Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3525, 200.307.485/01
Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3525, 200.307.485/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 december 2022
- Datum publicatie
- 22 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:3525
- Zaaknummer
- 200.307.485/01
Inhoudsindicatie
bekrachtiging; dringende reden voor ontslag op staande voet; werkneemster geeft zich uit als haar werkgever om met voorrang in aanmerking te komen voor een huurwoning op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020; veroordeling van werkneemster tot betaling gefixeerde schadevergoeding (art. 7:677 lid 2 BW); afwijzing verzoek werkneemster om transitievergoeding (art. 7:673 lid 7 sub c BW);
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.307.485/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9419499 EA VERZ 21-552
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [plaats ] ,
appellante,
advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen te Utrecht,
tegen
de maatschap HUISARTSENPRAKTIJK POSTJESWEG,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.H.A. ter Huurne te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en de maatschap genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 24 februari 2022, onder aanvoering van negen grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 25 november 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de beschikking zal vernietigen en de verzoeken van [appellante] , zoals geformuleerd in het petitum van het beroepschrift, zal toewijzen en de maatschap zal veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, met rente en nakosten en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Op 15 september 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van de maatschap ingekomen. Het verweerschrift strekt tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep en - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, met rente en nakosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Bij die gelegenheid heeft [appellante] door mr. Voorthuizen voornoemd en de maatschap door mr. Ter Huurne voornoemd het woord gevoerd, de advocaten beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben ter zitting inlichtingen verschaft.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1 (1.1. tot en met 1.11.) een aantal feiten opgesomd die hij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. [appellante] klaagt met grief I dat die opsomming niet juist, althans onvolledig is. Voor zover voor de beoordeling van belang wordt hierna met de klacht rekening gehouden. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter opgesomde feiten, verbeterd op het punt van het laatstgenoten salaris van [appellante] en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellante] is op 16 oktober 2012 in dienst getreden van de maatschap in de functie van doktersassistente, laatstelijk tegen een salaris van € 2.714,96 per maand bij een aanstelling van 32 uur per week. [appellante] woont in [plaats ] .
[appellante] is sedert 15 november 2019 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. In het kader van haar re-integratie werkte zij laatstelijk twee dagen in de week gedurende vier tot vijf uur per dag.
De gemeente Amsterdam kent sinds 2020 een regeling op grond waarvan werknemers in de zorg onder voorwaarden met voorrang in aanmerking kunnen komen voor een huurwoning. De betreffende regeling, de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, datum van publicatie april 2021, bepaalt:
“(…)
a. de werkgever heeft de woningzoekende schriftelijk voorgedragen en verklaart dat toewijzing in het geval van betreffende woningzoekende wenselijk is met het oog op het terugdringen van het tekort aan werknemers in de sectoren onderwijs en zorg in de gemeente Amsterdam.
(…)”
Tot september 2021 was de procedure aldus, dat de werkgever de werknemer voor de voorrangsregeling vormvrij kon aanmelden op het e-mailadres van de gemeente [mailadres] . Sinds september 2021 is het de werknemer die zich via een digitaal portal op de website van de gemeente Amsterdam zelf kan aanmelden onder overlegging van een door de werkgever opgesteld ‘verzoek tot toelating’ waarin de werkgever verklaart dat de werknemer aan alle voorwaarden voldoet en van een ‘formulier Voordrachtsverklaring werkgever’.
In juni 2021 heeft [appellante] aan de praktijkmanager, [X] , gevraagd of de maatschap haar wilde voordragen voor de voorrangsregeling. [X] heeft [appellante] daarop laten weten dat zij dat in het huisartsenoverleg zou bespreken. Op 17 juni 2021 heeft [X] de uitkomst van dat overleg aan [appellante] medegedeeld.
Bij e-mail van 30 juni 2021 heeft [appellante] vanaf een e-mailadres van de maatschap een bericht naar het e-mailadres [mailadres] gestuurd dat inhoudt:
“Beste heer/mevrouw,
Aanmelden collega;
naam: [appellante]
(…)
wilt in aanmerking komen voor sociale huurwoning
e-mail: [e-mail]
(…)
We hebben al enige tijd te kammen met personeelstekort.
De praktijk is een drukke praktijk, en laatste tijd hebben we een aantal medewerkers gehad die in een burnout zaten en of nog zitten.
