.2.

[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1964, is van 24 augustus 1998 tot 27 februari 2019 in dienst van G4S geweest, laatstelijk als teamlid/ visiteur B tegen een loon van
€ 2.428,67 bruto per maand exclusief emolumenten. In deze functie verrichtte hij voor G4S beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol, binnen het gedeelte van de luchthaven waarvoor vereist is dat daar werkzame personen over een zogenoemde Schipholpas beschikken. De Schipholpas was hem verstrekt door Schiphol Nederland B.V., hierna ‘SNBV’, de opdrachtgever van G4S tot de betrokken werkzaamheden.

3.3.

Tussen G4S en [geïntimeerde] heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaan, waarop de bepalingen van de cao G4S Aviation Security, hierna ‘de cao’, van toepassing zijn. Artikel 19, eerste lid aanhef en onder g, van de cao, zoals deze gold van 1 juli 2018 tot en met 30 september 2020, luidt: ‘In verband met het bijzondere karakter van de beveiligingsfunctie en de daarmee verbonden specifieke taken wordt, in aanvulling op artikel 7:678 BW, in ieder geval als dringende reden beschouwd: (…) het definitief intrekken van de Schipholpas voor het geval de arbeidsovereenkomst niet al eerder is geëindigd vanwege het intreden van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarden.’ Artikel 19, tweede lid, van de cao luidt: ‘De werkgever moet de reden van een onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst om een dringende reden tegelijk met de opzegging schriftelijk aan de werknemer meedelen.’

3.4.

Op 18 januari 2019 heeft tijdens de werkzaamheden van [geïntimeerde] op de luchthaven Schiphol een voorval plaatsgehad waarbij, volgens een brief van 30 januari 2019 van SNBV aan G4S, [geïntimeerde] een bepaling uit de op het luchthavengebied geldende regels die bekend zijn als de Schipholregels, heeft overtreden. Volgens die brief is het daarbij gegaan om een overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder g, van die regels, luidend: ‘Het is binnen het luchthavengebied niet toegestaan: (…) in het algemeen iets te doen of na te laten, waardoor de orde of veiligheid binnen het luchthavengebied wordt verstoord of waardoor lichamelijk letsel van personen of schade aan eigendommen zou kunnen worden veroorzaakt.’ De genoemde brief omschrijft de overtreding van [geïntimeerde] als volgt: ‘[D]oor onzorgvuldig handelen, is een passagier op het betreffende security-filter bijna zijn telefoon kwijtgeraakt. Daarnaast is er bij het onderzoek van de Bedrijfsrecherche naar dit incident, in eerste instantie geen volledige openheid van zaken gegeven.’ SNBV heeft op grond van het voorgaande de Schipholpas van [geïntimeerde] ingenomen, aanvankelijk voor de duur van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk, met bepaling – onder meer – dat [geïntimeerde] een training genaamd de Basic Aviation Security Training moest volgen en deze met goed gevolg moest afronden, en dat G4S en [geïntimeerde] het hiervoor beschreven voorval moesten erkennen.

3.5.

Op 6 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen G4S, in de persoon van [X] , en [geïntimeerde] naar aanleiding van het bovenstaande. Tijdens dit gesprek heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven het niet eens te zijn met het hem gemaakte verwijt en niet te willen deelnemen aan de door SNBV geëiste Basic Aviation Security Training. G4S heeft [geïntimeerde] aangemeld voor het volgen van die training op 11 februari 2019. [geïntimeerde] heeft daags na het zojuist genoemde gesprek aan G4S laten weten bij zijn standpunt te blijven. Hij heeft niet deelgenomen aan de training waarvoor G4S hem had aangemeld. Bij brief van 11 februari 2019 heeft G4S [geïntimeerde] erop gewezen dat hij zonder het volgen van de Basic Aviation Security Training zijn Schipholpas niet zou terugkrijgen, dat hij zijn werkzaamheden voor G4S in dat geval niet meer zou kunnen uitoefenen, dat intrekking van de Schipholpas volgens artikel 19 van de cao een dringende reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst was en dat als [geïntimeerde] zijn Schipholpas om welke reden dan ook niet zou terugkrijgen, de arbeidsovereenkomst tussen partijen zou worden beëindigd. Ook na deze brief heeft [geïntimeerde] niet willen deelnemen aan de door SNBV geëiste training. De Schipholpas is hem niet teruggegeven.