Graag ontvang ik het inschrijfformulier voor deze collega.
Met vriendelijke groet,
praktijk Postjesweg
Bij e-mail van dezelfde dag heeft de gemeente Amsterdam naar het e-mailadres van de maatschap geantwoord:
“Beste meneer, mevrouw,
Dank voor uw e-mail. Uw aanmelding voor uw werknemer is helaas niet compleet.
Wij missen:
Adres, woonplaats van de werknemer
Wij verzoeken u het gevraagde binnen 14 dagen aan ons toe te sturen via (…)
Pas wanneer uw aanmelding volledig is, neemt de gemeente contact op met uw werknemer voor het aanvullen van de aanvraag.
(…)”
Bij e-mail van 1 juli 2021 heeft [appellante] vanaf hetzelfde e-mailadres van de maatschap op de e-mail van de gemeente Amsterdam gereageerd met:
“Beste heer/mevrouw,
Hierbij opnieuw:
Aanmelden collega;
naam: [appellante]
adres [adres ] , [postcode] , [plaats ]
(…)
wilt in aanmerking komen voor sociale huurwoning
email: [e-mail]
adres werklocatie: postjesweg 31
(…)
We hebben al enige tijd te kammen met personeelstekort. Ook is het voor deze collega met een aantal keren overstappen en een reis van bijna anderhalf uur voor een enkele reis dus bijna 3 uur per dag met ov niet te doen.
De praktijk is een drukke praktijk, en laatste tijd hebben we een aantal medewerkers gehad die in een burnout zaten en of nog zitten. Ook zijn hierdoor veel collega’s weggegaan.
Graag ontvang ik het inschrijfformulier voor deze collega.
Met vriendelijke groet,
praktijk Postjesweg ”
Bij e-mail van 2 juli 2021 heeft de gemeente Amsterdam naar het e-mailadres van de maatschap als volgt geantwoord:
“Geachte heer, mevrouw,
Dank voor uw e-mail met de aanvullende gegevens voor de aanmelding voor de voorrangsregeling beroepsgroepen. De gemeente streeft ernaar aanmeldingen zo snel mogelijk te beoordelen. Uiterlijk 8 weken na aanmelding ontvangt u een besluit of u in aanmerking komt voor voorrang.
(…)”
Op 5 juli 2021 heeft een van de huisartsen de e-mail van de gemeente van 2 juli 2021 ontdekt. Op 7 juli 2021 is [appellante] daarover door de maatschap gehoord en bij brief van 8 juli 2021 is [appellante] op staande voet ontslagen. Die brief houdt onder meer in:
(…)
In vervolg op het gesprek van 7 juli 2021 (…) bevestigen wij u hierbij dat Huisartsenpraktijk Postjesweg zich genoodzaakt heeft gezien uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van een dringende reden. (…)
Wij hebben geconstateerd dat u op 30 juni en 1 juli 2021 een email heeft gestuurd naar de gemeente Amsterdam waarin u zich voordoet als uw eigen werkgever met een verklaring over uzelf.
(…)
De door u aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen uw handelwijze niet rechtvaardigen omdat:
(…)
3. u aangeeft dat u ’slechts’ om een inschrijfformulier vraagt, terwijl dit juist hetgeen is wat u niet mag als werknemer volgens de website van de gemeente. Er is geen enkele twijfel op de website van de gemeente wie deze aanvraag doet, namelijk de werkgever. (…)
(…)
5. U dit hebt gedaan juist ook nadat u eerder te horen gekregen had dat uw werkgever dit niet wilde. U heeft een aantal weken eerder aangegeven dat u een verklaring wilde van uw werkgever dat u in de zorg werkt, waarbij de werkgever toen heeft medegedeeld dat u met uw contract, uw loonstrookje en zo nodig met 1 toegevoegd zinnetje van de werkgever “ [appellante] is werkzaam in huisartsenpraktijk Postjesweg ”, dit kan aangeven.
In plaats van met uw werkgever te bespreken dat dit niet voldoende was voor wat u nodig had, heeft u besloten zelf een verklaring te schrijven, waarbij u zich valselijk voordoet als werkgever naar een officiële instantie.
(…)
Met de eindafrekening zal de [door [appellante] verschuldigde; hof] gefixeerde schadeloosstelling worden verrekend. (…) Huisartsenpost Postjesweg beschouwt de hiervoor opgegeven dringende reden als ernstig verwijtbaar handelen, zodat geen aanspraak bestaat op de transitievergoeding.
(…)”
[appellante] is nog gedeeltelijk (49,52%) arbeidsongeschikt en ontvangt sinds 16 december 2021 een WIA-uitkering.
3 Beoordeling
[appellante] heeft in dit geding verzoeken gedaan die primair strekken tot vernietiging van het ontslag op staande voet en herstel van het dienstverband met nevenverzoeken, subsidiair betaling door de maatschap van een billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding en meer subsidiair betaling door de maatschap van een transitievergoeding. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar primaire en subsidiaire verzoeken betwist dat de door de maatschap opgegeven dringende reden het ontslag rechtvaardigt en aan het meer subsidiaire verzoek dat het ontslag het gevolg is van handelen waarvan haar een verwijt treft, althans een ernstig verwijt.
De maatschap heeft de verzoeken van [appellante] gemotiveerd bestreden, een onvoorwaardelijk tegenverzoek gedaan tot betaling door [appellante] van de gefixeerde schadevergoeding en een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de vroegst mogelijke termijn.
De kantonrechter heeft de verzoeken van [appellante] afgewezen en op het tegenverzoek van de maatschap tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding een bedrag toegewezen van € 5.747,91, met rente en met veroordeling van [appellante] in de kosten. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld - samengevat - dat de door de huisartsenpost opgegeven dringende reden in de gegeven omstandigheden het ontslag rechtvaardigt en dat het ontslag aan de schuld van [appellante] is te wijten en het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellante] . Tegen die oordelen en de gronden waarop zij berusten is [appellante] met haar grieven opgekomen.
dringende reden voor het ontslag
De grieven II en III komen neer op een betwisting van de door de maatschap opgegeven dringende reden voor het ontslag. De grieven strekken tot betoog dat [appellante] enkel het formulier Voordrachtsverklaring werkgever heeft willen aanvragen, zodat de praktijk dat kon invullen en dat zij daartoe alleen het e-mailadres van de praktijk heeft gebruikt omdat zij van [X] had begrepen dat zij het zelf moest regelen.
De grieven falen. De e-mails in kwestie laten geen andere lezing toe, dan dat zij afkomstig zijn van de maatschap en dat daarin door/namens de maatschap allerlei verklaringen worden gedaan over [appellante] (en bovendien over de maatschap). Dat is precies de door de maatschap opgegeven reden van het ontslag, namelijk dat [appellante] zich in de e-mails heeft voorgedaan als de maatschap met verklaringen over haarzelf. Dat wordt niet anders indien [appellante] met de e-mails enkel heeft bedoeld om een door de maatschap in te vullen voordrachts- of inschrijfformulier aan te vragen. De stelling dat [appellante] van [X] of door miscommunicatie heeft mogen begrijpen dat zij het (het hof begrijpt: het aanvragen van een formulier) zelf moest regelen, kan haar niet baten, nu geen van de daartoe betrokken stellingen inhoudt of erop neerkomt dat [X] op enig moment aan [appellante] toestemming heeft gegeven om het formulier zelf aan te vragen met gebruikmaking van een e-mailadres van de maatschap en daarbij zich tegenover de gemeente voor te doen als de maatschap met verklaringen over haarzelf. Voor zover het bewijsaanbod van [appellante] mocht zien op wat [X] op 17 juni 2021 tegen haar heeft gezegd, wordt het aanbod verworpen omdat [appellante] niet stelt dat [X] iets in die trant heeft gezegd, of iets anders heeft gezegd dat - indien bewezen - zou kunnen leiden tot een ander oordeel op dit punt.