3.6.

Bij e-mail van 27 februari 2019 is namens SNBV aan G4S meegedeeld: ‘Na een opgelegde sanctie waarbij de Schipholpas is ingenomen wordt deze pas weer uitgegeven indien er is vold[aa]n aan de voorwaarden die gesteld zijn in de sanctiebrief. In het geval van dhr. [geïntimeerde] is er aangegeven dat hij o.a. de BAST [Basic Aviation Security Training, hof] opleiding met goed gevolg dient af te leggen. Zolang dat niet is gebeurd wordt er geen enkele Schipholpas verstrekt en is de intrekking totdat er aan de gestelde voorwaarden is voldaan definitief.’ Onder verwijzing naar dit bericht, [geïntimeerde] weigering om te voldoen aan de voorwaarden van SNBV voor teruggave van de Schipholpas en diens definitieve kwijtraken van die pas, heeft G4S [geïntimeerde] bij brief van 1 maart 2019 op staande voet ontslagen: ‘Ons rest (…) niets anders dan artikel 19 lid 1 van de cao in te roepen. Concreet betekent dit dat de arbeidsovereenkomst tussen u en G4S met ingang van 27 februari 2019 is beëindigd.’

3.7.

Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig geoordeeld en G4S veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een billijke vergoeding van € 20.000,- bruto, een transitievergoeding van € 26.310,59 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 10.113,91 bruto, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft G4S verder veroordeeld tot ‘het laten vervallen van de werking van het tussen partijen geldende concurrentiebeding.’ Met uitzondering van haar veroordeling tot betaling van de transitievergoeding komt G4S in het principale beroep op tegen alle hiervoor genoemde veroordelingen, met terugvordering van de aan [geïntimeerde] op grond van de beschikking betaalde bedragen van € 20.000,- bruto en € 10.113,91 bruto. In het incidentele beroep komt [geïntimeerde] op tegen de hoogte van de hem door de kantonrechter toegekende billijke vergoeding en verzoekt hij, in plaats hiervan, G4S te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto, met wettelijke rente. Het principale en het incidentele beroep lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

3.8.

De eerste vraag die daarbij moet worden beantwoord, is of het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Hiertoe is in ieder geval vereist de aanwezigheid van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677, eerste lid, BW, op grond waarvan van G4S redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst tussen partijen te laten voortduren. Bij de beoordeling of van een dringende reden in deze zin sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt. Bij deze laatste gaat het, blijkens de brief van 1 maart 2019 van G4S aan [geïntimeerde] , om het innemen van de Schipholpas door SNBV en [geïntimeerde] weigering om te voldoen aan de voorwaarden voor teruggave daarvan, in het bijzonder het van hem geëiste volgen van de Basic Aviation Security Training.

3.9.

Zowel het innemen van de Schipholpas door SNBV en de gestelde voorwaarden voor teruggave daarvan als [geïntimeerde] weigering om de Basic Aviation Security Training te volgen en diens volharding in deze weigering, vinden hun oorsprong in het onder 3.4 genoemde verwijt dat [geïntimeerde] de Schipholregels heeft overtreden op het daar vermelde punt: ‘[D]oor onzorgvuldig handelen, is een passagier op het betreffende security-filter bijna zijn telefoon kwijtgeraakt. Daarnaast is er bij het onderzoek van de Bedrijfsrecherche naar dit incident, in eerste instantie geen volledige openheid van zaken gegeven.’ De aangevoerde dringende reden moet daarom in samenhang met dit verwijt worden beschouwd. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd bestreden onzorgvuldig te hebben gehandeld, G4S heeft de gegrondheid van het hem gemaakte – rijkelijk vage – verwijt in dit geding in het midden gelaten en zij heeft het op dat verwijt gestoelde intrekken van de Schipholpas door SNBV en het vereiste dat [geïntimeerde] de Basic Aviation Security Training zou volgen, geheel en al voor rekening van [geïntimeerde] doen komen. Weliswaar heeft G4S zich met SNBV verstaan na het betrokken voorval op 18 januari 2019, maar uit de stellingen van G4S en de door haar overlegde correspondentie blijkt niet dat zij zich ervan heeft vergewist wat er toen daadwerkelijk is voorgevallen of dat zij [geïntimeerde] een redelijke gelegenheid heeft gegeven zich van blaam te zuiveren of hem daarbij heeft ondersteund. Integendeel, G4S heeft de gevolgen die SNBV aan het verwijt aan [geïntimeerde] heeft verbonden, namelijk het innemen van diens Schopholpas en de van hem geëiste training, eenvoudig overgenomen en vervolgens met een beroep op artikel 19, eerste lid, van de cao de arbeidsovereenkomst beëindigd door ontslag op staande voet.