Overigens kan uit de gewraakte e-mails niet worden afgeleid dat het enkel de bedoeling was van [appellante] om een inschrijfformulier aan te vragen De e-mails bevatten immers - behalve het verzoek om een inschrijfformulier - ook allerlei gegevens over haarzelf en de maatschap. Dat zij in haar tweede e-mail die gegevens bovendien zonder protest - althans bericht dat het haar slechts om een door haar werkgever in te vullen formulier was te doen - heeft aangevuld, wijst erop dat de (gezamenlijke) e-mails wel degelijk waren bedoeld als een aanmelding. Bovendien voorzag de procedure van destijds (rov. 2.5) niet in een door de werkgever in te vullen formulier. Aan de kwalificatie als aanmelding doet niet af dat in de gewraakte e-mails niet staat dat de afzender ‘hierbij [iets] verklaart’ en/of staat ‘aldus naar waarheid ingevuld’ en/of dat de e-mails niet zijn ondertekend. Het is een misvatting dat die bestanddelen zijn vereist om er als lezer van een e-mail (hier de gemeente) vanuit te mogen gaan dat de inhoud van de e-mail waar is en van (een vertegenwoordigingsbevoegde van) de afzender (hier de huisartsenpost) afkomstig is. De reactie van de gemeente toont dat ook genoegzaam aan. De gemeente heeft het in haar antwoord immers met zoveel woorden over een aanmelding van uw werknemer en sluit haar laatste e-mail zelfs af met de mededeling dat binnen 8 weken een besluit op de aanmelding kan worden verwacht.
Het hof oordeelt met de kantonrechter dat op grond van het hiervoor omschreven handelen van [appellante] van de maatschap redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst liet voortduren. Dat wordt niet anders indien daarbij de met grief IV ingeroepen bijkomende omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Dat [appellante] zwaar is getroffen door het ontslag wordt voor haar eigen rekening gelaten. Zij had zich bewust moeten zijn van het ontoelaatbare van haar handelen. Dat de maatschap daarom het vertrouwen in haar is verloren, heeft zij dus aan zichzelf te wijten. Overigens valt zonder onderbouwing niet in te zien dat en waarom, gelet ook op het algemeen bekende grote tekort aan (zorg)personeel, de kansen voor [appellante] op de arbeidsmarkt erg klein zouden zijn, en waarom zij niet succesvol zou kunnen re-integreren in een andere baan. Bovendien is ter zitting in hoger beroep gebleken dat het ontslag - anders dan met de grief betoogd - geen gevolgen heeft gehad voor haar aanspraken op een WIA-uitkering. Kortom, ook grief IV heeft geen succes.
Dat de grieven tot zover falen, betekent dat het ontslag ook in hoger beroep rechtsgeldig wordt bevonden en stand houdt en dat de verzoeken die strekken tot een herstel van het dienstverband en nevenverzoeken in eerste aanleg dus terecht zijn afgewezen.
opzegverbod
Gelet op het voorgaande is sprake van een geldige opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, zodat het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW niet van toepassing is (artikel 7:670a lid 2 sub c BW). Ook grief V is tevergeefs voorgedragen.
billijke vergoeding
Dat het ontslag rechtsgeldig is bevonden, betekent dat de situatie van artikel 7:683 lid 3 BW zich niet voordoet, zodat de op die grondslag verzochte billijke vergoeding eveneens terecht is afgewezen. Grief VI heeft dus evenmin succes.
gefixeerde schadevergoeding
Met grief VII komt [appellante] tevergeefs op tegen haar veroordeling tot betaling aan de maatschap van de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 lid 2 BW. De in het voorgaande gegrond bevonden dringende reden voor het ontslag brengt mee dat het ontslag aan de schuld en/of opzet van [appellante] is te wijten, zodat zij op de voet van die wetsbepaling jegens de maatschap schadeplichtig is geworden.
transitievergoeding
Grief VIII strekt tevergeefs tot betaling alsnog door de maatschap van een transitievergoeding. In de aard van de door [appellante] gegeven dringende reden ligt besloten dat haar [appellante] wel degelijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het ontslag. De grief bevat geen argumenten die niet al in het voorgaande zijn besproken en weerlegd en tot en ander oordeel zouden moeten leiden. De grief deelt dus het lot van de eerdere grieven.
proceskosten
3.l3. Grief IX klaagt tevergeefs over de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. In de uitkomst van het hoger beroep ligt besloten dat [appellante] in eerste aanleg terecht in het ongelijk is gesteld en daarom in de kosten is veroordeeld.
slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en de bestreden beschikking dus moet worden bekrachtigd. Partijen hebben geen stellingen betrokken die indien bewezen kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak. Aan bewijslevering wordt dus niet toegekomen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij als na te melden worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.