3.10.

In de hierboven beschreven omstandigheden, waarin niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden op Schiphol daadwerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld en evenmin hoe euvel het omstreden handelen hem moet worden geduid en waarin G4S simpelweg is blindgevaren op het verwijt dat SNBV [geïntimeerde] heeft gemaakt en op de hieraan door SNBV verbonden gevolgen, kan een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677, eerste lid, BW niet worden aangenomen. Bij gebreke van een deugdelijk eigen onderzoek en bij gebreke van redelijke steun aan [geïntimeerde] om zich van blaam te zuiveren, zoals – zeker bij een dienstverband van meer dan twintig jaar in het voorliggende geval – van een goed werkgever mocht worden verwacht, kan het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de cao dat ‘het definitief intrekken van de Schipholpas’ in ieder geval als dringende reden wordt beschouwd, G4S niet baten. Deze bepaling doet aan het voorgaande namelijk niet af en maakt niet dat in de beschreven omstandigheden wel een dringende reden voor het gegeven ontslag aanwezig moet worden geacht. Het aandringen van G4S bij [geïntimeerde] om de door SNBV geëiste training te volgen, dat aan het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het hem gemaakte verwijt volstrekt voorbijgaat, maakt dat niet anders. Het ontslag op staande voet is dus niet rechtsgeldig. Dit brengt mee dat G4S de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en daarom op grond van het bepaalde in artikel 7:672, tiende lid, BW (oud) aan [geïntimeerde] een vergoeding ten belope van € 10.113,91 bruto verschuldigd is, waartoe zij bij de bestreden beschikking is veroordeeld. Die veroordeling blijft dus in stand.

3.11.

De tweede vraag die moet worden beantwoord, is of [geïntimeerde] wegens het hem gegeven ontslag op staande voet aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Nu een dringende reden voor het gegeven ontslag ontbreekt en [geïntimeerde] niet schriftelijk met het ontslag heeft ingestemd, heeft G4S de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Hierin ligt besloten dat G4S bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [geïntimeerde] bij de bestreden beschikking op grond van het bepaalde in artikel 7:681, eerste lid onder a, BW terecht een billijke vergoeding is toegekend. Het genoemde ernstig verwijtbaar handelen brengt verder mee dat G4S, naar volgt uit het bepaalde in artikel 7:653, vierde lid, BW, geen rechten kan ontlenen aan een tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. De door G4S aangevallen veroordeling tot ‘het laten vervallen van de werking van het tussen partijen geldende concurrentiebeding’, zal daarom in stand worden gelaten. In het midden kan blijven of een dergelijk beding daadwerkelijk is overeengekomen: beide partijen gaan hiervan uit, blijkens hun stellingen in eerste aanleg en in hoger beroep, al heeft het hof in de fotokopie van de arbeidsovereenkomst die bij het verzoekschrift in eerste aanleg is overgelegd of in een ander overgelegd stuk, geen concurrentiebeding gelezen.

3.12.

Bij de bepaling van de billijke vergoeding op een bedrag van € 20.000,- bruto heeft de kantonrechter, in de bestreden beschikking onder 5.15, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en daarbij tegelijk inzicht gegeven in de omstandigheden die tot de – in het principale en het incidentele beroep bestreden – beslissing over de hoogte van de toegekende vergoeding hebben geleid, waaronder in het bijzonder de lengte van het dienstverband, de leeftijd van [geïntimeerde] , de hoogte van diens loon en de inschatting van diens kansen op de arbeidsmarkt. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter ter zake en maakt dat oordeel tot het zijne. Het hof voegt hieraan nog toe dat de toegekende vergoeding van € 20.000,- bruto aansluit bij het ernstige verwijt dat G4S treft voor het feit dat zij is blindgevaren op het optreden van SNBV tegenover [geïntimeerde] en het innemen van diens Schipholpas door SNBV, zonder dat is komen vast te staan dat [geïntimeerde] op 18 januari 2019 daadwerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld en terwijl het verwijt van SNBV aan diens adres, niet méér inhield dan dat ‘een passagier (…) bijna zijn telefoon [is] kwijtgeraakt’ en dat ‘in eerste instantie geen volledige openheid van zaken [is] gegeven.’ Voor vermindering van de in eerste aanleg toegekende vergoeding bestaat niet alleen op grond van het voorgaande geen aanleiding, maar ook omdat [geïntimeerde] – volgens zijn onweersproken stelling bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep – vanaf zijn ontslag tot 1 juli 2020 van inkomsten uit arbeid of uitkering verstoken is geweest.

3.13.

[geïntimeerde] verzoekt in hoger beroep hem een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto toe te kennen, tweeënhalf maal zoveel als bij de bestreden beschikking bepaald. Hij wijst er daartoe op dat de kantonrechter aan zijn weigerachtige houding nadat G4S hem had aangesproken over het omstreden voorval op 18 januari 2019 en het innemen van zijn Schipholpas door SNBV, ten onrechte ‘een drukkend effect’ heeft verbonden wat betreft de hoogte van de toegekende billijke vergoeding. Ook als [geïntimeerde] zou worden gevolgd in zijn stelling dat G4S niet van hem had mogen eisen de Basic Aviation Security Training te volgen, zoals zij heeft gedaan, en dat evenmin van hem mocht worden verlangd het omstreden voorval te erkennen, zoals bepaald in de onder 3.4 aangehaalde brief van 30 januari 2019 van SNBV aan G4S, dwingt dat niet tot de gevolgtrekking dat [geïntimeerde] een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto moet worden toegekend. Daartoe had van [geïntimeerde] een voldoende concrete onderbouwing van dit, voor het eerst in hoger beroep verzochte, bedrag mogen worden verwacht, met een inzichtelijke uitleg van de omstandigheden die naar zijn mening tot toekenning van een bedrag van € 50.000,- bruto zouden moeten leiden. Een zodanige onderbouwing ontbreekt. Dit klemt temeer, nu [geïntimeerde] in eerste aanleg om een ‘in goede justitie te bepalen’ billijke vergoeding heeft verzocht, de kantonrechter deze vergoeding aldus met inachtneming van de omstandigheden van het geval heeft bepaald op € 20.000,- bruto en zonder voldoende concrete onderbouwing niet valt in te zien op grond waarvan thans tot een bedrag van € 50.000,- bruto zou moeten worden besloten. De verwijzingen naar het ernstig verwijtbare handelen van G4S en naar zijn lichamelijke beperkingen, die de kantonrechter beide heeft meegewogen, volstaan hiertoe niet. De in eerste aanleg toegekende billijke vergoeding zal daarom in stand worden gelaten.

3.14.

De slotsom uit het bovenstaande is dat het principale en het incidentele beroep beide tevergeefs zijn ingesteld. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, de verzoeken van G4S om opnieuw te beslissen zoals aan het slot van het beroepschrift onder I vermeld en om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van de onder 6.1 en 6.3 van de bestreden beschikking toegewezen bedragen zullen worden afgewezen, en het verzoek van [geïntimeerde] om G4S te veroordelen hem een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto te betalen zal eveneens worden afgewezen. Bij zijn verzoeken in het incidentele beroep onder ii, iii, iv en v heeft [geïntimeerde] , gelet op hetgeen over de desbetreffende punten bij de bestreden beschikking reeds is overwogen en beslist, geen voldoende belang, zodat die verzoeken evenmin toewijsbaar zijn. Partijen hebben in hoger beroep geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven, zodat de bewijsaanbiedingen over en weer, als niet ter zake dienend, worden gepasseerd.

3.15.

G4S zal, als de in het principale beroep in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het principale beroep. [geïntimeerde] zal op zijn beurt worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incidentele beroep, nu hij daarin in het ongelijk is gesteld.

4 Beslissing